Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 210]
| |
6. De anti-nationale staatHet trotse geslacht.En nu begint het verhaal van het geslacht der Bourgondiërs, het rijke, voorspoedige, trotse, tragische geslacht. ‘De onmetelijke hoogmoed van Bourgondië! De ganse geschiedenis van dat geslacht, van de daad van ridderlijke bravoure, waarvan het hooggroeiende fortuin van de eerste Philips zijn oorsprong neemt, over de bittere naijver van Jan zonder Vrees en de zwarte wraakzucht na zijn dood, over de lange zomer van die andere Magnificio, Philips de Goede, tot de waanzinnige halsstarrigheid, waarin de hoogwillende Karel de Stoute ondergaat, is het niet een poëem van heroïeke hoogmoed? Hun landen waren de sterkst levende in het westen: Bourgondië, zwaar van kracht als zijn wijn, “la colérique Picardië”, het gulzige, rijke Vlaanderen. Het zijn dezelfde landen, waar de pracht van schilderkunst, sculptuur en muziek opbloeit, en waar de felste wraakzucht heerst en de gewelddadigste barbaarsheid zich botviert onder adel en burgers.’ (Prof. J. Huizinga) | |
Het begin.In 1363 beleende de Franse koning zijn jongste zoon, Philips de Stoute, met het opengevallen leen Bourgondië, hoofdstad Dijon. Hij ontving het hertogdom als een beloning voor zijn fierheid en trouw, betoond in de tijd, toen hij met zijn vader krijgsgevangene was van de Engelse koning. Philips de Stoute gevoelde zich geheel een Franse prins. Maar zijn belangstelling richtte zich ook op een groot gebied buiten Frankrijk. Hij huwde met Margaretha van Male, erfdochter van Vlaanderen, Mechelen, Antwerpen, Artois en Franche Comté. Het laatste is een Duits graafschap ten Oosten van het hertogdom Bourgondië, en het leunt tegen de Zwitserse Jura. Veel belangrijker was het Vlaamse gebied, met zijn rijke handel en zijn wereldbekende industrie. Dan volgt in 1385 de verbinding met het huis Wittelsbach. Hier was een kaper op de kust: de Engelse koning, die weer aanknopingspunten zocht in het deltagebied. Philips de Stoute won de strijd; op 12 april 1385 werden de beide huwelijken gesloten, tussen Willem van Oistervant en Margaretha van Bourgondië en tus- | |
[pagina 211]
| |
sen Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren; het huis Wittelsbach volgde de Bourgondische politiek. Deze overzichten laten duidelijk zien, hoe Philips de Stoute door de huwelijken van 1385 de beide stamhuizen eng heeft vervlochten, en dat er verschillende merkwaardige complicaties uit kunnen volgen. Er was voor Philips de Stoute nog meer te bereiken. Ook in Brabant en Limburg, sedert de slag bij Woeringen onder één bewind, regeerde een vrouw, Johanna, die haar vader Jan III was opgevolgd. Zij was enkele jaren gehuwd geweest met Wenceslaus van Luxemburg, een broer van de Duitse keizer Karel IV uit het huis Luxemburg. Het huwelijk bleef kinderloos en er kwam een kans, om dit belangrijke gebied te trekken bij de huismacht der Duitse keizers. Praktisch betekende die kans evenwel weinig; sedert de slag bij Woeringen hadden de keizers in deze streken geen invloed meer. In elk geval waren zij niet opgewassen tegen Philips de Stoute. Toen de hertog van Gelre het Johanna lastig maakte, kwam Frankrijk tussenbeide. De Bourgondiër speelde de rol van beschermheer van de jonge Franse koning Karel VI en wist de Franse machtsmiddelen ten eigen bate aan te wenden. Een korte Franse expeditie naar Gelre was als een demonstratie bedoeld: de Bourgondiërs beschouwden zich als de beschermheren van Brabant en Limburg. Johanna was dankbaar; zij benoemde haar nicht, | |
[pagina 212]
| |
de gemalin van Philips de Stoute, tot haar opvolgster. Zouden de Staten van Brabant het goedvinden? Philips en Johanna waren hun te slim af; Johanna droeg reeds bij haar leven het bestuur over aan haar neef, en die plantte er zijn tweede zoon, Anton. Het gebied van het Vlie tot de mond van de Sambre werd nu een aaneengesloten geheel onder de invloedssfeer van de Bourgondiërs. Natuurlijk, de verschillende gebieden waren nog niet tot een politieke eenheid geworden, maar zij behoorden toch aan één familie. Heel die politiek van Philips de Stoute had slechts één doel. Een zuiver dynastiek doel. Met behulp van zijn macht in de Nederlanden wilde hij voor zijn geslacht de leiding in Frankrijk verwerven. Een tijdgenoot, die hem wijs, rustig en vindingrijk noemt, verklaart, dat hij bij al zijn werkzaamheden steeds ‘wijd in de verte zag’. De Nederlandse gewesten heeft hij, de Franse koningszoon, daarbij gezien als vreemde gewesten, die hem véél geld en dus huurtroepen konden verschaffen. | |
De driehoek.Maar de leiding in Frankrijk verwerven, dat ging niet zo gemakkelijk. Philips de Stoute had reeds hevige conflicten gehad met de hertog van Orleans, die evenals hij beslag wilde leggen op de eerste plaats in Frankrijk. Dat land vertoont in die tijd een droevig beeld; zwakke of minderjarige koningen, en twee partijen, die in bittere strijd elkaar de leiding betwisten: de Bourguignons en de Armagnacs. In 1404 werd Philips de Stoute opgevolgd door zijn zoon Jan zonder Vrees. Een man, lelijk van aanzien, slordig gekleed, niets vorstelijks over zich, een mens met een bitter gemoed, maar een politicus, die altijd rekende en alle kansen waarnam. Hij beschouwde zijn gewesten in het Noorden als een bunker, vanwaar hij de Armagnacs bestookte. ‘Ik hou’ was zijn wapenspreuk. Dat hij Vlaamse woorden koos, had geen ander doel, dan om zijn Franse tegenpartij te prikkelen. Hij was voor die Fransen een gevaarlijke vijand en als een dreigende boog lagen zijn landen om Parijs heen. Luxemburg, arm en achterlijk, maar strategisch van groot belang, bracht hij ook onder Bourgondische invloed. Anton van Brabant pachtte het van de arme afgezette keizer Wenzel. Te meer was de positie van Frankrijk moeilijk, daar het nog altijd met Engeland in oorlog was. Jan zonder Vrees voelde zich geen Fransman, maar Bourgondiër. Er ontstond een driehoeks- | |
[pagina 213]
| |
politiek: Frankrijk-Engeland-Bourgondië. En de houding van Bourgondië scheen van beslissend belang. | |
Vrouw Jacob.Toen stierf in 1417 Willem VI, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. Zijn hond had hem in de knie gebeten en de verwaarloosde wond werd zijn dood. Zijn enige dochter Jacoba volgde hem op. Vrouw Jacob wordt zij genoemd en het verhaal van haar leven is vol van romantische motieven. In opdracht van koning Maximiliaan van Beieren, die het beeld zijner beroemde voorzaat in de lijst van haar tijd wenste te zien, schreef de Duitse geschiedschrijver Frans von Löher een driedelig werk over Jacoba van Beieren. ‘Wanneer’, zegt hij, ‘de Hollandse dichters in de geschiedenis van hun land naar stoffen omzien waarin een dichterlijke zenuw trilt, dan verwijlen zij het liefst bij het tijdvak der Wittelsbachen - want toen, bij de aanvang der vijftiende eeuw, schenen de Middeleeuwen nog eens al haar pracht en volheid te openbaren, al haar hoge, edele, ridderlijke ideeën, en ook al haar bekrompenheid, ruwheid en geweld. Maar het was een volheid, als die welke een machtige rivier van de vele landen, die zij bespoelt, bijeenbrengt. Al de schittering en dartelheid, al het bonte gewoel en luidruchtige gejubel, aan het einde der Middeleeuwen, vermag niet langer de hevige stuiptrekkingen te verbergen van een langzaam wegstervende tijd, reeds door de hand des doods aangeraakt. De ontbinding is alrede aangevangen. Reeds onderscheiden wij drie groepen, die in haat ontgloeid en verdelging dreigend en verspreidend, op elkander aanvallen. Daar verschijnen de fiere Baronnen, in stalen wapenrusting, met schild en wuivende vederbossen, ieder met zijn knechten achter zich. Reeds sluiten deze ridders zich nauwer aaneen, om een vaste dam op te werpen tegen de talrijke, overmoedig voorwaarts dringende burgerij, die met haar goed geschut en haar welgevulde beurzen de burchtheren rusteloos bestrijdt. Hier en daar verschijnen nog uit de verstrooide dorpen scharen van vrije boeren en hoevenaars, voorzichtig omziende, onzeker, bij welke der strijdende partijen zij zich voegen zullen...... Jacoba was de heldin van de ridderschap. Daarom trachten wij vooral naar een aanschouwelijke voorstelling dezer ridderlijke wereld, met haar rangen, haar orden en instellingen; hoe zij haar talloze hoven vormt; hoe zij wankelt en deinst bij de wilde oproeren | |
[pagina 214]
| |
en onstuimige aanvallen der burgerijen. Gelukt het ons, ook maar enige der kleine verstrooide trekken, in de oorkonden en kronieken dier dagen verspreid, tot een beeld samen te voegen: dan schitteren ons dadelijk de idealen tegen der ridderschap, de idealen, die ook de figuur van Jacoba met wondere toverglans omgeven; maar nevens die idealen onthullen zich ook de grote zonden, de vele ongerechtigheden der ridderlijke wereld, die ook Jacoba de ondergang bereidden. Zij was, ja de heldin der ridderschap, maar van de zinkende ridderschap. Elf jaar lang streed zij voor haar recht, en vol geestdrift gingen haar ridders voor haar in de dood. Sidderend onder de ontzettende aanslagen en aanvallen harer vijanden, vernietigde zij herhaaldelijk de legers en de strikken, waarmee de meest gevreesde krijgshoofden en staatslieden haar omringden en omwikkelden. En het einde? Ook zij moest erkennen, dat geen heldenmoed baat tegen de staatkunde van een rustig-volhardend regent, die de ware gedachten van zijn tijd uitdrukt.’ | |
Jan zonder Genade.Willem VI had nog voor zijn dood een bruidegom voor Jacoba aangewezen, Jan IV van Brabant, een zoon van Anton, en dus haar volle neef. Hertog Jan was een bijna verachtelijk zwak type, maar hij was een Bourgondiër en voor goede leiding kon worden gezorgd. Er kwam een mededinger. De broer van Willem VI, Jan van Beieren, maakte aanspraak op de Hollandse erfenis en de Kabeljauwen sloten zich onmiddellijk bij hem aan. Ook de keizer werkte mee en gaf Holland en Zeeland aan hem in leen. Deze Jan van Beieren was gekozen tot bisschop van Luik, maar hij had zich nog nooit laten wijden; die wijding zou hem belemmeren in zijn politiek. Door zijn hardhandig optreden tegen de Luikenaars kreeg hij zijn bijnaam ‘zonder Genade’, maar hij vergat, dat hij het niet zonder de hulp der Bourgondiërs had kunnen stellen. Hij trachtte de nieuwe verbintenis tussen Wittelsbach en Bourgondië - het huwelijk tussen Jacoba en Jan IV - te verhinderen. Voor dit huwelijk was kerkelijke dispensatie nodig, want bruidegom en bruid waren neef en nicht. De Paus, die bij keizer Sigismund op het Concilie te Constanz vertoefde - hetzelfde concilie, dat Johannes Hus in de dood dreef - verleende eerst de dispen- | |
[pagina 215]
| |
satie, trok haar daarna weer in. Maar Jan en Jacoba waren haastig getrouwd, voordat de intrekkingsoorkonde bezegeld was. Kort na het huwelijk kwam de bezegelde oorkonde, waarbij de dispensatie werd herroepen, en verklaard werd: hadden zij het huwelijk reeds gesloten, dan zou dit nietig zijn en blijven, aan de kerkelijke straffen zijn onderworpen en nooit de toestemming des Pausen verwerven. Een paar maanden later brachten twee boden een mondelinge boodschap van de Paus: de jonggehuwden zouden maar goede moed houden, de Paus had alleen uit vrees voor de keizer de dispensatie herroepen; binnenkort, als hij uit de buurt van de keizer was, zou hij haar opnieuw bevestigen. Het hielp Jacoba niet veel. Jan van Beieren had zich in Dordrecht genesteld, in Dordrecht, eens, in de dagen van Margaretha, het bolwerk der Hoeken, nu vast aan de zijde der Kabeljauwen. Jacoba riep de Hollanders ter heirvaart, haar gemaal kwam helpen met zijn Brabanders, maar met schade en schande moesten zij afdruipen. Philips van Bourgondië kwam bemiddelen en zorgde, dat de Bourgondische invloed bleef. Bij het verdrag van Woudrichem kreeg Jan van Beieren een deel van Holland in leen; hij zou, gemeenschappelijk met Jan van Brabant, de drie gewesten, Holland, Zeeland en Henegouwen, regeren en Jacoba bij kinderloos overlijden opvolgen. Maar Jan van Brabant kwam niet voor de rechten van zijn vrouw op bij zijn mederegent, integendeel, hij droeg het bestuur in Holland en Zeeland geheel aan Jan van Beieren op en verpandde hem later de graafschappen. Jan zonder Genade had zijn zin. | |
Jacoba naar Engeland.Intussen onderging Jacoba in Brussel de ene vernedering na de andere. Een machtige groep, die met Jan van Beieren onder een hoedje speelde en aan het hof van de slappe hertog deed, wat hij wilde, beledigde haar opzettelijk. Bij het Paasmaal van 1420 bleven de borden en bekers van haar Hollandse hofdames ledig, op streng bevel van de hofmaarschalk, die gelast had, dat het gevolg van Jacoba moest worden genegeerd. Zij vluchtte daarop te voet uit het paleis en verdween naar Henegouwen. Spoedig rijpte het besluit, haar man voorgoed te verlaten. ‘Een onoverwinlijke afkeer van die lafhartige, bleke idioot maakte zich meester van haar ganse ziel; en dringender en dringender steeds herhaalde | |
[pagina 216]
| |
zich de vraag, of zij inderdaad veroordeeld was, haar schone jeugd in een zo smadelijke en jammerlijke echtverbintenis onder te zien gaan?’ Jacoba deed de beslissende stap. In een snelle rit, bij dag en nacht, reed zij met een kleine militaire dekking naar Calais, toen een Engelse vesting, en stak spoedig het Kanaal over. In Engeland werd zij op ridderlijke wijze verwelkomd. De koning nam haar onder zijn bescherming, en Jacoba stelde al haar rechten en aanspraken te zijner beschikking. | |
Nogmaals de driehoek.Maar er was één grote moeilijkheid. In 1419 was Jan zonder Vrees door de aanhangers van de Franse Dauphin vermoord. Sedert dat ogenblik stonden de Bourgondische landen, waar Philips de Goede het bewind aanvaardde, tegenover Frankrijk en dus aan de zijde van Engeland. De beide vorsten hadden elkaar nodig. En dus kon Engeland zijn oude politiek, om in het Deltagebied een beschermheerschap uit te oefenen, niet verwezenlijken, zonder in conflict te komen met Philips van Bourgondië. Kortom - de Engelse ridderlijkheid was groot, maar de hulp nihil. Engelse rechtsgeleerden hadden intussen uitgemaakt, dat Jacoba nooit wettig met Jan van Brabant gehuwd was geweest. Zij trouwde met Humphrey van Glocester, broer van de pas overleden Engelse koning. Humphrey. noemde zich voortaan graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, en heer van Friesland. Terwijl Philips van Bourgondië met de Engelse staatslieden onderhandelde en het ene compromis na het andere werd bedacht, gingen Humphrey en Jacoba naar Henegouwen, werden er met gejuich ontvangen en begonnen de strijd tegen Jan IV. Toen, in 1425, stierf Jan van Beieren aan vergif, dat op zijn gebedenboek was gesmeerd. Het is mogelijk, dat Jacoba de dood van haar tegenstander als een verademing beschouwde, maar haar toestand werd er slechter door. De machtige Bourgondiër trad in zijn rechten, manoeuvreerde Humphrey uit Henegouwen weg, belegerde Jacoba in Bergen, tot zij zich moest overgeven, en gaf haar huisarrest in Gent. | |
Jacoba in Holland.Terwijl Jacoba dus gedwongen werd in Gent te blijven, probeerden Humphrey en Jan IV beiden van de Paus een beslissing te hunnen gunste te krijgen. Want van wie was zij nu de wettige vrouw? Phi- | |
[pagina 217]
| |
lips achtte het raadzaam, Jacoba, hangende dit proces, naar het Zuiden te brengen, buiten bereik van de beide candidaten en ver van Holland, waar hij zich als erfgenaam van Jan van Beieren wilde laten huldigen. Wanneer de Hollanders hem huldigden, betekende dit, dat hun gewest zijn zelfstandige positie verloor. Het zou worden een vooruitgeschoven post van een rijk, welks zwaartepunt in Brussel kwam te liggen. Partijschap besliste hier de keus: de oude partijnamen bleven. Hoeken waren nu de edelen en burgers, die trouw bleven aan Jacoba en vochten voor de Hollandse zelfstandigheid. De Kabeljauwen daarentegen, die Jan van Beieren een bijna volledig overwicht in Holland hadden helpen behalen, ijverden nu voor Philips van Bourgondië. Partijhaat èn berekening dreven hen daartoe. Ook berekening; de Kabeljauwen waren nu in de eerste plaats de grote zakenlieden in de steden, die begrip toonden voor de nieuwe toestand, die klaar en koel zagen, dat het machtige en steeds groeiende Bourgondië in de rug voor hen betekende een onaantastbare positie en zelfs in sommige streken een overwicht op de handelswegen. Zij zouden dan krijgen, wat de Hanzesteden altijd hebben gemist: de bescherming van een machtig vorst. Als Von Löher verklaart, dat Philips de Goede de ware gedachten van zijn tijd uitdrukt, heeft hij tot op zekere hoogte gelijk. Ieder, die meer uit berekening handelde, dan dat hij geleid werd door ridderlijke gevoelens van eer en trouw, kwam bij de Bourgondische vreemdeling terecht. Daarom is het verheffend, dat in Holland zulke sterke sympathieën voor Jacoba bleken te blijven leven. Toen zij begreep, dat zij van Gent naar het Zuiden zou worden gebracht, werd het tijd, om te handelen. Reeds had zij contact met haar Hollandse getrouwen. In de avond van de 31ste augustus 1425 ontsnapte zij, als page verkleed, uit het Gravensteen te Gent; buiten de poort wachtten de vrienden met de paarden; de volgende morgen waren zij reeds in Antwerpen; met een wagen ging het nu door Brabant, en toen de vierde morgen daagde, stond het kleine gezelschap voor de poort van Vianen, en werd er met ontroerende blijdschap ontvangen. Jacoba kwam op tijd. De Kabeljauwen hadden het beleg voor Schoonhoven moeten opbreken en verschillende steden, waaronder Dordrecht, weigerden, de Fransman te huldigen. | |
Wisselende kansen.Eerst was het geluk aan de zijde van Jacoba. In de herfst van | |
[pagina 218]
| |
1425 brachten haar aanhangers Philips en zijn Kabeljauwen een zware nederlaag toe bij Alphen aan de Rijn. Humphrey kwam met een leger uit Engeland, maar werd door Philips bij Brouwershaven verslagen, waardoor Zeeland voor Jacoba verloren ging. Toen won Jacoba in 1426 ten tweeden male een slag bij Alphen en wéér volgde de teleurstelling op het succes: het beleg van Haarlem moest worden opgebroken. Hoe dapper de Hoeken ook streden, hoe Jacoba zelf op het slagveld de mannen aanmoedigde en leiding gaf, op den duur bleek Philips haar te sterk. Hij beschikte over grote kapitalen; hij inde in het rijke Vlaanderen beden van honderdduizenden guldens; hij huurde de beste beroepssoldaten. En toen Jan IV van Brabant in 1427 stierf, kon hij officieel in diens rechten treden, ook tegenover Jacoba. | |
Allaert Beylinc.In deze oorlogsjaren, reeds kort na de komst van Jacoba, valt ook de historie van Allaert Beylinc. Helmers, Bilderdijk en Tollens hebben hem bezongen, en hij is als een andere Regulus geprezen. Zoals de Romein Regulus vrijwillig in Carthaagse gevangenschap terugkeerde, zo zou Allaert Beylinc in Schoonhoven bij de Hoeken zijn teruggekeerd, om het doodvonnis te ondergaan, nadat hij een maand verlof had gekregen, om orde op zaken te stellen. Kort voor de komst van Jacoba hadden de Hoeken het kasteel te Schoonhoven veroverd. Wagenaar vertelt: ‘De burgtzaaten bedongen lijf en goed, uitgenomen Albrecht of Arnold Beiling, die veroordeeld werd om levende in de aarde gedolven te worden. Vooraf kreeg hij, op zijn woord van eer, een maand verlof tot het beschikken zijner zaken. Ook keerde hij, als een andere Regulus, ter bestemder tijd weder. Het vonnis werd toen op een molenwerf, even buiten de stad, aan hem uitgevoerd.’ De historische kritiek heeft Allaert Beylinc het lot doen delen van Regulus: beider verhalen zijn van hun romantische glans beroofd. Allaert Beylinc was een Kabeljauwse troepenaanvoerder en daarna schout van Gouda. Hij werd te Schoonhoven gevangengenomen en op rantsoen gezet, d.w.z. hij kreeg gelegenheid, een losprijs bijeen te brengen. Daarin is hij niet geslaagd. Toen hij terugkeerde, zonder geld, is hij, waarschijnlijk als slachtoffer van een persoonlijke wraakneming, levend begraven. Op deze, voor ons besef gruwelijke wijze werden in de Middeleeuwen dikwijls vrouwen ter dood gebracht. Mannen werden aan de galg opgehangen, maar het was niet eerbaar, een vrouw | |
[pagina 219]
| |
aan de galg te hangen. Daarom werd een vrouw, die ter dood veroordeeld was, verdronken of begraven. Slechts zelden onderging een man deze straf, voor hem lag er iets smadelijks in. | |
Zoen van Delft.Toen in 1428 de troepen van Philips, ondanks tijdelijke successen van de onvermoeide trouwe Hoeken, langzaam vorderden, bereikte Jacoba een verpletterende tijding. Humphrey was in het huwelijk getreden met een hofdame van Jacoba. Hij had daarmee zijn huwelijk met Jacoba van Beieren openlijk voor onwettig verklaard in overeenstemming met een eindelijk afgekomen beslissing van de Heilige Vader te Rome, die het huwelijk met Jan van Brabant nu wèl voor wettig hield. Voor héél de Christenheid stond Jacoba dus nu officieel gebrandmerkt als een overspelige vrouw. De diplomatie had het gewonnen van de trouw. Toen dit gebeurd was, besloot Jacoba te onderhandelen. Philips de Goede ging met vreugde op dit voorstel in. De prijs, die hij voor Holland moest betalen, dreigde al te hoog te worden. Zo kwam de zoen van Delft tot stand. Jacoba behield de eer, Philips kreeg de macht. Hij erkende ‘zijn lieve nichte’ als Gravinne van Henegouwen, Holland en Zeeland; Jacoba gaf ‘haren lieven neef, den hertog van Bourgondië, de ruwaardie en het regiment dier landen’. Jacoba mocht weer in het huwelijk treden; deed zij dit, dan was Philips niet langer regent, en wanneer zij bij haar overlijden wettige kinderen naliet, zouden deze haar ook opvolgen. Maar in het verdrag was evenzeer de bepaling opgenomen, dat Jacoba geen huwelijk mocht aangaan dan met raad, goedvinden en toestemming van haar moeder, van de hertog van Bourgondië en van de Staten harer landen gezamenlijk. Gebeurde het, dat zij een huwelijk sloot, met wie ook, zonder goedkeuring van deze drie partijen, of zelfs van een der drie - wat God verhoede! -, dan zouden haar onderdanen noch haar, noch haar echtgenoot, maar alleen en uitsluitend de hertog van Bourgondië, als Ruwaard en Oir, hebben te gehoorzamen. | |
Het einde.Vijf jaar later schond Jacoba de overeenkomst, door in het geheim te huwen met Frank van Borselen, stadhouder van Holland en Zeeland. | |
[pagina 220]
| |
‘Maar Vrouw Jacoba, agtende dat dwang in zulke zaken dwaasheid, ende afgepersten eed God leed was; wierd dezen niettegenstaande eenigen tyd daarna verlieft, en verloofde haar voorts heimelyk, aan heer Vrank van Borsselen, een vertrouwd dienaar van den Hertog van Bourgondiën, die hem tot stadhouder van 't verheerde land en opziener van de vervoogde Landsvrouwe gestelt hebbende, de kat de kaas onvoorzichtig genoeg scheen bevolen te hebben. Welke vreemde vryage vele aardige, zoete voorvallen in haar bevattende, wel een byzonder verhaal, daar de tyd nu te kort toe is, by beter gelegenheid, zoude waardig wezen. Dog dat daar latende, hoewel deze ondertrouwe zeer verholen gehouden wierd, zo quam alles egter eindelyk den Hertog ter ooren, die middel vond om Heer Vrank behendelyk te vangen, en in Vlaanderen op 't Slot te Rupelmonde te voeren, alwar hy, grotelyks vergramt zijnde, voor hebbens was hem heimelyk het hooft van den hals te doen slaan, en dat Vrouw Jacoba tot een toemaet voor haar mallen t'huis te zenden. Dog de benauwde Vorstinne, alle middelen aanwendende om haar lief bij 't leven te behouden, heeft eindelyk (geen betere raad wetende) ingewilligt by haar levende lyf afstand te doen van alle regt dat zy nog hadde tot hare erflanden, en 'tzelve den Hertog van Bourgondiën in vollen eigendom op te dragen. Waar mede zy haren zo zeer beminden Heer Vrank los kreeg, en hem met bewilliging van den Hertog (die 't nu alles na zyn wil hadde), opentlyk tot hare egte man trouwde. Eenige jaren aldus met hem op het Huis te Teilingen levende, ende aldaer, van Gravinne houtvesterinne van Holland geworden zynde, ende zomtyds met een Conyntjen te vangen, somtyds met een kannetjen uit te drinken, en over haar hoofd in de vyver te werpen (die nu nog by wylen aldaar gevonden wezenden na haren naam Vrouw Jacobaas Kruikjes genoemd werden) haren tyd en haar hertzeer, verdryvende, zo is zy eindelyk, uitteerende aan haar eind geraakt.’ Philips van Bourgondië, de man van macht en succes, en daartegenover een avontuurlijke vrouw, die vier mannen heeft gehad; zelfs Bilderdijk, die wist, wat vrouwenverering betekende en die leefde uit de romantiek van de schijnbaar hopeloze strijd, kiest de zijde van het succes: ‘Onze voorvaders hebben Philips niet ten onrechte met de naam van de goede onderscheiden en de bloei en welvaart, | |
[pagina 221]
| |
die zij onder zijn Regering genoten, 't allen tijde met dankbaarheid herdacht.’ Jacoba stierf in 1436, Humphrey, die haar ten slotte in de steek liet, een man van goedkope populariteit en lichte zinnen, stierf in Engeland in de gevangenis. De vrouw, om wie hij Jacoba verstiet, werd na openbare boetedoening levenslang opgesloten, beschuldigd van ketterij en toverij. In het tweede deel van Hendrik VI heeft Shakespeare deze tragedie uitgebeeld. En de romantische reclame van de Keukenhof noemt jaar op jaar de naam van Jacoba van Beieren. | |
Philips de Goede.De Bourgondische hertog was een gelukskind. Hij erfde voortdurend. Door kinderloze huwelijken ontstonden vacatures, die hij vervulde. In Luxemburg en Namen heeft hij de erfopvolging gekocht. Zijn bastaard-zonen, die hij in veel groter aantal had dan wettige kinderen, ontvingen ook een emplooi: David van Bourgondië werd in 1457 bisschop van Utrecht en Johan van Bourgondië in 1439 bisschop van Kamerijk. Zijn neef Lodewijk van Bourbon werd in 1455 bisschop van Luik. In de Gelderse twisten werd Philips scheidsrechter. Alleen de gouwen langs de Wadden vielen nog buiten zijn gebied, al maakte hij er aanspraken op en stond hij met sommige heren reeds in contact. Van de Zwitserse Jura tot het Vlie had hij een bijna aaneengesloten gebied. Lotharingen was de enige schakel die nog ontbrak. | |
Een Frans rijk.Soms leefde de machtige hertog in openlijk conflict met de Franse koning. Toch voelde hij zich steeds de eerste pair van Frankrijk. De cultuur van zijn rijk was Frans; al had hij een zekere waardering voor het Diets en liet hij het zijn kinderen leren, het werd toch als een minderwaardige taal beschouwd. Alleen Frans-sprekenden konden een plaats krijgen in zijn omgeving. En ieder, die begrip wilde tonen voor de nieuwe tijd, bediende zich van die taal. Reeds waren er dichters, die zich afwendden van hun moedertaal, om hun krachten in het Frans te beproeven. Er is ons toevallig een kleine geschiedenis uit die tijd bewaard gebleven, die speelt in het oude Vlaamse Brugge. Op een donkere avond geleiden twee burgers van Brugge een vrouw huiswaarts. Zij worden | |
[pagina 222]
| |
lastig gevallen door dronken kerels, die plotseling achter een muur te voorschijn springen met de kreet: ‘Qui vive?’ De late wandelaars roepen niet ‘Goed volk!’, maar zij antwoorden: ‘Bourgogne!’ Het geval is leerzaam. Het bewijst, dat in steden als Brugge het Frans reeds werd gebruikt bij weinig officiële gelegenheden. Het bewijst ook, dat er een besef begon te groeien van een Bourgondische eenheid. | |
De Romaanse staat.Het staatsgebouw, dat door de Bourgondiërs werd opgetrokken, droeg een Romaans karakter. De Middeleeuwen kenden tweeërlei staatsgedachten. Die van de Germanen legde sterk de nadruk op de vrijheid van de man en de zelfstandigheid van gewest en stad. De Romaanse staat was gebaseerd op het Romeinse recht, dat zijn voltooiing had gevonden in de latere keizertijd, toen aan het staatsgezag geen grenzen meer werden gesteld. Het paste geheel bij de absolutistische politiek van de Franse en Bourgondische heersers. Er kwam een geregelde en vaak bemoeizieke administratie van een vast ambtenarencorps. De aanraking met het leven werd intensiever en veelvuldiger. Maar aan de andere kant werd voor de bevolking het bewind iets, dat veel meer een vaag, onpersoonlijk karakter had dan voorheen en dus minder gelegenheid bood tot het betonen van aanhankelijkheid. Alleen op de figuur van de vorst zelf hield het volk nog het vrije uitzicht en de Bourgondische hertogen zorgden er voor, dat dit uitzicht luisterrijk was. ‘De Bourgondische staat in zijn snelle ontplooiing is een gebouw van politiek overleg en geslaagde nuchtere berekening. Maar wat men de Bourgondische idee zou kunnen noemen, kleedt zich steeds in de vormen van het ridderideaal.’ | |
Systematisch werk.In ieder gewest stelde Philips een stadhouder aan, die met een Hof het gewest bestuurde. Het Hof ontstond uit de raden, die reeds vroeger de graaf bijstonden. Nu werd het een meer stabiel college, dat deel had aan rechtspraak en bestuur. Rekenkamers controleerden de rekenplichtige ambtenaren. De standen-vertegen-woordiging kreeg minder invloed. Maar geheel machteloos werd zij nog niet: zonder haar toestemming konden geen beden worden | |
[pagina 223]
| |
ingevorderd. En zolang de vorst niet naar willekeur over de beurs van zijn onderzaten beschikt, regeert hij niet absoluut. Door de versterking van het vorstelijk gezag verloren de steden haar beslissende invloed. De Bourgondiërs zorgden er voor, dat het stadsbestuur in handen kwam van kleine, besloten college's van aanzienlijken. De Kabeljauwse zakenmensen, die de tijd verstonden en Philips boven Jacoba hadden gekozen, werden de machthebbers in de steden. Het volk was machteloos, de kaste regeerde. Dan zorgden de Bourgondiërs er voor, dat er centrale instellingen kwamen voor àl hun gewesten samen. Er was een Grote Raad, met de kanselier van Bourgondië aan het hoofd, die de vorst bijstond in alle zaken, die de gezamenlijke gewesten betroffen. Karel de Stoute splitste deze Raad later in twee kamers, waarvan de ene, het ‘Parlement van Mechelen’ (parlement is bij de Fransen en Bourgondiërs de naam voor een hoge rechtbank), het hoogste gerechtshof was voor alle Bourgondische landen. En reeds werden de grondslagen gelegd voor een staand leger, een gewillig instrument in de hand van de vorst, om uitsluitend zijn belang te dienen. | |
Gevoel van eenheid.In de schaduw van dit staatsgebouw groeide een gevoel van Bourgondische eenheid, het sterkst bij hen, die er dagelijks in- en uitgingen. Philips de Goede bevorderde dit opzettelijk. Hij lette met name op de adel. De hoge adel werd hofadel, werd door onderlinge huwelijken al meer een kaste. Voor de lagere adel waren er officiersplaatsen beschikbaar. Er kwam een sterke corpsgeest. De orde van het Gulden Vlies was voor de allervoornaamsten, die trots mochten zijn op de gunsten van de vorst en deelden in de schittering van zijn hof. Bij het symbool der orde dacht men aan het vlies van Gideon, dat door des hemels dauw was bevochtigd en daarom een symbool werd van het wonder, dat de Heilige Geest werkte in Maria's schoot. Heel de instelling droeg een gewijd karakter. Er was in de orde iets van de hoge wijding van vrome idealen, maar ook iets van het voorname vormenspel van een hoofse dienst. Maar alle besef van groeiende eenheid is vreemd aan het echte nationale leven, ja, het is in wezen een verloochening daarvan. In de Bourgondische dagen zijn de Nederlanden verzocht geworden. | |
[pagina 224]
| |
De glorie van het hof.En die verzoeking kreeg gestalte in de pralende rijkdom, de nauwkeurige regeling van het pompeuze hofceremonieel, in ridderlijke spelen en grandioze feesten, waar het volk naar keek met kinderlijke verbazing. ‘Philips de Goede begreep, welke taal het volk verstond. Tijdens zijn feesten in Den Haag in 1456 heeft hij, om indruk te maken op de Hollanders en Friezen, die zouden menen, dat het hem aan geld ontbrak, om het bisdom Utrecht te veroveren, in een kamer naast de ridderzaal dertigduizend mark aan kostelijk vaatwerk laten uitstallen. Iedereen mag er naar komen kijken. Bovendien zijn er uit Rijsel twee geldkisten meegebracht met tweehonderdduizend gouden leeuwen. Men mag beproeven ze op te lichten, maar het is moeite vergeefs. Kan er opvoedkundiger vermenging van staatskrediet en kermisvermaak bedacht worden?’ (Prof. J. Huizinga) | |
Karel de Stoute.Hij werd de Stoute genoemd, de stoutmoedige, de vermetele. Het is onjuist te zeggen, dat de volksmond hem met die naam heeft getypeerd. De bijnamen der Bourgondische vorsten Philips de Stoute, Jan zonder Vrees, Philips de Goede, Karel de Stoute, ze zijn afkomstig van de hofpoëten. Maar die hadden geen ongelijk, toen ze Karel zijn bijnaam gaven. De enige wettige zoon van Philips ontving een uitstekende opvoeding, althans in die zin, dat hij door voortreffelijke leermeesters werd onderwezen. Zijn vader zorgde er voor, dat hij ook de Vlaamse taal behoorlijk leerde beheersen. De jonge Bourgondiër had een brede belangstelling voor allerlei kunst en wetenschap; hij minde de muziek; hij genoot van poëzie. Een Portugees edelman vertaalde voor hem uit het Latijn het werk van Quintus Curtius: De historiën van Alexander de Grote. De Ouden wonnen het bij Karel op den duur van de helden uit de Arthur-romans; maar in zijn jeugd had hij zich die romans laten voorlezen: de avonturen van Walewein, die het zwevende schaakbord ging zoeken, en telkens nieuwe avonturen beleefde en ridderlijke heldenmoed betoonde; de roman van Lancelot, die de minnaar was van koningin Genovevere. Schoon is de schildering van Lancelots liefdesverlangen in de kerker. Twee winters en een zomer zit hij reeds gevangen in de woning der fee Morgieyne. Door de traliën | |
[pagina 225]
| |
heen ziet hij in de tuin. De herinnering aan zijn avonturen heeft al duidelijker gestalte gekregen in zijn ziel; op de muren heeft hij ze getekend. In de wemeling der figuren ziet hij telkens háár - de koningin. Nu bloeit de mei...... Hij ziet de rode rozen, hij ziet háár rode mond. Een roos - ja zo was zij, toen hij haar voor het laatst zag. Die roos zal hij plukken. O, hoe sterk is hij door de liefde ...... hij breekt de traliën, hij ademt in vrijheid, hij plukt de roos, hij legt haar op zijn hart. Nu gaat hij de poort uit, het nieuwe avontuur tegemoet. Zo is de wereld van liefde en avontuur, de schone droom der Middeleeuwse ridders, waarin Karel vertoefde. Maar dan leest hij van Alexander de Grote, als hij zelf de zoon van een Philippus. En deze grote figuur uit de Oudheid werd bovenal zijn ideaal; de geschiedenis heeft hem veel meer geïnspireerd dan de roman. Tijdgenoten hebben zijn onrust, zijn gespannen activiteit, zijn drift naar de verte steeds weer verklaard uit het verlangen, Alexander de Grote na te volgen. Er was in deze jonge man een zekere mensenschuwheid, waardoor hij de eenzaamheid zocht en hield van de stormachtige zee. Het was somtijds, of er in zijn binnenste iets brandde. Hij meed de wijn en dronk verkoelende drank, opdat die brand hem niet verteren zou. | |
Zijn bewind.Toen hij het bewind aanvaardde, bleek zijn heerszuchtige natuur. Hij was gestreng en gevreesd; hij eiste stomme gehoorzaamheid. Zijn politiek was sterk anti-Frans en hij dwong de Franse koning tot een vernederend verdrag. Hij kón dat, want zijn leger was gevreesd. Met de rijkdommen van Vlaanderen huurde hij de beste soldaten van Europa en hij beschikte over een geduchte artillerie. De karakterloze koning van Frankrijk vergezelde Karel naar Luik, de stad, die tegen de Bourgondische bisschop was opgestaan, en nu aan de vernietiging werd prijsgegeven. Na vier dagen van plundering kwam het bevel, Luik te verbranden, en zeven weken waren nodig, om de stad met de grond gelijk te maken. Alleen de kerken bleven staan. Het was een onnodige wreedheid, een uiting van woede, die grensde aan waanzin. Het is tegelijk een symbool: geen stad mocht meer reppen van haar rechten; de kracht der standen moest breken. Heerserswillekeur vaagde weg, wat in de historie was gegroeid. | |
[pagina 226]
| |
In twee richtingen probeerde Karel de Stoute zijn macht uit te breiden. Hij drong op naar de Rhône en de Rijn. Door zich in de Elzas te nestelen, legde hij een schakel tussen Bourgondië en zijn gebieden aan Maas en Schelde. Aan de Rijnoevers sloeg hij het oog op Gelre. | |
Gelre.In dat gewest regeerde sedert 1423 het huis Egmond, een tak van de Arkels. De bevolking was ontevreden over de verkwistingen van hertog Aernout. Zijn zoon Adolf was leider der oppositie. Philips de Goede had reeds ‘bemiddeld’, maar dit betekende slechts, dat hij de zoon tegen de vader stijfde. Later kwam er een verzoening tussen vader en zoon, maar de harmonie werd verstoord. Adolf was ‘bij sijnen here ende vader tot Grave, in groter gunsten ende vruntscappen’; 's avonds hadden ze zitten ‘schaken, lachen, boerten, eten ende drinken’ en daarna geleidde de zoon de vader naar de slaapkamer, maar kort daarop kwam Adolf gewapenderhand terug, ‘heeft syns heren ende vaders doere (deur) van sijnre slaapkameren ontweeggestoten, ende in der kalder (koude) nacht synen heer ende vader, die hem soe goetliken had gedaen, van derbedde geslept, gevangen, ende sonder wambois ende hosen (dus in nachtgewaad) in derselver nacht omtrent vijer mylen weges soe yamerlicher gevoert - alles tegen God, goede natuer, eer, recht ende wailstaen der wereld’. Dit had zich afgespeeld in 1465, en Karel de Stoute vroeg Adolf rekenschap, maakte zich meester van zijn persoon, sloot hem op in het kasteel te Kortrijk en liet zich door Aernout als diens beschermheer erkennen. Kort daarop kreeg Karel het graafschap in pand en toen de oude hertog van Gelre in 1473 stierf, maakte Karel de Stoute zich meester van Gelre. Het ging niet zonder verzet, en Nijmegen kon eerst na een zwaar beleg worden ingenomen. Merkwaardig schouwspel: terwijl de donderbussen van Karel de Stoute de wallen bestookten, reed een achtjarige knaap in wapenrusting te paard door de stad, opdat de burgers door zijn verschijning tot volharden zouden worden aangevuurd. Het was Karel van Gelre, het oudste zoontje van Adolf. De stad moest zich overgeven, de burgers smeekten barrevoets om genade, de kleine Karel werd met zijn zusje naar Gent gevoerd. Adolf en zijn kinderen waren de gevangenen van de Bourgondiër. | |
[pagina 227]
| |
De koningstitel.Terwijl zijn macht zich uitbreidde, kwam de kwestie van de koningstitel met nadruk aan de orde. Philips de Goede had die titel reeds begeerd en daarover met de keizer onderhandeld. Het grootste deel van zijn gebied lag binnen de grenzen van het heilige Roomse (= Romeinse) rijk, waarover de keizer te Wenen regeerde. Die keizer Frederik III zou de koningstitel moeten verlenen. Koning, maar waarvan? Koning van Bourgondië zou niet gaan, want het hertogdom Bourgondië lag buiten het rechtsgebied van de keizer. Eerst is gedacht aan de titel ‘koning van Friesland’, want de herinnering aan de oude Friese koningen was nog niet vergeten. Toen kwam de gedachte op te spreken van het koninkrijk Brabant. En daarbij ging men uit van het inzicht, dat Brabant het centrum werd van de Bourgondische machtscomplexen. Later weer werd gedacht aan een dubbele koningstitel: Philips zou koning worden van Friesland èn koning van Brabant, en zijn landen over die koninkrijken verdelen. Er kwam niets van, maar tijdens Karel de Stoute kwam de zaak opnieuw op het tapijt. Het was een ànder koningschap, dat hij begeerde. Het liefst kreeg hij de titel Rooms-koning, de eerste man na de keizer dus, die uitzicht had op de keizerskroon. De keizer zou zich nooit tot besprekingen in die geest hebben laten verleiden, indien er niet een huwelijkskwestie achter zat. Karel de Stoute kon n.l. in gewichtige onderhandelingen de hand van zijn dochter Maria aanbieden. Want Maria was zijn enige dochter, de erfgenaam van zijn landen en rijkdommen. Soms was het, alsof het een spel voor hem was, om haar verloving aan een toekomstige bondgenoot voor te spiegelen; zevenmaal is zij verloofd geweest en dat begon al in haar prille jeugd. Als Maria huwde met de zoon van de keizer, dan zou de Bourgondische macht in het Westen met die van de keizer aan de Donau worden verbonden. Toch was de keizer er ten slotte niet voor te vinden, de titel Rooms-koning te verlenen. En toen is er opnieuw onderhandeld over twee koningskronen, waarschijnlijk van Friesland en Bourgondië. Is het laatste juist, dan was de kroning meteen een specifiek vijandelijke daad tegen Frankrijk, omdat Bourgondië een Frans leen was. In Trier zou de zaak haar beslag krijgen. Heel het Westen keek belangstellend toe. Maar in de nacht voor de kroningsplechtigheid verdween de keizer uit de stad, zonder afscheid te nemen. Er werd om Karel | |
[pagina 228]
| |
gelachen; wat kon de hoogmoedige man slechter verdragen?Ga naar voetnoot1) Vaster dan ooit was Karel besloten, de Rijn te beheersen. Hij sloeg het beleg voor Neuss, maar hier stuitte hij op een verzet, dat hij niet had vermoed. Met het best uitgeruste leger van die tijd bleek hij niet in staat, de stad te nemen, waar de burgerij zich verbeten verzette tegen de vreemdeling. | |
Het einde.Nu richtte Karel zich naar het Zuiden. De vernietiging van Frankrijk - hij had het opgegeven. De verwerving van de leiding in Duitsland - het geraakte op de achtergrond. Hij dacht nu aan het oude rijk van Lotharius, dat zich uitstrekte tot in Zuid-Italië en zocht daartoe verbindingen over de Alpen. Lotharingen werd bezet; Savoye stelde zich onder zijn bescherming; met Milaan en Florence trad hij in verbinding; tot in Napels kwamen zijn onderhandelaars. Maar de Zwitsers vormden een bedreiging in de flank. Daarom richtte Karel eerst tegen dit vrijheidlievende volk het offensief. Bij Granson en Murten werden zijn legers verslagen en zijn militaire reputatie geschokt. In roekeloze halsstarrigheid sloeg hij nu het beleg voor Nancy, dat door de hertog van Lotharingen heroverd was. Verraad en lafheid brachten zijn legers tot ontbinding. Slechts van een paar honderd getrouwen vergezeld, leverde Karel slag, in plaats van zich in het nabije Luxemburg, zijn stapelplaats, terug te trekken. Zocht hij de dood? Een paar dagen later vond men op het ijs van een vijver zijn lijk, met drie dodelijke wonden en half door de wolven verscheurd. | |
De ionghe princesse cleene.‘De leeuw verraden’, zo klaagde een vers uit 1477, ‘heeft zeventien landen gelaten in handen eender maecht.’ Of het zeventien waren is de vraag. Dat was toen zo maar een zegswijze. Maar de jonge prinses Maria, 19 jaar oud, stond wel voor grote moeilijkheden. Toen het bericht van haar vaders dood kwam, vertoefde zij te Gent. Daar schaarden zich haar bloedverwanten en raadslieden om haar. Daar kwamen ook de Staten der verschillende gewesten bijeen. | |
[pagina 229]
| |
De Staten wisten, wat zij wilden. Zij erkenden Maria als de wettige heerseres. Dat zij dat deden, is geen betuiging van trouw aan het Bourgondische rijk, heeft niets te maken met een soort groeiend nationaal besef, maar betekent uitsluitend, dat de wettige erfgename van het bewind in het eigen gewest werd erkend. Uitdrukkelijk was het de bedoeling, dat Maria gravin zou zijn van Holland, gravin van Zeeland, hertogin van Brabant, enz., maar niet vorstin van één rijk, waarvan die verschillende gewesten slechts onderdelen waren. Daarom kwamen de Staten-Generaal met een lange reeks van wensen, die door Maria haastig werden ingewilligd. De centrale instellingen verdwenen; ook het gehate Parlement van Mechelen werd dus opgeheven. De bres, die in de bijzondere voorrechten van de verschillende gewesten was geslagen, werd zorgvuldig dichtgemetseld. Deze reactie draagt een nationaal karakter; want zij is verzet tegen de geïmporteerde anti-nationale staat. Zij toont de groeiende kracht der standen. Het zwakke punt was, dat er geen voldoende organisatie was, die de gewesten in staat stelde, samen hun vrijheid te verdedigen. Het Groot-Privilegie vraagt om een historische aanvulling: De Unie van Utrecht. | |
Strijd naar buiten.Intussen werd het gebied van Maria ernstig bedreigd. Lodewijk XI nam onmiddellijk zijn kansen waar en rukte op onder het voorwendsel, dat hij de erflanden wilde beschermen voor Maria en de Dauphin, die hij voor haar bestemd heette te hebben. Het ventje was zes jaar! In Gelderland begeerden de Staten hun hertog Adolf terug, die indertijd door Karel de Stoute gevangen was gezet. Maria liet hem vrij, onder de belofte, dat hij Gent niet zonder haar toestemming zou verlaten. Hij droomde van een huwelijk met Maria, voerde de burger-bataljons aan tegen Frankrijk en sneuvelde. Zijn kinderen bleven in Gent in bewaring. In Utrecht moest bisschop David van Bourgondië zijn Bourgondische politiek opgeven en de oude rechten en vrijheden herstellen. Belangrijk is de reactie in Holland. In de privilegiën, die door dat gewest van Maria worden gevorderd, blijkt duidelijk, dat hier het besef leeft, dat geen genoegen genomen mag worden met de positie van een buitengewest in een Bourgondische combinatie. Het oude zelfstandigheidsbesef komt tot uiting, er klinkt een toon in: wij willen ons zèlf zijn! | |
[pagina 230]
| |
Maximiliaan.Nog in 1477 huwde Maria met Maximiliaan, de zoon van de Duitse keizer. Zij had hem nooit gezien en het huwelijk had bij procuratie plaats. Maar zij ontving in hem een ridderlijke echtgenoot. Hij wist de aanval der Fransen op Vlaanderen af te slaan. De oorlog met Frankrijk werd beëindigd door de vrede van Atrecht (1482), waarbij Bourgondië, Artois en Franche Comté in Franse handen bleven. Het gebied in het Saônedal verloor daarmee zijn verbinding met het Noorden; de Bourgondiërs waren zonder stamland. Lodewijk XI kon zich nog op zijn sterfbed in dit succes verheugen; Maria heeft er niet meer van geweten. Zij is in 1482 overleden aan de gevolgen van een val van haar schuw geworden paard. Vrouwelijke schaamte weerhield haar, de gevaarlijke kwetsuur te ontdekken, en zij stierf, 25 jaar oud. Haar zoontje, Philips de Schone, volgde haar op, onder regentschap van zijn vader Maximiliaan. Met deze Philips de Schone begint een nieuwe periode in onze historie: de strijd van het Habsburgse huis tegen onze rechten en vrijheden. De Habsburgse beproeving volgt op die van Bourgondië. |
|