| |
| |
| |
8. Den keyser dat isser so machtigen man
Misplaatste juichkreet.
Bij velen, wier kennis der vaderlandse geschiedenis steunt op een ondeskundig verhaal en een jaartallenboekje, is 1543 een mooi jaartal. Sedert dat jaar is Karel V ‘heer van àl de Nederlanden’. Het kan alleen waar zijn, wanneer er voor die tijd Nederlanden waren, die feitelijk een staatkundige eenheid behóórden te vormen, maar het door onwil of onvermogen niet deden. En dan komt Karel V en brengt de eenheid.
De juichkreet is misplaatst.
Het is niet zo, dat Karel V in 1543 zichzelf en de Nederlanden geluk kon wensen, omdat het laatste der verstrooide gewesten onder veilige hoede was gebracht. Karel nam eenvoudig, wat hij krijgen kon. Hij had Oost-Friesland, Bentheim, Kleef of Luik er net zo goed bij willen nemen. Maar daar kreeg hij de kans niet.
| |
De zeventien gewesten.
Het is gewoonte te spreken van al de zeventien gewesten. Op sommige historische atlassen staan ze genummerd. Maar er is hiervóór een gedicht aangehaald, dat in 1477, bij de dood van Karel de Stoute, ook reeds spreekt van een erfenis van zeventien gewesten, nagelaten aan een maagd. Prof. Huizinga heeft daar reeds op gewezen, en hij haalt ook een Latijnse aantekening uit ± 1500 aan, waarin Karel de Stoute heer van zeventien landen wordt genoemd. Maar als men het precies uittelt, dan had deze hertog 4 hertogdommen, 14 graafschappen en een aantal heerlijkheden. Prof. Huizinga oppert de veronderstelling, dat zeventien niet als een bepaald hoofdtelwoord moet worden opgevat, maar als een woord, dat een onbepaald, niet te groot aantal bedoelt. In de Bourgondische tijd wordt ook in verschillende geschriften gehandeld over de zeventien Christelijke koninkrijken, terwijl die toch onmogelijk zijn uit te tellen.
| |
Maximiliaan en de Friezen.
Tussen Vlie en Wezer lagen, van het Westen naar het Oosten, eerst
| |
| |
Westerlauwers Friesland, waar Schieringers en Vetkopers elkaar bestreden, en de Hollandse graven aanspraak maakten op het gezag, dat ze er nooit hadden kunnen vestigen; dan de Ommelanden, die geheel onder invloed van het Saksische Groningen geraakten; ten slotte Oost-Friesland.
Het laatste gewest had sedert 1464 een eigen graaf, uit een geslacht van Friese heerschappen. En onder deze graaf en zijn opvolgers, uit het huis Cirksena, bleef het eeuwenlang een georganiseerd deel van het Duitse rijk. Keizer Frederik III heeft er over gedacht, de stad Groningen tot potestaat te maken over het gebied tussen Vlie en Eems. Keizer Maximiliaan, ingelicht door zijn diplomaat Otto von Langen, domheer van Mainz, stemde in met het plan, de Friezen te brengen tot een daadwerkelijke erkenning van des keizers gezag. Zij hadden zich immers altijd tegen de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht verzet met een beroep op hun oude vrijheid, die daarin bestond, dat zij geen andere aardse heer hadden dan de keizer.
Namens de keizer zou een potestaat het land besturen. Ook deze titel wekte herinneringen aan oude overleveringen, die verhaalden, hoe Magnus Forteman door Karel de Grote tot eerste potestaat van Friesland was benoemd. Inderdaad slaagde Otto von Langen er in, de Friezen op de landdag te Sneek in 1494 te bewegen tot het verkiezen van een potestaat, Juw Dekama. Maar het viel al terstond tegen: alleen de Schieringers erkenden hem. De Vetkopers gingen tegen hem in, krachtig gesteund door de stad Groningen. Want daar verwachtte men weinig goeds van de keizerlijke activiteit. Een geordend Friesland zonder partijschappen gaf de stad niet meer de gelegenheid de rol te spelen van de derde hond, die ras heenloopt met het been, dat in geding was. En de stad had grote invloed, ook aan het keizerlijk hof. Zij werd geleid door zeer bekwame mannen, der stede secretaris Gelmer Canter, en vooral Wilhelmus Frederici, persona van Groningen en pastoor der St.-Martini. Hij is omstreeks 1500 de belangrijkste man van het Noorden, en een uitstekend tegenspeler van Otto von Langen, terwijl pastoor Jelle van Rauwerd de belangen van Westergo bij de keizer behartigt. Het is merkwaardig, in welk een sterke mate de geestelijken in de Noordelijke gouwen de staatkundige leiding hebben.
In dit diplomatenspel rondom Maximiliaan is vooral merkwaardig een voorstel van Otto von Langen, om Groningen door een blokkade klein te krijgen. Reeds werd er in het voorafgaande
| |
| |
op gewezen, dat Groningen eerst veel later het centrum van een landbouwprovincie wordt. In de Middeleeuwen ging het om de vettewaren. Otto von Langen betoogt in een nota aan de keizer, dat de stad ieder jaar ongeveer 30.000 stuks vette runderen exporteert naar de Bourgondische landen en de streken aan de Rijn. Wanneer de invoer van dit vee onmogelijk wordt gemaakt, zal de stad het hoofd in de schoot leggen.
Het plan is in portefeuille gebleven. Maximiliaan wilde geen avontuur wagen in het uiterste Noordwesten van het keizerrijk, het Groninger goud maakte hem welwillend jegens de stad, en hij bleef werkloos toeschouwer, toen in 1497 de stad zelfs met Westergo een verdrag sloot, waardoor zij haar invloed kon doen gelden tot Staveren toe. Alleen Franeker en enkele Schieringse edelen bleven zich nog verzetten.
| |
Albrecht van Saksen.
In dit stadium komt Albrecht van Saksen naar voren. Hij heeft voor de Habsburgers Philips van Kleef tot overgave gedwongen, het verzet van de Hoeken beëindigd en het Kaas- en Broodvolk neergeslagen. Maar hiermee is hij niet klaar. Er is een onbetaalde rekening, want Albrecht heeft de oorlog uit eigen beurs gefinancierd. De nota vermeldt een totaalbedrag van 250.648 Rijnse goudguldens en 4 stuivers. Het was de vraag, of hij het ooit terug zou zien. Trouwens, Albrecht wilde het liever in een andere vorm verrekenen. Wanneer hij een gewest zou kunnen verwerven, dat hem behoorlijke inkomsten bood, dan had hij dat liever. Dan zou hij ook het euvel kunnen voorkomen, dat in Duitsland zoveel verwarring heeft gesticht, dat n.l. de landen van een vorst bij versterf over de kinderen werden verdeeld, wat aanleiding gaf tot allerlei dwaze grenzen rondom miniatuurstaatjes. Albrecht had twee zoons; de oudste, George, zou dan de Saksische gebieden kunnen erven, terwijl de jongste, Hendrik, kon worden geplant in het nieuw te verwerven gewest.
| |
De troost der Schieringers.
Nu kwam het hem juist van pas, dat de door Groningen en de Vetkopers in het nauw gebrachte Schieringers hun heil bij hem gingen zoeken. Het was in de dagen der Friese partijschappen de gewoonte, dat de onderliggende partij uitkeek naar hulp van vreemden. Toen verstond men het nog zelden, dat het uit partijzucht
| |
| |
heulen met de ambitieuze vreemdeling een vorm van volksverraad is. Zelden is een partij zo bij de neus genomen als de Schieringers door Albrecht van Saksen. In 1495 stond hij reeds met de steden Workum en Bolsward en een aantal Schieringse hoofdelingen in verbinding. Maar tegelijk hielp hij een verdreven Vetkoper in het geheim aan 1500 huursoldaten, die daarmee de Schieringers nog meer in het nauw bracht. In de uiterste nood riepen zij Albrecht te hulp, die gevolmachtigden zond, om met de Schieringers te onderhandelen. Zodra zij in Friesland waren, bleek het, dat de 1500 man feitelijk te hunner beschikking waren. Zo viel het Albrecht niet zwaar, zijn verlangens in het gewest door te zetten. In 1498 werd hij achtereenvolgens door Westergo, door Oostergo en door een aantal grietenijen uit de Zevenwolden erkend.
| |
Gubernator.
Nu moest er nog een rechtsgrond worden gevonden. Want Philips de Schone bracht in herinnering, dat er tal van keizerlijke oorkonden waren, waarin Friesland aan zijn voorgangers, de graven van Holland, geschonken was. Maar Albrecht stond sterk met zijn rekening. En zo kwam er een verdrag tot stand. De rekening werd als voldaan beschouwd en Philips deed ten behoeve van Albrecht afstand van àl zijn rechten op Friesland. Maximiliaan ontving van Albrecht 100.000 goudguldens, en gaf daarvoor zijn keizerlijke machtiging. Zo zat Albrecht nu als wettige, keizerlijke bestuurder in Friesland. De titel van graaf of hertog kreeg hij niet. Men kwam de Friezen tegemoet in hun pretentie, onmiddellijk onder de keizer te staan. Daarom werd Albrecht Gubernator van Friesland. Hij mocht alles doen, wat een ‘regerende heer en vorst in zijn landen macht heeft te doen’. Maar Philips kon het land inlossen, als hij alle schulden en onkosten aan Albrecht betaalde en Maximiliaan had voor zich hetzelfde voorbehoud gemaakt.
Officieel had dus de positie van Albrecht een voorlopig, tijdelijk karakter.
| |
Welk Friesland?
Albrecht was nu gubernator van Friesland. Maar die naam was in die tijd niet de omschrijving van een scherp begrensd staatkundig gebied. Hoever strekte zich de bevoegdheid van Albrecht uit? In de oorkonde van 1498 worden vier gebieden genoemd: de tegenwoordige provincie Friesland, de Ommelanden, Ditmarschen tus- | |
| |
Het Friese gebied door Maximiliaan aan Albrecht van Saksen-Meiszen verleend.
In 1498: I Westergo, II Oostergo, III Zevenwolden, IV De Ommelanden, V Land Wursten, VI Ditmarschen, VII Noord-Friesland.
In 1499: IX Oost-Friesland, X Harliangerland, VIII de stad Groningen, XI Jever, XII Butjadingen.
.................. grens in 1498, - - - - - - - - grens in 1499.
sen Elbe en Eider, en Noord-Friesland in het tegenwoordige Sleeswijk. Doch in 1499 volgt een nadere verklaring van Maximiliaan, waarbij onder het gebied van Albrecht ook begrepen wordt het Friese gebied tussen Wezer en Eems en de stad Groningen. Graaf Edzard van Oost-Friesland zou zich dus formeel onder Albrecht hebben te stellen en Groningen, dat officieel tot het bisdom Utrecht behoorde, maar praktisch allang onafhankelijk was, zou zich ook moeten onderwerpen. Hier komt een plan te voorschijn, om al de Friezen onder één bewind te verenigen. En als de jongste zoon van Albrecht zijn opvolger werd in dit gebied, dan kregen de Friezen ook een eigen, zij het dan geïmporteerde dynastie.
| |
De mislukking.
Maar die jongste zoon, Hendrik, kreeg het volgende jaar al genoeg van dat Friesland. Hij nam de zaken voor zijn vader waar, maar er brak een opstand uit en de jonge vorst werd door het landvolk in Franeker belegerd. Ze wilden hem in letterlijke zin aan de ketting leggen. De vader kwam haastig met een leger tot ontzet. En hij had een verrassend lichte taak, want het was juist in de zomer van 1500 het prachtigste weer voor de hooiing geworden. De
| |
| |
belegeraars hielden het niet langer uit; zij waren boeren en geen soldaten; zij gingen naar hun eigenlijke werk, wonnen het hooi en verloren de strijd. Maar Hendrik had er genoeg van. Toen zijn vader nog hetzelfde jaar stierf, bleef hij in Saksen en werd met zijn oudere broer zowel in Saksen als in Friesland deelgenoot in het bewind. Friesland lieten zij door een stadhouder besturen. Diens gezag beperkte zich tot het gebied ten Westen van de Lauwers. Van een vereniging van al de gebieden, in de oorkonde van 1499 opgesomd, kwam niets. De stad Groningen en Oost-Friesland vormden daartegen de sterke kern van verzet. Voordeel leverde het bewind in Friesland weinig op. George beschouwde de rechten, die zijn vader hier verworven had, eigenlijk als een halfmislukte geldbelegging, en vond het daarom het beste, de zaak te liquideren.
| |
Edzard in Groningen.
In 1506 probeerde George evenwel Groningen in zijn macht te krijgen. De stad werd door zijn aanvoerder, de ruwe Vijt van Traxdorp, belegerd, die door zijn schelmstukken bij de Groningers een slechte naam had. Er stonden veel ontuchtige stukken op zijn naam, ‘hier te vertellen niet behoorlick’. De Groningers riepen graaf Edzard te hulp, die de stad ontzette. ‘Als nu grave Edzard in de stad quam, is he van den gemenen borgeren, oock geestelick und weltlich, mit grooten reverentiën wel ontfangen, leten al ohr geschut und klok-ken ohm to eeren afgaen und luiden. De kinder op der straaten veranderden de lovesanck van den upstandige Christi:
Heer Vijth moet nu uth deissen lande,
Des willen wy alle froh sijn,
Grave Edsard wil onse troost sijn,
Edzard ging hiermee dwars tegen de beschikking van Maximiliaan in en hertog George vroeg de keizer, Edzard in de ban te doen. Aanvankelijk zonder resultaat, want Maximiliaan wilde de machtige en bekwame Edzard, die in de Oostfriese geschiedenis de bijnaam de Grote draagt, niet desperaat maken. Dat zou hem in de armen van Frankrijk drijven.
| |
| |
| |
Karel van Gelre.
En Frankrijk hàd al een sterke voorpost ver naar het Noorden. Karel van Gelre was als zesjarig jongetje met zijn zuster Philippa door Maximiliaan te Nijmegen gevangen genomen en naar Gent gebracht. Hij werd er overeenkomstig zijn rang opgevoed, vergezelde Maximiliaan naar Frankfort, om diens verkiezing tot Rooms koning bij te wonen, en werd daar tot ridder geslagen. In 1487 verbrak Maximiliaan de vrede met Frankrijk, tot zijn ongeluk. Hij leed een verpletterende nederlaag bij Béthune, en raakte kort daarop in Brugge in gevangenschap (zie hoofdst. 7). In de slag bij Béthune werd Karel van Gelre door de maarschalk van Frankrijk gevangengenomen. Na bijna vijf jaren van gevangenschap kochten de Geldersen hun jonge hertog vrij en 25 maart 1492 reed Karel Roermond binnen, toegejuicht door de bevolking van zijn hertogdom. Het was in dezelfde tijd, dat Philips van Kleef zijn verzet moest opgeven.
Het Oostenrijkse huis kreeg nu in Karel van Gelre een nieuwe tegenstander, die evenals Philips van Kleef, door Oostenrijks erfvijand, de koning van Frankrijk, werd gesteund. De verbinding met Gelre was niet al te moeilijk. Robert van der Marck, heer van Sedan, was een vriend van Karel van Gelre en een lastige vijand van de Habsburgers, en in Luik was altijd een sterke Fransgezinde partij. Maximiliaan deed alles, om Gelre te kortwieken, maar toen Philips de Schone in 1494 zelf het bewind over de Bourgondische erflanden aanvaardde, volgde hij daarin de politiek van zijn vader niet. Trouwens, de Staten van zijn gewesten waren volstrekt onwillig, beden op te brengen, om de verovering van Gelre te bekostigen. Zij zeiden: die verovering is uitsluitend een belang van de dynastie. Van gewesten, die ‘helaas’ nog aan de zeventien ontbraken, wisten zij natuurlijk niets.
De toestand veranderde, toen in 1500 bleek, dat Philips erfgenaam van Spanje zou worden. Toen ging hij imperialistische politiek drijven en pakte in 1505 ook Gelre aan. Arnhem werd veroverd en Karel moest zoete broodjes bakken. Hij moest mee naar Spanje. Maar toen het zover was, ontsnapte hij uit Brussel en deed voor de tweede keer zijn intocht in zijn hertogdom. Philips had geen tijd, nieuwe maatregelen te nemen; hij vertrok naar Spanje en stierf er het volgende jaar. En Maximiliaan, de regent van Karel V, was machteloos, omdat de Staten-Generaal alle steun tegen Gelre weigerden. Karel van Gelre zat in de zadel.
| |
| |
| |
Zijn verbinding met het Noorden.
Nog altijd zat Edzard in Groningen en de stadhouder van George van Saksen in Friesland. De stad bleef de Ommelanden beheersen, en George mocht beweren, dat het zijn gebied was, het baatte niet. Eerder zou de Martinitoren op zijn spits staan, dan dat zij hun positie in de Ommelanden zouden opgeven, zo verklaarden die van de stad. Grove en trotse lieden daar in Groningen, schreef George. Maar het ergste was voor hem, dat in Friesland alles wat van ouds Vetkopers-gezind was, en alles wat verder nog ontevreden was over het schrikbewind van de Saks, in contact met Groningen stond.
Friesland mag wel fressland heten,
Het wordt van Saksen en Meiszen opgegeten,
zo zong men in Friesland.
Voor Karel van Gelre waren hier goede kansen. Eerst heeft hij betrekkingen met Edzard aangeknoopt, maar later achter diens rug met de Groningers. Zij waren Edzard moede geworden, en haalden nu de troepen van Gelre in hun stad, terwijl de Oostfriese graaf van hen scheidde.
Tegelijk kwamen de Geldersen in Friesland. Een vloot bracht de troepen uit Harderwijk naar Gaasterland; de Geldersen kwamen om de Friezen te bevrijden. ‘Vrij, Vriesck, zonder schatting ende excijns’, was de leus. Het volk koos de zijde van de bevrijders, alleen enkele heerschappen bleven George trouw. Zij hadden van zijn bewind geprofiteerd en konden van een omkering niets hopen. Nog een korte tijd, en heel Friesland op drie steden na, n.l. Harlingen, Franeker en Leeuwarden, was voor de Sakser verloren. Hij liquideerde het geval en verkocht al zijn rechten voor 100.000 gulden aan Karel V. Friesland is voor het Saksische huis een schadepost geweest.
| |
Overijsel.
Het werd nu zaak voor Karel van Gelre, om de gouwen aan de Wadden met Gelre te verbinden. Daartoe moest hij vaste voet zien te krijgen in het Oversticht. Een twist tussen Kampen en Zwolle over IJseltollen gaf hem de gelegenheid. Kampen had van de bisschop van Utrecht gelijk gekregen en dit was voor Zwolle aanleiding, Karel als beschermheer te erkennen (1521). Een jaar later
| |
| |
veroverde hij Koevorden en in 1523 Steenwijk. Maar toen hij de verbinding met het Noorden had tot stand gebracht, was de zaak in Friesland voor hem bedorven. Hij was er ingehaald als beschermheer van een onafhankelijk gewest. Hij wilde evenwel als heer worden erkend, er belasting heffen enz. Daarvan waren de Friezen niet gediend. Dan veranderde er niets dan de naam: toen Saksisch, nu Gelders.
| |
Grote Pier.
Sterk komt dat uit bij Grote Pier. Tot langs de kust bij Sleeswijk leeft zijn naam in groteske sagen voort. Petrus Thaborita, uit een klooster bij Sneek, heeft een getrouwe beeltenis van hem geschetst. In Holland en Brabant was er ‘grote spraeck, van sin grote stercheit en de gruwelicheit, ende van sin grote oghen’. Weliswaar hebben zij overdreven, maar niettemin was hij een groot, zwart man, met grote ogen, grote schouders en een grote baard, ‘ende gruweliken van aensyen’, vooral als hij boos was. In hof en raad paste hij niet, want hij was grof van spraak en wezen; ‘ende hy was froem ende fel op die vianden, mer hy was redelijk van herten als een Kerstenman, want hy hadde een guede meyninck; want syn meyninck was om Vrij ende Fryes te wesen’; hij had liever achter de ploeg gegaan, had hij zijn land in vrede mogen bebouwen, want hij was een eigen-geërfd man en had eigen land genoeg, maar de Bourgondische partij had vanuit Franeker zijn dorp Kimswerd overvallen en zijn kerk vernield. Dáárom ging hij naar Sneek, om zich bij de Geldersen aan te sluiten. Hij werd het hoofd der Friese kapers. Maar met de Gelderse heren kon hij het slecht vinden, ‘want grote Pyer was rechtuut, ende hy en was geen plomstrycker’.
Toen hij zag, dat de strijd voor Gelre wat anders was dan de strijd voor een vrij Friesland, gaf hij er de brui aan en ging in Sneek wonen.
| |
Jancko Douwama.
En Jancko Douwama dacht er niet anders over. Hij had de Geldersen in Friesland gebracht, maar wilde ze niet helpen, om in zijn gewest aan de macht te komen. Dan ging hij liever onderhandelen met Karel V, die de oude aanspraken van de Hollanders had gekocht, maar die in 1519 ook keizer was geworden. Hij had een
| |
| |
plan: de Friezen zullen de keizer huldigen, niet als graaf, maar als keizer. Er komt namens de keizer een gouverneur, die met een overwegend Friese raad het land zal besturen. De toenadering van deze bekwame man was het gouvernement te Brussel niet ongevallig. Maar de Schieringers, die het altijd met de Sakser en daarna met de Habsburgers hadden gehouden, sloeg de schrik om het hart. Want àls er een pacificatie van Friesland kwam onder leiding van Jancko Douwama, de door hen gehate Vetkoper, die bij alle vrijheidminnende Friezen zo populair was, dan kwamen zij op het achterhek te zitten. Daarom hadden zij maar één boodschap naar Brussel: gebruik geweld! Geen compromis, geen onderhandelingen! De stadhouder adviseerde in dezelfde geest en het bewind van Margaretha te Brussel zette Jancko Douwama gevangen, toen hij daar kwam onderhandelen. Tot zijn dood bleef hij in de gevangenis te Vilvoorden, wreed en geheel onnodig gekweld met allerlei plagerijen. In de regering van Karel V zit weinig ridderlijkheid; het is in de grond een koud en hardvochtig systeem. In zijn gevangenis heeft Douwama veel geschreven. Zijn hoofdwerk is het Boeck der Partijen, dat hem doet kennen als een ontwikkeld man. Er straalt in zijn werk iets door van de moderne devotie, waarover in het volgende hoofdstuk wordt gehandeld. Het kost ons soms enige moeite, ons te herinneren, dat deze tijd van partijschappen, van rooftochten en brandschattingen, van verraad en moord, tevens de tijd is van Gansfort, Geert Grote en Thomas à Kempis. En dan lezen wij bij een der bekendste partijgangers, Jancko Douwama, beschouwingen, waarbij hij alle wereldse gewoel de rug toekeert, de stilte en de vrede zoekt in het geloof. Hij maakt ook beschikkingen voor zijn geslacht, en bovenaan vermeldt hij zijn eerste eis: zijn kinderen zullen zich nooit verzwageren met zijn vijanden onder de Schieringers. Zo zijn, óók in hun tegenstellingen, de geschriften van
deze man, die omkomt als slachtoffer van de Habsburgse politiek, een echt menselijk document.
| |
Utrecht geseculariseerd.
Toen op aandrang van de Schieringers de regering van Karel V geweld ging gebruiken, was het met de vrijheid van Friesland spoedig gedaan. In 1524 erkende het keizer Karel als heer. Utrecht volgde. Het bisdom was voor de Bourgondiërs altijd een lastig geval geweest. Men kon de bisschop intimideren, zijn gezag tot een aanfluiting maken, een bastaard op de bisschoppelijke troon plaatsen, het bisdom zelf was onaantastbaar, zolang de Paus
| |
| |
29. Privilege van Graaf Albrecht, waarbij aan Amsterdam het recht van vrije burgemeesterskeuze wordt verleed (1400). Zie voor de tekst pag. 166 en 167. (Gemeente-archief, A'dam).
| |
| |
30. Gezicht op de Hanzestad Deventer, naar een gravure van Joh. Christiaens uit 1615. Links een fraai voorbeeld van houttransport d.m.v. met zeil bespannen vlotten. Rechts van de schipbrug één van de typische Rijnschepen uit die dagen, met platte, sterk binnenwaarts overhellende achtersteven, die de roerganger bescherming bood tegen regen en wind.
| |
| |
31. Het stadhuis te Kampen, naar een tekening van C. Pronk, daterend van ± 1730. Op de voorgrond het ommuurde gerechtspleintje met daarbovenuit stekend de kaak.
32. Originele tekening van koggeschepen, zoals die ten tijde van de Hanze werden gebruikt, ontleend aan het stadsarchief der gemeente Kampen. De illustraties in de marge zijn van de Middeleeuwse stadsschrijver zelf. De tekst van de gehele pericoop luidt: ‘Weren scepenen, Raet mit haere gesworen meente tsamen opt Raathuus ende dair quemen VI scepe in die Reve mit soldenars van Utrecht. Die meente werd rugende ende maeckten groet romoer. Sie wolden dat men die clocke sloech ende maeckten groet onstuer. Die stat wan vanden soldenars 1½ C, die anderen toegen voert nae Deventer.’
| |
| |
33. Een zogenaamde ‘kraeck’, Hanzeschip uit 1475.
| |
| |
34. Voor- en achterzijde van enkele authentieke gildebaren, daterend uit de achttiende eeuw, die zich in de Ned. Hervormde Kerk te Workum (Fr.) bevinden. Aan de afbeeldingen en opschriften is te zien, dat de bovenste aan het schippersgilde en de onderste aan het timmermansgilde behoort.
34. Voor- en achterzijde van enkele authentieke gildebaren, daterend uit de achttiende eeuw, die zich in de Ned. Hervormde Kerk te Workum (Fr.) bevinden. Aan de afbeeldingen en opschriften is te zien, dat de bovenste aan het schippersgilde en de onderste aan het timmermansgilde behoort.
| |
| |
35. Jacoba van Beieren
36. Frank van Borsselen
| |
| |
37. Philips de Goede, naar een schilderij van Rogier v.d. Weyden (Louvre, Parijs)
38. Karel de Stoute, naar een schilderij van Rogier v.d. Weyden (Kon. Museum, Brussel)
| |
| |
39. Keizer Maximiliaan I naar een gravure van Albrecht Dürer.
40. Philips de Schone.
| |
| |
niet meewerkte. Wat zijn voorgangers in dit opzicht niet konden bereiken, is aan Karel V gelukt. Zijn troepen hebben het bisdom grotendeels veroverd en de Geldersen er uit verdreven. Maar hij wist tevens te bereiken, dat de elect de wereldlijke macht aan hem afstond, behoudens goedkeuring van de Paus. Die goedkeuring werd inderdaad verkregen. In de tweede oorlog, die Karel met Frankrijk voerde, was ook de Paus betrokken geweest. Ook hij vreesde de suprematie van het huis Habsburg, en had zich bij de grote anti-Habsburgse coalitie aangesloten. Het kwam hem duur te staan. De keizerlijke troepen, meest Luthersen, stroomden naar Rome, plunderden de stad, spaarden de kerken niet, bedreven moedwil aan de kardinalen en maakten zo de Paus zeer gewillig.
Zo was Utrecht, en daarmee ook Overijsel en Drente, Habsburgs. De nieuwe bisschop kon zich uitsluitend aan geestelijke zaken wijden.
| |
Maarten van Rossum.
In de strijd om Utrecht was het nog weer eens gebleken, hoe ernstig het Gelderse gevaar was.
En gesp ik 't harnas aan,
Ik volg geen vreemde vaan:
Zweeft mij in stralend licht,
Dit zegt Staring in zijn Gelders lied. Maarten van Rossum, de Gelderse aanvoerder, met zijn mannen hoog te paarde, hij was voor de Habsburgse gewesten een gedurige bedreiging.
Die Geldersche, zegt een versje uit 1517, waren
doch onversaegt int strijden.
Toen dit geschreven werd, waren zij Holland reeds stropende doorgetrokken van Enkhuizen af tot Gorkum toe, en hadden zich ten slotte genesteld in Asperen. In 1523 deed Maarten van Rossum een inval met ‘een kleinen hoop volks’ in Holland, maar zag kans,
| |
| |
alles wat draagbaar was, uit Den Haag te slepen, terwijl de aanzienlijken alleen tegen betaling van hoge sommen konden voorkomen, dat hun huizen werden afgebrand. Maar juist dit krasse optreden maakte de Staten weer eens gewillig, in de beurs te tasten ten behoeve van de oorlog tegen Gelre.
| |
Groningen onder Karel V.
De positie van de Gelderse hertog in Groningen werd er intussen niet beter op. De stad liet zich niet exploiteren. Karel V mengde zich in een troonstrijd in Denemarken, waar zijn zwager was verjaagd; de koning van Denemarken wierf soldaten in het Eemsgebied; Karel van Gelre probeerde met deze soldaten zijn macht in Groningen te versterken. Maar de mijn sprong verkeerd. Toen de stad bemerkte, hoe ernstig het Gelderse gevaar was, sloot zij een verdrag met Karel V (1536) en erkende hem als heer. De stad behield haar vrijheden en rechten en Karel zou er wel een ‘schoon lusthuys’ mogen bouwen, maar geen dwangburcht, zoals in Utrecht.
| |
Het slot van het drama.
Karel van Gelre hield nog vol. Hij werd tot een nadelig verdrag gedwongen (te Grave in 1536), waarbij hij zijn tegenstander als opvolger erkende. Maar ook nu bleek hij onbetrouwbaar. Hij trachtte de Staten van Gelre te bewegen, de Franse koning als zijn opvolger aan te wijzen. Zij deden het niet, maar toen hun hertog in 1538 stierf, huldigden zij de hertog van Gulik, Kleef, Berg en Mark. Deze, sedert 1539 was het hertog Willem, nam nu een vrij belangrijke positie in aan de Zuiderzee en de Neder-Rijn tot voorbij Bonn. Ook om zijn relaties was hij voor de keizer een tegenstander van betekenis. Zijn zuster was gehuwd met de Saksische keurvorst, de leider van de Protestanten in Duitsland. Een andere zuster zou huwen met de Engelse koning, terwijl de hertog zelf verloofd was met een nicht van de koning van Frankrijk. De keizer begreep het gevaar. In een snelle veldtocht, door hem zelf geleid, dwong hij Willem van Gulik in 1543 tot het verdrag van Venlo. waarbij Gelre aan hem werd afgestaan. Vijf jaar nadat Karel van Gelre was gestorven, kwam dit einde, dat hij met al zijn taaiheid, lenigheid, sluwheid, moed en volharding had trachten te voorkomen.
| |
| |
| |
De trap achterna.
‘Met hem verdween de man van het toneel, die de verdeeldheid der Middeleeuwen trachtte te handhaven tegen de opkomende nationale eenheid.’ Dat is het vonnis, dat in het meest gebruikte leerboek voor gymnasia over deze rusteloze strijder wordt geveld. En daarmee wordt de jeugd geleerd te kiezen vóór het succes van de veroveraar, en tegen het recht van de ingeboren vorst, die zijn gewest verdedigt tegen de overweldiger. Dat Karel V zich meester maakte van Gelre, had niets te maken met het bevorderen van de nationale eenheid. Het was bloot veroveringswerk, dat wil zeggen, staatkundig egoïsme zonder meer. ‘Den keyser, dat isser so machtigen man’, het werd die van Gelre reeds voorgehouden in een liedje van 1516. En zolang de geschiedschrijver niet belijdt, dat het recht van de sterkste het hoogste recht is, heeft hij niet het recht, Karel van Gelre te vertrappen. Die heeft recht op onze sympathie, niet om ieder van zijn daden, maar om zijn moed en volharding. En wie geen besef heeft van het tragische van zijn vruchteloze strijd en het oordeel alleen laat afhangen van de uitkomst, die laadt de verdenking op zich, dat hij Willem van Oranje ook in hoofdzaak huldigt, omdat die tegen Habsburg wèl succes had.
Er waren verschillende mogelijkheden geweest, om tussen Zuiderzee en Eems een staat te vormen. Albrecht van Saksen en graaf Edzard trachtten eenheid te brengen langs de Waddenkust, maar de stad Groningen was het grote struikelblok. Karel van Gelre had een korte tijd de leiding van Venlo tot het Groninger Wad. Maar de gewesten, waarom het hier ging, kwamen een voor een onder het Habsburgse regime en werden sedert 1543 alle vanuit Brussel geregeerd. Doch in elk gewest bleef men dat bewind zien als het bewind van de vreemdeling. En de oude vrijheid werd niet vergeten. Ook dit verzet heeft een vervolg. |
|