Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 147]
| |
H. Algra
| |
[pagina 149]
| |
1. Henegouwse ridders en Hollandse rekeningenRachel en Lea.Door de dood van Jan I uit het Hollandse huis had Jan van Avesnes Holland geërfd en door de overwinning van Witte van Haamstede had hij het in handen gekregen. De slag bij Zierikzee (1304) verzekerde hem het bezit van Zeeland, maar hij was reeds stervende, toen het bericht van deze overwinning hem bereikte. Zijn zoon Willem III (in Henegouwen Willem I) volgde hem op. De jonge man was 17 jaar, toen hij het bestuur over de beide graafschappen aanvaardde. Maar hij bleek spoedig voor zijn taak berekend. Wel ongelijk waren zijn beide graafschappen! Het Waalse Henegouwen was een heuvelland met kastelen en ridders, tuinen en bloemen. De Dietse landen achter de duinen waren streken met rietkragen en plassen, boeren en schippers. Een kroniekschrijver vergelijkt Willem III bij Jacob, die Rachel boven Lea beminde en verwondert er zich niet over, dat de graaf dikwijls haast had, weer naar Henegouwen te vetrekken. Toch heeft hij Holland en Zeeland niet als buitengewest behandeld en verwaarloosd. Hij leidde een dubbelleven: hij sprak in Henegouwen naar oude zede recht onder de eiken van Quesnay, brak een lans op een tournooi, vierde feest in Valenciennes, alles naar ridderwijze, en kwam dan weer naar Holland, om dijken te inspecteren en met kooplieden te onderhandelen op modern-zakelijke wijze. | |
De Roos van Dekama.Van Lennep heeft zijn hart aan de Henegouwse ridders verpand, bovenal aan Jan van Beaumont, de broer van graaf Willem III. In die keus heeft hij gelijk, want Jan van Beaumont was de ridder van die tijd. Maar Bakhuizen van den Brink heeft in de Gids terecht er op gewezen, dat het Hollandse burgerlijke element in de persoon van Claes Gerrits tot een spotbeeld is gemaakt. Een Hollandse burger was nòch klein, nòch praatziek, nòch overbeleefd. | |
De rekeningen.En Willem III heeft het met de stugge mannen achter de duinen | |
[pagina 150]
| |
wel kunnen vinden. Hij heeft het bestuur georganiseerd. Nog is het voor de geschiedkundige een genoegen, die tijd te beschrijven. Want Gerard Alewijnsz., die onder de Henegouwers klerk van het register was, heeft gezorgd voor een nauwkeurige verzameling van de belangrijkste in- en uitgaande stukken. Bovendien zijn de rekeningen van grote betekenis. Middeleeuwse rekeningen zijn dat in de regel. De boekhouder heeft de gewoonte, de posten met een uitvoerige, vaak schilderachtige omschrijving te boeken. | |
Ridders te huur.De 20ste september 1326 scheepten zich te Brielle driehonderd ridders in voor een expeditie naar Engeland. Graaf Willem III had zijn ambtenaren opdracht gegeven 8 hulken (een hulk was toen een groot, log koopvaardijschip) en 132 haringbuizen te huren. Alles stond ten dienste van koningin Isabella van Engeland, die een expeditie ondernam tegen haar gemaal, koning Eduard II, een slappeling, die door zijn omgeving werd beheerst. De koningin had haar zoon bij zich, Eduard III, en er was afgesproken, dat hij de bruidegom zou zijn van 's graven dochter Philippina. De tocht is een succes geworden. Maar het verhaal van de onderneming laat ons duidelijk zien, hoever de ridderlijke droom stond van de werkelijkheid en hoe onbeholpen de ridders soms waren, als niet het tournooiveld, maar het onherbergzame terrein het toneel van hun bravoure was. Toen het legertje in Engeland was aangekomen, wist niemand, waar ergens men zich bevond; honger en dorst kwelden; eerst na drie dagen van wachten en beraadslagen begon de opmars, stapvoets, omdat de paarden zwaar beladen waren. Maar de ontevreden Engelsen sloten zich spoedig bij de koningin aan; de koning moest afstand doen ten behoeve van zijn zoon; 's konings raadgevers werden gedood. Toen ging Jan van Beaumont terug om een tournooi te Condé in Henegouwen bij te wonen en - daar nieuwe ridders te huren voor een expeditie tegen Schotland. Het gelukte hem wonderwel: zijn naam was de grootste aanbeveling. Rijke beloningen waren hun deel, doch altijd in de vorm van vorstelijke vereringen, om alle gedachte aan soldij te vermijden. Het was een andere ridderwereld dan die van Godfried van Bouillon, al werd af en toe ter afwisseling een korte kruistocht ondernomen tegen de Moren of tegen de heidenen in Pruisen en Lithauen. | |
[pagina 151]
| |
Diplomatieke verbindingen.Achter dit scherm van romantische avonturen bouwde Willem III aan zijn politieke verbindingen, voorzichtig, koel en welbewust. De verbinding Holland-Henegouwen was op zichzelf al belangrijk, zij vormde een spil in de Nederlanden, en het was aanlokkelijk, in het Noorden en Zuiden nieuwe verbindingen te zoeken. In het Noorden kwam Utrecht in aanmerking. Tot 1317 regeerde over het Sticht bisschop Guy, de oom van graaf Willem III, die vlijtig de Henegouwse politiek bevorderde. Praktisch behoorde het gehele Stichtse gebied, dus ook Overijsel en Drente, tot de invloedssfeer van het huis van Avesnes. Maar Utrecht bleef een bisdom. Dus zou er eenmaal een andere bisschop komen, misschien uit een ander geslacht en met een andere politiek. Daarom wordt voor alle zekerheid door bisschop Guy nog eens met een officieel stuk bevestigd, dat hij de goederen van Amstel en Woerden wel in zijn macht heeft, maar als een leen van Holland, en dat ze dus bij zijn dood weer aan Holland moeten komen. Het succes van Floris V in Oostelijke richting mocht niet verloren gaan. In het Zuiden sloten de bisschoppen van Kamerijk zich nauw bij Avesnes aan. Van veel wijder strekking waren de verbindingen, die Willem III tot stand bracht door de huwelijken van zijn dochters. De oudste, Margaretha, huwde in 1324 met Lodewijk van Beieren, de keizer van Duitsland. Het huwelijk had plaats in hetzelfde jaar, waarin de Paus de keizer met de banvloek trof. Voor Willem III betekende die vloek een politiek voordeel, want de Paus ontzag de Henegouwse graaf zoveel mogelijk, opdat die zich niet te nauw met zijn Beierse schoonzoon, dat Belialskind, verbinden zou. Daarom was de Paus ten slotte ook zo welwillend de vereiste dispensatie te verlenen voor het huwelijk tussen koning Eduard III van Engeland en Willems dochter Philippa. Willem III wist zijn politieke verbindingen zo rendabel mogelijk te maken. En hij viel niet in de fout van Floris V; hij maakte er nooit een avontuur van. Aanvankelijk stond hij nog het dichtst bij Frankrijk, in overeenstemming met de traditie van zijn huis. Maar geleidelijk kwam hij meer in het Engelse vaarwater. Men kan dat ook zo zeggen: hij werd minder Henegouwer en meer Hollander. | |
Bisschop Guy in actie.Intussen ontplooide Guy, met de steun van zijn neef in de rug, een | |
[pagina 152]
| |
grote activiteit naar het Noorden. Aan de rafelige grenzen van zijn bisdom trachtte hij zijn gezag te herstellen. Het was nodig ook. In Groningen lag een partij, de ‘Westerpartie’, overhoop met heer Ludolf, de voogd van de minderjarige praefect Eckbert. Het nieuwe stadhuis was zelfs door ‘de bewoners van de Heerstrate’, aanhangers van heer Ludolf, afgebroken. En verder was er een lange reeks van wederzijdse grieven, over gevangenneming, vermoording, manslag, roof van paarden, enz. In een breedvoerige uitspraak heeft de bisschop in 1310 recht gewezen te Deventer, waarin geval voor geval werd nagegaan. De uitspraak van de abt van Aduard werd bevestigd, zodat de raad van Groningen een raadhuis moest bouwen op de plaats, waar het nieuwe gestaan had. De grachten tussen de partijen moesten worden gedempt en huizen en kerken ontmanteld. Binnen het territoir der stad hadden blijkbaar zich de twee partijen verschanst. | |
Een deputatie uit West-Friesland.In hetzelfde jaar ontving de bisschop een deputatie met Hekbertus, rector van de kerk van St.-Nicolaas van Wieringen, aan het hoofd. Zij hadden een merkwaardig verzoek. Schepenen, raad en gemeente van Drechterland, Houtwouderambacht, Nuwedorpe, Langhedike, Tessele en Wieringherlant hadden zich onderworpen aan graaf Willem van Henegouwen, zoals eens aan Floris V, en nu verzochten zij de bisschop, ‘hen te excommuniceren en het interdict over hun land uit te spreken, als zij tegenover de graaf in gebreke blijven en die straf slechts met 's graven goedkeuring op te heffen, terwijl de bisschop hun, als zij zich na drie weken niet hebben onderworpen, de sacramenten mag ontnemen’. Het verzoek werd door de bisschop ingewilligd en hij gelastte alle geestelijken in het bisdom, wederom op straffe van excommunicatie, zodra zij zeker zijn van de overtreding der gedane beloften, genoemde gemeenten te excommuniceren. Zo werkten de Henegouwers samen en verenigden zij de machtsmiddelen van staat en kerk tot behoud van de positie van hun huis. | |
De Stellingwervers.Aan de Oostkant van de Zuiderzee dezelfde politiek. Daar waren de bewoners van Stellingwerf, Schoterland en Oosterzee naar het Zuiden opgedrongen, om zich meester te maken van de landerijen in het gebied van Vollenhove en IJselham. Natuurlijk hadden zij die | |
[pagina 153]
| |
goederen niet geroofd; ze hadden ze gekocht van horigen van de bisschop, die zich dus ten onrechte als eigenaars gedroegen. Maar verdere expansie naar het Zuiden werd belet door 's bisschops kasteel in Vollenhove. De Stellingwervers belegerden het, maar tot hun schrik zagen zij een Hollandse vloot op zich afkomen. Wéér de samenwerking tussen de bisschop en de graaf! De belegeraars weken terug en de bisschop gelastte de overheden van Stellingwerf en Schoterwerf volledige schadevoeding te geven op straffe van excommunicatie en interdict. Als zij dus geen bakzeil haalden, zouden de sacramenten hun worden onthouden. Het volgend jaar werd inderdaad tot deze harde kerkelijke maatregel overgegaan en tegelijk kregen de dekens van Oostergo en Westergo bevel, om alle gelovigen, die de weerspannigen wilden helpen, met excommunicatie te bedreigen. | |
Westergo bemiddelt.Nu bleek, dat de Henegouwse invloed ook voelbaar werd in Westergo. Grietmannen, bestuurders en raden van Franekere, Wildinghe en Wagenbrugge, dat is van de drie districten van Westergo, berichtten vanuit Bolsward aan de bisschop, dat zij hun weerbarstige zuiderburen hadden aangeraden, een schikking te treffen. Die raad had een goed gevolg gehad en de bisschop werd verzocht, de grietmannen als scheidslieden aan te wijzen. Zo geschiedde. Anderhalf jaar later deden de grietmannen uitspraak. De bisschop zou schadevergoeding ontvangen en hij kreeg de landerijen grotendeels terug. Maar een deel zou aan de Stellingwervers blijven tegen een jaarlijkse pacht, nadat de grond door de scheidslieden was opgemeten. Het interdict had bijna vier jaar geduurd en - in die tijd waren de pastoors in de gestrafte streken doorgegaan met het vervullen van hun ambtswerk. Dat eiste nu weer een nieuwe regeling. Feitelijk zouden de overtreders een bedevaart naar Rome moeten doen, maar de scheidslieden bepaalden, dat zij hun werk weer op wettige wijze konden verrichten, als voor hen werd betaald een bedrag, gelijk aan de kosten van een reis naar Rome. Maar toen de heren daarna verschenen in het land van Vollenhove, om opmetingen te doen, bleef de andere partij weg, ‘daar zij beweerden, in de uitspraak bedrogen te zijn’. En toen bloedde het geval dood. Alleen - de graaf had niet maar alleen uit goede nabuurschap en solidariteit zijn vloot gezonden om Vollenhove te ontzetten. Hij | |
[pagina 154]
| |
had de rekening gepresenteerd en de bisschop had het land van Amstel en Woerden reeds bij zijn leven moeten afstaan aan Holland. Als Guy reeds in het graf ligt, is zijn opvolger, bisschop Frederik van Zierik, nog met ban en interdict in de weer. Het spreekt vanzelf, dat Willem III de nieuwe bisschop anders behandelde, dan hij het zijn oom Guy gedaan had. Bisschop Frederik moest aan de graaf een commissie verzoeken, die hem bij het bestuur van zijn bisdom terzijde zou staan. | |
Jan van Diest.Nog sterker werd de grafelijke invloed onder bisschop Jan van Diest (1323 - 1340). Hij heeft het laatste restje van zijn zelfstandigheid verspeeld. Al dieper stak hij zich in de schulden en ten slotte verpandde hij het gehele Nedersticht aan de Hollandse graaf. Deze sloot met de graaf van Gelre een traktaat, waarin zij beloofden, elkaar de vrije hand te laten, ieder aan een zijde van de IJsel. Het gevolg laat zich denken: de graaf van Gelre neemt het Oversticht in pand. Men zou zeggen, dat hiermee de geschiedenis van het bisdom als politiek gebied gaat eindigen. Maar het bisdom kan niet sterven. De bisschop is slechts de tijdelijke bezitter; de ware eigenares is de kerk. En dus kunnen de omwonende vorsten wel proberen, de bisschop aan de leiband te krijgen, het gebied te exploiteren, maar verder kunnen zij niet gaan. | |
Westergo bedreigd.Floris V had Holland een front gegeven aan de Zuiderzee. Staveren trok er de consequenties uit en erkende de Hollandse graaf als heer. De handel van deze oude Zuiderzeestad was het kwetsbare punt. Willem III wilde verder gaan. Daarbij trachtte hij verschillende Friese edellieden aan zich te verbinden, door hun een schoutambt in Friesland op te dragen. Dit was voor de heren niet zulk een onwelkome regeling. Zij hadden in hun grietenij wel heel wat te zeggen, maar het gezag miste vaak een wettige basis. Kreeg hun positie de sanctie van de graaf, dan was dat, althans formeel, een stap vooruit. Maar het verzet tegen de indringer was toch tamelijk sterk. En opeens blijkt het verbond van de Upstalbom weer vernieuwd. De eerste bepaling luidde nu echter, dat de verbonden gouwen langs de Waddenkust elkaar zouden helpen tegen elke buitenlandse vijand. In plaats van een landsvredebond ontstond er dus nu een defensief verbond. | |
[pagina 155]
| |
Onmiddellijk kwam Willem III krachtig in het geweer. Hij trof de Friese gouwen op de meest kwetsbare plek, hun handel. In Holland en Zeeland werden de Friese schepen uit alle havens tussen Staveren en Bremen in beslag genomen. Het middel bleek afdoende. Binnen een paar jaren waren er ootmoedige brieven ingekomen van al de gewesten ten Oosten van de Middelzee, brieven, die stellig verzekerden, dat men nooit bedoeld had, iets tegen Holland te ondernemen. Zo stond Westergo geïsoleerd. Na een paar maanden kaperoorlog erkende het de Hollandse graaf, maar het ging met zijn invloed als met die van de bisschop benoorden Vollenhove. Deze betekende, behalve in Staveren, praktisch maar heel weinig. | |
Willem IV.En dan komt met Willem IV (1337 - 1345) een periode van onrust, omdat de weloverwogen politiek van zijn vader ontbreekt, en er niets is dan ongedurigheid. Een tijdje is hij in het Engelse zog in oorlog met Frankrijk, maar de Franse koning noemt hem een verachtelijke gek. Later sloot hij zich weer bij Frankrijk aan. De Engelse koning had allang begrepen, dat op deze zwager niet te bouwen viel. Hij had meer aan een andere zwager, Reinoud II van Gelre (1326 - 1343), die met een zuster van de Engelse koning getrouwd was en door keizer Lodewijk van Beieren tot hertog was gemaakt. Onder zijn leiding kwam Gelre de depressie van de slag bij Woeringen te boven. Het scheen zelfs een ogenblik, dat Reinoud II ook in het Sticht de leiding zou nemen. Jan van Diest stierf op een voor Willem IV zeer ongelukkig moment. Want de graaf was juist in een hevig conflict met de bisschop van Kamerijk, wat hem de excommunicatie op de hals haalde. Een deel der kanunniken te Utrecht koos de Gelderse candidaat, een ander deel hield het met die van de Hollanders, Jan van Arkel. De Paus benoemde een derde, die echter maar liever voor de eer bedankte. Toen wist Willem IV zich met de curie te verstaan en zijn candidaat benoemd te krijgen. | |
Jan van Arkel.Willem IV had Jan van Arkel aanbevolen, omdat hij zo flink en onafhankelijk was. Natuurlijk geloofde hij dat zelf niet. Hij rekende er op, dat evenals onder Frederik van Zierik en Jan van | |
[pagina 156]
| |
Diest het Sticht een aanhangsel van Holland zou zijn. Maar al geloofde Willem IV niet, wat hij van de nieuwe bisschop had verzekerd, het bleek niettemin waar. De bisschop begon met panden in te lossen, en ..... vertrok naar Grenoble, om daar in een soort vrijwillige ballingschap in de grootste soberheid te leven. Zo spaarde hij de kosten van een hofhouding uit en hoopte, langs deze weg - financiële onafhankelijkheid - politiek zelfstandig te worden. | |
Zwerftochten.En intussen ondernam Willem IV voortdurend verre tochten. Hij nam deel aan een schitterend tournooi in Londen, streed tegen de Moren in Spanje, en in 1343 toog hij naar het Heilige Land. Op 1 september scheepte hij zich te Venetië in; precies twee maanden later was hij aldaar terug. Zonder eerst zijn graafschap gezien te hebben, is hij ruim een maand later in Oost-Pruisen, om tegen de heidense Lithauers te vechten. Ook die strijd kan niet lang geduurd hebben, want begin april 1344 vinden wij hem weer in Den Haag. Zijn aanwezigheid in zijn eigen gebied was dringend nodig, want in Utrecht was de Hollandse partij uit de stad verdreven. En in Friesland was zijn invloed bijna geheel verdwenen. Toch dreef zijn onrustige natuur hem tijdens de grote militaire voorbereidingen nog eenmaal tot een tocht naar Lithauen. | |
Utrecht vernederd.En toen, terwijl alles scheen te wijzen op een expeditie tegen de Friezen, sloeg de graaf plotseling het beleg voor Utrecht. De tijdgenoten geven wel wat overdreven cijfers van de macht, die daarbij zijn vanen volgde. Zij spreken van 28.000 man, onder de heren één hertog, dertien graven, twee-en-vijftig baronnen en dertienhonderd ridders. ‘Menigherhande engiene’ (technische belegeringswerktuigen) bestookten de stad. Blijden slingerden zware stenen over de wallen; met de catte probeerde men de poort te rammen; ribauden slingerden grote werpschichten door de lucht. Maar ook de schutters van de stad weerden zich geducht en de graaf werd gewond. De bisschop kwam haastig uit Frankrijk, om te bemiddelen. Het gelukte; Jan van Beaumont stelde de voorwaarden vast. Vierhonderd Utrechtse burgers moesten ‘in ijdelen rocken, ongegordet, blootshevets ende barvoets’ knielend de graaf voor zijn | |
[pagina 157]
| |
tent om vergiffenis vragen. Dat was vernederend genoeg, maar voor de rest waren de voorwaarden schappelijk. | |
Die reyse up die Vriesen.Maar reeds maakte de graaf, terwijl de herfst naderde, zijn voorbereidselen, om de Friezen ten Oosten van het Vlie nu voorgoed te onderwerpen. Het zou geen strafexpeditie zijn, maar de inleiding op een blijvende bezetting. Daarom waren de voorbereidingen zo geweldig. Meer dan 400 koeien werden opgekocht, om het leger van vlees te voorzien, en 800 zijden gezouten vlees; 100 varkens werden ‘in 't lardier gezouten’ en 77 schouders en 15 hammen aangekocht. De vissers te Scheveningen, Brielle en Schiedam zorgden voor 3 bruinvissen, 7342 kabeljauwen en 10 last bokking. Er kwam nog 45 last haring bij en 45 ton paling. In Amsterdam werd 375 mud koren verbruikt voor het bakken van brood. Voor de dorst werden o.a. 500 vaten bier aangekocht. En om na de verovering sterkten te bouwen, was er kalk en steen aangekocht, terwijl een aantal metselaars en opperlieden meegingen. Het was dus allerminst een onbesuisde onderneming. Zelfs had de rentmeester van Amstelland lieden van Amsterdam en Naarden ‘heymelike den stand van Vriesland doen besoeken’. Wij kunnen het alles aflezen uit de grafelijke rekeningen. De man, die het zo uitvoerig en schilderachtig heeft beschreven, tekent enkele bladzijden verder aan, dat de hofhouding weer terug kwam in Den Haag, ‘sonder minen here den grave’. Maar voordat die hofhouding aankwam, was Jan van Beaumont vooruitgereisd, om de jonge weduwe het droeve bericht te brengen. | |
De slag bij Warns.Het is niet gemakkelijk, zich een goede voorstelling te vormen van deze slag. De berichten zijn tegenstrijdig. Er zijn tegelijk twee aanvallen gedaan op de Friese kust, een bij Staveren en een Oostelijker, bij het gehucht Laaxum. De eerste, onder bevel van de ervaren Jan van Beaumont, slaagde in zoverre, dat de abdij van St.-Odulf, ten Westen van de stad, werd bezet. De graaf, die waarschijnlijk iets vroeger was geland, drong het land in, nadat hij de boerderijen bij de kust in brand had gestoken. Het duurde niet lang, of hij werd van de zee afgesneden en met ongeveer 500 man omsingeld. Kwartier werd niet gegeven in het verbitterde gevecht, dat volgde. Ook de graaf viel en het hielp niet, dat Henri | |
[pagina 158]
| |
d'Antoing waarschuwend riep: ‘Pas op de graaf van Henegouwen en Holland!’ De graaf werd gedood, d'Antoing onderging hetzelfde lot, en slechts enkelen bereikten de schepen. Toen het bericht bij de troep van Beaumont kwam, schijnt een paniek te zijn ontstaan en in een dolle vlucht, waarbij velen omkwamen, trachtte men zich te redden. Wilde tonelen speelden zich af bij de inscheping, want de Friezen stonden tot de heupen in het water en deden met lange haken de schepen kantelen. Het was een schamel overschot, dat in Holland terugkwam. Het lijk van de jonge graaf - hij was nog slechts 28 jaar - bleef in Friesland; het werd in het klooster Bloemkamp bij Bolsward begraven. Een Henegouws dichter bezong het drama: De graaf van Henegouwen bad overluid
Tot God de Heerlijke;
Dacht veilig terug te keren,
Maar de terugtocht bracht hem geen roem.
Toen de Friezen hem hadden omsingeld
En ter aarde geveld,
Zeide de graaf slechts een paar woorden:
Vaarwel Henegouwen! Gij hebt mij verloren!
Friesland, tot mijn ongeluk leerde ik u kennen,
Gij stelt u tussen mij en 's werelds eer;
Want heden zijn met hun allen gekomen
De keur der Christenheid.
Vaartwel, oom, koning der Fransen,
Koning der Engelsen, en hertog van Brabant,
Vaartwel, Bourbon en hertog van Blois,
Hertog van Gulik, die ik zo min,
Vaartwel Beieren en Duitsers,
Lieve Moeder en mijn Gade;
Met droevig, zuchtend hart
Moet ik thans Henegouwen loslaten.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 159]
| |
Daar werd de graaf jammerlijk ter dood gebracht
Door de Friezen, vervuld met grote trots,
Ook Henri d'Antoing, op dezelfde dag
En andere rijksedelen, in groten getale,
Want ze hadden geen medelijden met hen,
De Friezen, vervuld met boosaardige toorn.
Zodat niet op de vlucht gedreven zouden worden
Die Henegouwers, in grote ellende.
Ridders werden er gedood,
Zoveel, dat niemand het zou willen geloven.
De edele Jan van Henegouwen
Landde ter andere zijde.
Toen hij de strijd zag, ontstelde hij zeer,
Wilde zijn neef gaan helpen;
Maar een stalknecht zeide hem
Dat hij zonder dralen moest terugkeren.
De Friezen snelden door de velden
Overal, eveneens als zinneloos.
De koene Huffalise
Doet zeer tegen zijn zin vertrekken
De zeer verbolgen Jan van Henegouwen.
Onverwijld scheepte hij zich in,
Diep bedroefd over de hertog,
Die de Friezen zo de dood in hebben gejaagd.
Als men zijn zin had gegeven
Aan Jan van Beaumont, dat staat vast,
Hij zou zich hebben laten vernederen door de Friezen,
Ter wille van zijn zo dierbare neef;
Maar onder elkaar kwamen ze overeen,
Daar er geen kans op teruggave bestond,
Snel naar hun haardsteden terug te keren,
Ieder beweende de graaf.
Velen hebben ze gedood door het schieten,
De Friezen, velen verdronken in zee.
Laten wij God in het Paradijs bidden
En de enige Maagd,
Dat zij hun zielen mogen redden
En ons medegeven, dat wat het beste is,
| |
[pagina 160]
| |
Dat kooplieden kunnen gaan,
Zonder stoornis, overal heen.
| |
Godsdienstige stemmen.Ook in andere mededelingen klinkt ons een godsdienstige toon tegen. De anonieme schrijver, die de kroniek van Joannes de Beka heeft voortgezet, ziet het begin van de nederlaag in het binnendringen van het klooster door de Hollanders. ‘Ende si liepen mit gewapende vichters binnen des cloosters muren. Ende hier mach men merken, dat die Hollanders geen widerstoet en hadden, eer si des Heyligen Confessoers clooster (het klooster van Augustinus) anvochten, ende hets te vermoeden, dat meer bi Godliker cracht dan menschliker macht gesciede, dat si weder van den voorseyden kirchove verdreven syn.’ De Friezen wijdden de vierdag van deze slag aan Maria, de ‘Friesche Liefvrou’, en anderhalve eeuw later, toen de Saks in Friesland regeerde, achtte hij het ter voorkoming van vrijheidlievende demonstraties nog nodig, de viering van deze dag te verbieden. | |
Het Noorden blijft zichzelf.Willem IV stierf zonder nakomelingen. In Holland en Henegouwen was er enige tijd verwarring. De bisschop van Utrecht kreeg een kans, om zijn zelfstandigheid te herwinnen en alleen binnenlandse partijschappen hebben hem belet, die kans te benutten. De opmars van Avesnes naar het Noorden was gestuit. Wat Willem III en bisschop Guy met zoveel kracht en beleid waren begonnen, het was nu mislukt. Gelre en het Noorden zochten hun eigen weg en het zou bijna twee eeuwen duren, voor zij bezweken voor de aanvallen, die van over de Zuiderzee kwamen. De expedities van graaf Albrecht van Holland, die de dood van zijn oom wenste te wreken, hebben geen blijvend succes gehad. Als enig zegeteken kon hij het lijk van Willem IV meevoeren. De definitieve verovering van Gelre en het Noorden geschiedde niet eerder, dan toen de Habsburgse wereldmacht haar hand ging leggen op de lage landen aan de zee. |
|