Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 176]
| |
3. De hanzestedenDe koopman op reis.Door de zandstreken in het Oosten van ons land zijn nog de Hessenwegen aan te wijzen, waarlangs de koopman uit Duitsland zijn waren aanvoerde. Ook de Overijselse Vecht was eenmaal een handelsweg. De reizende koopman stond aan vele gevaren bloot. Menig ridder hief een tol, die bijna het karakter had van een brandschatting. Soms nam de roof nog minder officiële vormen aan. Geen wonder, dat de kooplieden een zekere veiligheid betrachtten, door samen te reizen. Er ontstonden in de steden een soort corporaties van kooplieden, die geregeld dezelfde streek bereisden. En zulk een corporatie noemde men een Hanze. | |
Hanzen in verschillende steden.Zo hebben er in Groningen vier Hanzen bestaan, de Keulse Hanze, de Utrechtse Hanze, de Herbere Hanze en de Riper Hanze. De eerste beide namen spreken voor zichzelf. De Riper Hanze richtte zich naar Ripen of Ribe in Zuid-Jutland, waar de goederen, voor de Oostzee bestemd, werden overgeladen. Het is waarschijnlijk, dat de Herbere Hanze de weg volgde over Boertange naar Herbrum of Herbierum aan de Eems, tot welke plaats men die rivier kon opvaren. Middelburg had een Hamburgse Hanze. Van Kampen staat aangetekend: ‘Anno 1290 heff dye stadt van Campen grotte nerringhe ghehat und voele groette sceppen by dye see, woermede sye hoer coemanscap hantyrrinhge soe Ost und West deden.’ Het was in de regel zo, dat verschillende kooplieden samen een schip uitrustten, zodat het voorkwam, dat iedere koopman &116 deel der lading voor zijn risico had. De schepen vertoonden een hoog opgaande voorsteven, met het beeld van de heilige versierd, aan wiens hoede zich de schippers toevertrouwden. In de regel hadden zij één mast, ongeveer midscheeps, en ze voerden een groot, vierkant razeil. Wij vinden zulk een schip op verschillende zegels afgebeeld. Het zijn kleine vaartuigen: vaak meten zij niet meer dan honderd ton. Zij wagen zich naar het Noorden zonder kompas, zonder zeekaarten; eerst was het hoofdzakelijk Waddenvaart en werd de tocht om Jutland heen geschuwd. Maar dat veranderde later, de schippers werden ‘ommevaarders’; zij werden gezien in Skagerrak en Kattegat en aan de | |
[pagina 177]
| |
Noorse kusten. Daar is reeds de koenheid, die in de volgende eeuwen de steven doet wenden naar het hoge Noorden, en in een brede zwaai om Kaap de Goede Hoop. | |
De Gildhall te Londen.Vanuit Keulen werd een drukke handel gedreven op Engeland. Met fierheid gewaagt een schrijver van de capaciteiten van de Duitse ondernemers, ‘die voor een penning een vossenhuid kochten en voor een gulden de staart weer verkochten’. De Keulse kooplieden kregen nu van de Engelse koning in Londen een eigen territoir, waar zij zorgden voor een eigen bestuur naar eigen recht (op het terrein van de tegenwoordige Gildhall). Als contraprestatie moesten zij helpen bij de verdediging en bewaking der stad en hadden een poort voor hun rekening. Dit systeem vond ook op andere plaatsen ingang. In Bergen in Noorwegen hadden de Duitse kooplieden zulk een eigen gebied, dat 's nachts werd afgesloten en door bloedhonden bewaakt. Wisby op het eiland Gothland in de Oostzee is lange tijd een centrum van handel geweest op Rusland. Nog vertelt de overlevering van de fabelachtige weelde der stad, ‘waar het goud bij centenaars werd gewogen en de varkens aten uit zilveren troggen’. | |
De haring van Skänor.Den Haring, dien men ving en kon niet lange duren
En scheen maer kost te zijn voor onse nagebuuren.
Want soo men desen visch hout weynich dagen lanck,
Soo wordt hij gansch onnut en is maer enckel stanck.
Maar Beuckels heeft vooreerst den haring leeren kaken,
Dat is van allen slym den visch gesuyvert maken;
En als dat was gedaen, soo nam hij matig sout,
Dat alle ding bewaert en in syn wesen houdt;
Dat stroyd' hij in een vat en daer uyt is begonnen,
Te packen desen visch in wel gemaeckte tonnen,
Een stuck van groot gebruyck, want daer uyt is geschiet,
Dat ook het verste lant syn nutten vond geniet.
Wel Beuckels, weest gegroet; uw graf dat dient verheven,
Op dat uw goeden naam hier na sou mogen leven.
Zo heeft Vader Cats de lof ‘gezongen’ van Willem Beukelszoon van Biervliet, die het haringkaken zou hebben uitgevonden. Het | |
[pagina 178]
| |
graf van ‘Beuckels’ is wel geëerd; de overlevering wil, dat Karel V op dat graf een pekelharing zou gegeten hebben. Maar het is de vraag, of de inderdaad ‘nutte vond’ wel terecht op de naam van Willem Beukelszoon staat. Waarschijnlijk was het haringkaken reeds lang uitgevonden voor deze schipper uit Biervliet de leeftijd had bereikt, waarop men iets kàn uitvinden. Het haringkaken zelf was evenwel een belangrijke uitvinding; daardoor werd het mogelijk, de haring te bewaren en naar verre streken te verzenden. De haring van Skänor was van de beste kwaliteit en overtrof die uit de Noordzee. In 1394 werd in een keur van de stad Kampen bepaald, dat niemand Noordzeeharing mocht verkopen zonder dat er uitdrukkelijk bij te zeggen. En later werd dit voorschrift aangevuld met de bepaling, dat ieder, die andere haring dan van Skänor afkomstig verkoopt, een rode vlag moest uitsteken. De haringovervloed was daar aan de Zuidpunt van Zweden buitengewoon groot. Saxo Grammaticus zegt: Zo groot is de menigte vissen in de Sont, dat men soms de roeispanen niet in 't water kan uitslaan, en dat men zo maar met de hand kan opscheppen. En een andere schrijver vertelt: De kooplieden van alle omwonende volken brengen goud, zilver en allerlei kostbaarheden samen, om de haring te kopen, die de Denen door de mildheid der natuur om niet hebben. | |
Een druk bedrijf.'s Morgens kwamen de vissers aan het strand. En òp het schiereiland hadden de kooplieden hun bedrijf. Van de koning van Denemarken, die daar regeerde, verkregen de Hanzen uit verschillende steden voorrechten. Zij hadden er hun eigen, door palissaden omgeven terrein, hun vitte. Op die vitte had iedere koopman zijn eigen bude, zijn houten verblijf. De vis werd uit de schuit op wagens geladen, en aan het strand begon reeds de handel. Om er wat orde te houden, had de Deense regering verboden, dat men de wagens in het water tegemoet liep, teneinde reeds te bieden en te handelen, voordat het strand bereikt was. Ook was het verboden, vóór zonsopgang met de wagens aan het strand te arriveren. De ‘wagenkerlen’, de voerlieden, reden de vis naar de buden; vrouwen zorgden voor de verdere bewerking: de ghilleconen galden de vis en de leggheconen stapelden ze in de vaten. | |
[pagina 179]
| |
Privilegiën.De kooplieden verwierven van de Deense koning verschillende priviligiën. Zo mochten de vissers hun vis, op een klein quantum na, uitsluitend aan de toegelaten kooplieden leveren. Belangrijker was nog, dat de kooplieden, die samen een vitte bewoonden, daar hun eigen recht hadden, het recht van hun eigen stad. ‘Dit is het boek, dat de voogd mee naar Schonen nam’, moet gestaan hebben in een stadsboek in het archief van Kampen. En naar de bepalingen in dat boek sprak hij recht. De vitte was dus een kleine, tijdelijke kolonie van de moederstad. Op de vitte van Kampen waren de kooplieden uit Hindeloopen bijwoners. Zutphen had een vitte dichtbij die van Kampen. En Zuidelijker op het schiereiland hadden de handelssteden van de Oostzee hun terreinen. De voogd, die op zulk een vitte de orde had te handhaven, zal dikwijls handen vol werk hebben gehad. Telkens lezen wij van vechtpartijen en uitspattingen. Het was een ruw leven bij Skänor en de neiging was groot, zichzelf recht te verschaffen. Soms raakten de burgers uit één zelfde stad onderling slaags, een andere maal traden die uit verschillende steden tegen elkaar op. Ook moesten de onderdanen van de Deense koning het wel eens ontgelden. | |
Het ruige leven.In 1354 sloten de Oostzee-steden Lübeck, Wismar, Rostock, Greifswald en Stettin een verbond, om zich te verweren tegen Kampen. Lübeck kreeg spoedig de rol van bemiddelaar, en gaf de andere steden gelegenheid, haar bezwaren tegen Kampen in te dienen. De klachten der Oostzee-steden en het verweerschrift der Kampenaren geven een beeld van het bewogen leven op het kleine schiereiland bij Skänor en Falsterbö. Straalsund klaagt: Op de markt te Skänor zouden in 1352 twaalf Kamper burgers des nachts, ten tijde van vrede, twee buden verbroken hebben en gepoogd hebben, hun burgers te beroven, waarin ze echter met behulp van burgers van Wismar waren verhinderd. De volgende nacht echter kwamen de Kamper burgers met groot geschreeuw, met een gewapende bende en overvielen de burgers van Straalsund, en beroofden hen, die meenden, dat ze in tijd van vrede waren, van een bedrag van vijfhonderd Straalsundse marken, terwijl ze zes van hun burgers doodden, drie wondden en vier gevangen medevoerden naar de bude van de advocaat van Kampen, die hen | |
[pagina 180]
| |
daar een dag lang heeft gehouden, en ze eerst losliet, nadat de advocatus van Straalsund borg had gesteld. Wismar klaagde: Kamper burgers hadden in tijd van vrede twee van hun burgers op de markt te Skänor wredelijk gedood. De advocatus van Wismar had bericht, dat de volgende dag de advocatus van Kampen reeds in de vroegte in bijzijn van de Duitse advocati, zijn leedwezen te kennen gaf en hen bezwoer, om Godswil hem te helpen om die zaak in vriendschap te termineren, want dat zijn burgers ‘zo ontembaar razend waren, dat hij ze niet kon beteugelen’. Het verweerschrift van Kampen vertelt deze dramatische gebeurtenissen. Voordat een burger van Kampen die van Straalsund enig kwaad deed, sloegen burgers van Straalsund op Schonen drie burgers van Kampen neer. Die van Straalsund hadden de kooplieden van Kampen ten onrechte aangeklaagd van roof en moord bij de koning van Zweden, waardoor de aangeklaagden in grote moeilijkheden waren geraakt. Ze werden geslagen, gevangen, geschat, geschaad aan lijf en goed. Drie Kamper burgers waren te Straalsund als moordenaars, dieven en reeroversGa naar voetnoot1) aangevat, en hoewel ze volkomen onschuldig waren, niet losgelaten voor ze een borgtocht hadden gesteld van vierhonderd mark Wendisch. ‘Meer dan zestig van de eerste kooplieden van Kampen hebben ze in hun registers opgeschreven als reerovers en schoendieven, ofschoon ze allen onschuldig waren. Ja, zover gingen ze zelfs, dat ze spotliederen op de Kampenaren maakten en die langs de straten zongen.’ De uitspraak van Lübeck, waarbij de klagende steden in ververschillende opzichten bevredigd werden, bracht verzoening en zonder stagnatie kon de handel weer verder gaan. | |
Stedenfederatie.Uit deze processen blijkt, dat de samenwerking tussen de steden nauwer wordt. Zij zijn elkaars concurrenten, maar ze hebben elkaar nodig. En zonder orde en recht gaat het niet. Na heel wat strijd groeit er dan ook langzamerhand een federatie van steden, het Hanzeverbond. En Hanzesteden zijn die steden, die op de Hanzedagen aan de besprekingen deelnemen. Dat sluit meteen in, dat het aantal wisselt. Het is ondoenlijk, van een bepaalde stad te zeggen, wanneer zij een Hanzestad wordt en hoelang zij het ge- | |
[pagina 181]
| |
weest is. In hoofdzaak zijn het Duitse steden, die samenwerken, en men spreekt dan ook van de Duitse Hanze. Maar Krakau, diep in het Poolse gebied, is er ook bij, evenals Dinant in het Waalse land, terwijl Maastricht en Luik ontbreken. De Wendische steden met Lübeck aan het hoofd vormen de kern. Lübeck overtreft in de Middeleeuwen Hamburg ver in aanzien. Dan is er een groep Pruisische steden met Dantzig aan de spits. De steden aan de Rijn volgen de leiding van Keulen; Nijmegen, Arnhem, Tiel en Zaltbommel behoren bij deze groep, met Roermond en Venlo aan de Maas. Dan is er de groep IJselsteden, Kampen ver vooraan en verder Deventer, Zwolle, Zutphen, Harderwijk, Elburg, Doesburg en Hasselt. En eindelijk worden op de Hanzedagen ook opgemerkt de afgevaardigden van Groningen, Staveren, Sneek, BolswardGa naar voetnoot1) en Hindeloopen. Staveren deed bij de Ommelandvaart aanvankelijk voor Kampen maar weinig onder. De samenwerking tussen deze steden bleef beperkt. Er lag niet de kiem in van een staat. Uitsluitend het gemeenschappelijke handelsbelang dreef tot gezamenlijk optreden. En gemakkelijk ging het niet. Want het waren mannen, die koopman waren en schipper èn stedelijk magistraat. Die zich lieten leiden door de begeerte naar winst, die de zee en de stormen niet vreesden en die geen andere stedelijke politiek kenden dan die de handel der stad bevorderde. Er zat onder deze mannen een sterke corpsgeest. In de Nicolaaskerk te Straalsund is een fraaie bank voor de amtman der kramers, met het opschrift: Dat ken kramer is
de blief da buten
oder ik schla em up
de schnuten.
(Wie geen koopman is, blijft er uit,
Of ik sla hem op zijn snuit.)
En zoals de mannen van hetzelfde gilde fier waren op hun vak, zo leefde er ook een stedelijke trots, die zich uitte in de bouw van een statig stadhuis, in de weelderige maaltijden, daar gehouden, en het zilveren tafelgerei, daar bewaard, maar ook in heftige veten, zo | |
[pagina 182]
| |
vaak de eer van de stad scheen te worden aangerand. In zulk een omgeving leerde men moeilijk de samenwerking in de weg van de onderlinge schikking. | |
De federatie van Keulen.Tòch lukte het soms. Tòch heeft de Hanze als steden-federatie dagen van glorie gekend. In november 1367 kwamen de afgevaardigden van een aantal Hanzesteden samen op het stadhuis te Keulen, in de zaal, die nog Hanzezaal heet. De afgevaardigdenvan de Wendische steden waren er, Lübeck natuurlijk vooraan; een deputatie uit de Pruisische steden ontbrak niet; daar waren verder vertegenwoordigers van Kampen, Harderwijk en Elburg; ten slotte waren er afgevaardigden van twee steden, die nooit tot het Hanzeverbond hebben behoord, nl. van Amsterdam en Brielle. Het protocol van de zitting verhaalt van niets anders dan van voorbereidingen tot de oorlog tegen Waldemar Atterdag, de overmoedige Deense koning. | |
[pagina 183]
| |
Vroeger had hij succes gehad tegen de Hanzesteden en haar vloot vernield, toen zij de vesting Helsingborg aan de Noordelijke toegang van de Sont blokkeerden. Dat succes had hem geprikkeld en hij had kans gezien, àlle steden, die handel dreven tussen Oosten Noordzee, tegen zich in het harnas te jagen. Geen verdrag was hem meer heilig en de kooplieden klaagden elke dag meer over zijn terreur. Te Keulen werd daarom tot de oorlog besloten. Samen gingen de steden een vloot uitrusten, een vloot van 19 koggen, 2 Rijnschepen en 20 kleine hulpvaartuigen. Van de 19 koggen, kwamen er vier uit de Nederlanden: twee uit Holland, één uit Kampen en één voor rekening van de overige Zuiderzee-steden. Kampen leverde bovendien de beide Rijnschepen. Een oorlogsschip, een bewapende kogge, was niets anders dan een sterk en voldoende zeewaardig handelsvaartuig. De gewapende manschappen werden ‘ruiters ter zee’ genoemd; zij streden er als op het land. Want de taktiek was, het schip van de vijand te enteren en dan in het handgemeen het dek schoon te vegen. Geen man behoorde op een kogge thuis, ook niet in vrediger tijden, die niet de strijdbijl wist te hanteren. Elke kogge werd bemand met 100 man, waaronder minstens 20 schutters met sterke armbogen. Zo namen in het geheel ongeveer 2000 man aan de expeditie deel. De kostbare uitrusting werd betaald uit een pondtol, waarin Kampen in 1368 heeft betaald 445 Lübeckse mark, Amsterdam 200, Zierikzee 96, Dordrecht 74. De pondtol bedroeg 1/240 van de waarde van het door de Oostzeehandel aangevoerde goed. Dus werd de aanvoer van Kampen voor 1368 begroot op 106.800 Lübeckse mark. Daar de Lübeckse mark op 11 Rijksmark kan worden gesteld en bovendien op goede gronden mag worden aangenomen, dat de geldswaarde destijds meer dan vijftienmaal zo groot was als tegenwoordig, blijkt uit deze cijfers, dat de handelsomzet in de Oostzee voor Kampen kan worden getaxeerd op 11 millioen, voor Amsterdam op 5 millioen, voor Zierikzee op 2½ millioen en voor Dordrecht op bijna 2 millioen. | |
De tocht.In april 1368 zouden de vloten uit Noord- en Oostzee elkaar ontmoeten. Geen van beide mankeerde op de afgesproken tijd, maar de schepen, die van de IJsel en uit Holland kwamen, hadden toen reeds hun eerste strafexpeditie achter de rug. Zij hadden zich gekeerd tegen Noorwegen en verscheidene plaatsen aan de Zuid- | |
[pagina 184]
| |
westkust verwoest. Nog hoger naar het Noorden brachten zij verderf; Bergen, een stad van houten huizen, ging in vlammen op. De koning van Noorwegen berekende zijn schade op 56.000 mark zilver, d.i. 15 millioen gulden naar de tegenwoordige geldswaarde. Hij was dan ook volkomen murw gemaakt en tot vrede bereid. Tegen de Denen ging het ook voorspoedig. De 2de mei was Kopenhagen reeds veroverd. De stad werd verwoest en het kasteel bleef bezet. Het schiereiland Schonen werd onderworpen en de bevoorrechte positie der Hanzesteden bevestigd. De koning van Denemarken was naar Duitsland vertrokken, om met het geld, dat hij zijn burgers had afgeperst, bondgenoten te werven. Maar ook in het volgend jaar kwam hij niet terug, toen de verbonden steden Helsingborg veroverden. Toen heeft de Deense rijksraad bij afwezigheid van de koning vrede gesloten. Alle oude voorrechten der Hanze-kooplieden werden bevestigd en Denemarken mocht de kosten der expeditie betalen. De kastelen aan de Sont bleven door de Hanzesteden bezet. In een grote oorkonde, met een lange rij zegels, werd dit te Straalsund op 24 mei 1370 bevestigd, en dezelfde dag sloot Kampen een afzonderlijk verdrag met de Denen, waarbij de stad grote voorrechten kreeg, zowel ten opzichte van schipbreuk en strandrecht als vooral met het oog op het verkeer en de visvangst op Schonen. De overwinning op Waldemar had tot gevolg, dat de Hanze voortaan een factor van betekenis was in de Noordeuropese politiek. | |
De Hollandse concurrent.Maar langzamerhand ging het sedert met het Hanzeverbond bergafwaarts. De Engelsen kortten de rechten der Hanzeaten in. De Duitse orde, die altijd nauw met de Hanze samenwerkte, verloor tegen Polen terrein; de 3 Scandinavische rijken werden door de Unie van Kalmar verenigd en konden daardoor beter de aanmatiging van de koopsteden weerstaan. En - de Hollanders waren kwade concurrenten. Aanvankelijk hadden de Zuiderzee-steden geprobeerd, hen buiten Schonen te sluiten, maar het lukte niet. De Keulse federatie bracht de erkenning van hun positie. Geleidelijk werd Holland sedertdien sterker. Nooit werd een Hollandse stad in het Hanzeverbond opgenomen; zij gingen hun eigen gang. En in de 15de eeuw kregen zij een sterke positie, deze koop- | |
[pagina 185]
| |
lieden en schippers, uit Noord-Holland vooral, eenvoudige, harde mensen, vaak nog plattelanders, die het schippersbedrijf met een boerderij combineerden. | |
De Leeuw ontbonden.In een Amsterdams handschrift uit de 15de eeuw wordt met fierheid gewaagd van de wijze, waarop de Hollanders in de Oostzee schoon schip hadden gemaakt. ‘O, ghij Hollantsche steden al gemeen, de tijt is verleen, dat gij voor den graef van Hollant quaemt, ende claechde over die Oostersche steden, wat verdriet zij ons deden op die zee. Die graef heeft gaerne gehoort haer woort, ende heeft verstaen haer sinnen, ende gaf haer oirlof, dat sij den leeuw uyten banden souden doen springen. Ende sij sijn met dit antwoort wederomme gegaan. Wat ist dat sij hebben gedaan? Scepen maecten sij reedt ter zee, ende sijn te seyle gegaen, dat haer God geleyde. Haer sin was rechtevaert: wien sij sagen bijcomen! Sij waren onversaecht ende quamen haer terstont an boert, seggende: geeft jou gevangen! Die graef heeft ons oirlof gegeven. Den leeuw is uyten banden.’ Volgens een latere overlevering voerde Amsterdam in de strijd tegen de Hanze de bezem in de mast, waarom Antonides van der Goes zegt, dat deze stad heeft op het hoog toppet den bezem opgestoken,
Als die in ruime zee, van schuimers lang geplaegt,
Nu zagh door haren moet geveiligt en gevaeght.
| |
De erfgenaam van Kampen.Holland was de erfgenaam van Kampen. Toen de Noormannen Dorestad hadden verwoest, had de handel zich teruggetrokken, de Rijn op, naar Keulen. Maar in vrediger tijden concentreerde de handel zich weer om plaatsen, dichter bij de zee gelegen. Zo was Kampen tot bloei gekomen. In welk een mate de stad het handelsverkeer op de Zuiderzee beheerste, blijkt uit een overeenkomst, in 1323 tussen deze stad en Terschelling gesloten, waarbij Kampen het recht kreeg, aan het Vlie ‘een voerhuys of eyn marke’ te bouwen, om schade aan lijf en goed bij het binnenzeilen van het zeegat te voorkomen. De stad had verder het uitsluitend recht van betonning der zeegaten, en hief tonnengeld van alle schepen, die | |
[pagina 186]
| |
Marsdiep of Vlie binnenvoeren. In 1527 stond zij dit recht af aan Amsterdam. Er is symboliek in die handeling. Amsterdam zette feitelijk ook de traditie van Kampen voort ten opzichte van de Hanze. Zeker, Kampen was lid geweest van het verbond. Er is een aantekening in het archief: ‘Die brieff der stad van Colne (Keulen), dat wij in der Hanse sijn, licht in des borgermeisters comtoir affter der secretarii rugge in ene runde doese.’ Hij ligt er nu niet meer, maar is waarschijnlijk in 1543 bij de stadhuisbrand verloren gegaan. Al was Kampen dan soms ‘in der Hanse’, de stad volgde toch haar eigen politiek; zij was een buitenbeentje en trachtte haar eigen belang te behartigen door tussen de Noordse koningen en de Wendische steden te balanceren. De Hollandse handel was nòg zelfstandiger, ja hij trachtte al meer de Hanze te verdringen. | |
De steun in de rug.En daarbij hadden de Hollanders het voordeel, dat sedert 1428 hun graafschap een deel was van het complex, dat de Bourgondiërs verzamelden: de landschappen tussen de Hollandse duinen en de Zwitserse Jura. De Bourgondische hertog, Filips de Goede, had tegen de Hanze een sterke troef in handen, want hij kon de koopman uit het verre Oosten weren van de markten in Vlaanderen. Brugge was daar lange tijd het centrum, de markt voor West-Europa, de stad van de vreemde koopman. Nooit heeft deze stad aan het Zwin veel eigen handel gehad; zij bood in hoofdzaak gelegenheid aan vreemden, elkaar te ontmoeten. De Hanzesteden waren vleugellam, als zij niet in Brugge konden komen of in Antwerpen, dat later de functie van Brugge erfde en het emporium van het Westen werd. | |
De eigen weg.De Hollandse kooplui wilden wel profiteren van de voordelen, die de macht van de hertog somwijlen bood. Maar verder gingen zij niet. Zij waren niet van plan, zich te laten gebruiken voor de politiek van de hertog, die slechts droomde van vermeerdering van zijn familiebezit. Toen hij in conflict geraakte met Engeland, na 1435, en zijn onderzaten verbood, met de vijand handel te drijven, deden zij het toch. Het ergerde de hertog zo, dat hij zelfs kaperschepen liet uitrusten tegen zijn eigengereide onderdanen. Nog sterker blijkt de zucht naar zelfstandigheid tijdens een kaperoorlog | |
[pagina 187]
| |
van 1438 - 1441. De Hollanders hadden een gewapend conflict met de Hanzesteden en stuurden kapers op hun concurrenten los. De hertog probeerde leiding aan het geval te geven, maar tevergeefs. Het was zijn bedoeling, dat de Hollandse kapers koning Erik van Denemarken zouden steunen tegen de Hanze. Zij gingen echter hun eigen weg, hielpen een broer van Erik op de troon, en brachten een schikking met de Hanzesteden tot stand. De machtige hertog moest er in berusten, dat zijn onderdanen, zodra zij het zeegat uitvoeren een volstrekt zelfstandige politiek gingen voeren. De lage landen hebben hun gelaat gekeerd naar de zee, en daarmee hun eigen weg gevonden. | |
Tanende glorie.Terwijl Holland rees, en zijn volle zelfstandigheid won, gingen de Hanzesteden in Duitsland achteruit. Nooit hadden zij steun in de rug van een vorst. De keizer bleef ver. En toen in de Nieuwe Geschiedenis Duitsland door godsdiensttwisten werd gehavend, bleek het wel, hoe kwetsbaar de welvaart der Hanzesteden was. Eerst in de 19de eeuw kwam een nieuwe welvaart, al had Lübeck nu voorgoed de leiding verloren. Hamburg kwam nu aan de spits, de ‘Vrije en Hanzestad Hamburg’. | |
[pagina 188]
| |
Maar wie de oude glorie wil zien, die kan haar beter vinden in kleine oude steden, waar menig statig huis aan de bloei van de Hanze herinnert en waar vele dingen ons nog bekend voorkomen. |
|