Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 136]
| |
13. Holland! Parijs!Geldtransport naar Dordrecht.In het jaar 1294 hotste een karavaan van 21 karren langs de landweg van Londen naar Norwich. Op elke kar lagen twee vaten. Ruiters en boogschutters zorgden voor de veiligheid. Want het betrof hier een geldtransport: 42 vaten met klinkende munt. Na Norwich werd het transport gemakkelijker, want per binnenschip werd het kapitaal naar Yarmouth gevoerd. Daar werd het geborgen in een Franciscaner klooster, ‘dat dus als safe dienst deed’. De Franciscanen hadden zich immers tot vrijwillige armoede verplicht. In december had het transport over de Noordzee plaats, waarbij het risico over 10 schepen werd verdeeld. Alles was bestemd voor Dordrecht, waar het betaalkantoor van de Engelse koning Eduard I was gevestigd. | |
Engelse politiek.Het is altijd de Engelse politiek geweest, zich bondgenoten te verwerven op het vasteland. Eduard I deed het niet anders. Hij voerde dezelfde strijd, die zijn voorgangers en opvolgers streden, de strijd met de koning van Frankrijk. De Engelse koningen hadden altijd nog een aanzienlijk deel van Frankrijk in leen en de Franse koning was er steeds op bedacht, de Engelse invloed te verzwakken. Eduard I maakte zich nu op tot een groot offensief en wierf bondgenoten in het gebied van Schelde en Rijn. ‘Wierf bondgenoten’ is eigenlijk een te mooie term; hij huurde ze. De Duitse keizer Adolf van Nassau, de enige uit het Nassause huis, werd voor 20.000 pond sterling gewonnen; de hertog van Brabant en zijn hulp waren hoger geprijsd; zij kwamen op het dubbele te staan van wat de keizer ontving. De cijfers registreren, hoe gering toen reeds de invloed van het nominale hoofd van het Duitse rijk in deze streken was. De hertog van Gelre kwam met behulp van het Engelse geld van zijn schuldeisers af. Merkwaardig is de wijze, waarop de Engelse koning aan de grote kapitalen kwam, die hij voor deze politiek nodig had. Hij opereerde met vergunningen voor de uitvoer van wol. Engeland was toen het wolland in Europa. | |
[pagina 137]
| |
De Engelse agent.Bij al deze diplomatieke bedrijvigheid was de graaf van Holland, Floris V, de Engelse agent. De tekening der verdragen en de uitbetaling der gelden had onder zijn toezicht plaats en in zijn oude stad aan de Merwede, in Dordrecht, waren de gelden in bewaring. Dit doet ons een heel andere kant zien van deze bekende figuur uit de Hollandse historie. Het komt in het algemeen iemands reputatie bij het nageslacht ten goede, wanneer hij een gewelddadige dood sterft. Floris is volgens de traditie gedood, omdat hij de rechtvaardige beschermer was van hen, die zonder macht en recht waren, waarom de heren hem smaadden als ‘der keerlen God’. Wij zullen zien, wat er van aan is. | |
Der keerlen God.Floris V volgde in 1256 zijn vader op, graaf Willem II, Rooms koning, beschermeling van de Paus in diens Duitse politiek. Bij Hoogwoud had deze graaf Willem de dood gevonden, zonder dat hij in Duitsland ooit een redelijke kans had gehad. De WestFriezen sloegen hem dood, toen hij met zijn paard door het ijs was gezakt. Zijn zoontje Floris V was toen twee jaar oud, en werd tien jaar later meerderjarig verklaard. Van een zelfstandige en krachtige regering was voorlopig geen sprake. Dit bleek het volgende jaar wel, in 1267 dus, toen de Gelderse graaf wist te bewerken, dat zijn neef Jan van Nassau voor de bisschoppelijke stoel van Utrecht werd verkozen. Hij scheen bestemd, een satelliet van Gelre te zijn. En tot Utrecht behoorde ook Amstelland aan het IJ. De Hollandse graaf had alleen zeggenschap in Kennemerland; zijn gebied, een smalle strook langs de duinen, eindigde bij Alkmaar. In 1272 probeerde hij de dood van zijn vader te wreken, maar de West-Friezen dreven zijn troepenmacht bij Alkmaar uiteen, voor nog het offensief was ingezet. | |
Kennemerland staat op.De nederlaag was het sein voor een opstand in Kennemerland. De Kennemer huislieden waren ontevreden over drukkende lasten en bevoorrechting van de ‘welgeborenen’. De Waterlanders raakten tegelijkertijd in beweging tegen hun heer Jan van Persijn en ook | |
[pagina 138]
| |
in Amstelland gistte het. Hier evenwel had de beweging een ander aspect. De heer van Amstelland, Gijsbrecht van Amstel, wist de ontevredenheid te richten tegen zijn leenheer, de Utrechtse electGa naar voetnoot1) Jan van Nassau. Aan het hoofd der ontevredenen verscheen hij voor Utrecht, de volksklasse in de bisschopsstad maakte gemene zaak met hem en de elect vluchtte naar Deventer. In deze situatie werd de politiek van Floris V beslissend. | |
Floris V beheerst Utrecht.Hij maakte gemene zaak met Amstel en de Utrechtenaren en bevredigde de Kennemers, door hun een billijk landrecht te schenken. In Kennemerland èn in Utrecht kreeg hij zo de naam van een vriend en beschermer der ontevreden volksgroepen. Behalve zijn reputatie groeide ook zijn invloed. In de Utrechtse zaken kreeg hij een beslissende stem. Met de elect werd het een lijdensgeschiedenis. Eerst hield Floris het met Gijsbrecht van Amstel tegen de elect, toen met de elect tegen Gijsbrecht van Amstel en diens vriend Herman van Woerden. Maar in beide gevallen had de elect zich te voegen naar des graven wensen, eerst gedwongen, toen half vrijwillig. En in de tweede periode gebruikte Floris zijn invloed, om de leengoederen van beide heren van hun leenheer, de machteloze elect, in pand te krijgen. Zo werd Gijsbrecht van Amstel geheel van de Hollandse graaf afhankelijk en zijn vriend Herman van Woerden eveneens. Hun hoge sprongen waren gedaan. | |
Holland voltooid.Ook in het Noorden had graaf Floris succes. De West-Friezen werden onderworpen en Jan van Persijn van Waterland werd genoodzaakt, zijn land aan de graaf te verkopen. Medemblik kreeg nu stadsrechten met het zegel van de Hollandse graaf; de oude koningsstad der Friezen, waaraan de overlevering de naam van Radboud verbindt, was nu in plaats van Alkmaar het Noordelijkste punt van Holland. Floris V gaf Holland een front aan de Zuiderzee en opende zo de mogelijkheid voor de opkomst van Amsterdam. Holland is voltooid. Het kijkt uit langs alle waterwegen in het deltagebied van Rijn en Maas. | |
[pagina 139]
| |
Zo is Floris V een belangrijke figuur in de geschiedenis van Holland. En wat zijn zorg voor de huislieden en poorters betreft, het is niet meer na te gaan, in hoeverre aanvankelijke zwakheid, persoonlijke sympathie of politieke berekening hier beslissend waren. Het is deze machtig geworden Floris, die als agent van Eduard I van Engeland optrad. Het loon was niet gering. En de band zou nog nauwer worden. Het enigst zoontje van de graaf, Jan, werd verloofd met een Engelse prinses en ging naar Engeland, om er te worden opgevoed. Zijn aanwezigheid aan het Engelse hof scheen meteen een onderpand voor Floris' trouw en als het nodig was, kon hij als gijzelaar worden beschouwd. | |
Floris loopt over.De waarborg bleek onvoldoende; in 1296 werd het bekend, dat de Hollandse graaf tegen een jaarlijkse subsidie zich met Frankrijk had verbonden. Het is moeilijk, deze even snelle als radicale koerswijziging te verklaren. Het is waar, dat de Engelse koning hem had gegriefd, door het Dordtse betalingskantoor naar Mechelen te verplaatsen. Hetzelfde geschiedde met de Engelse wolstapel, d.w.z. dat niet meer Dordt maar Mechelen het monopolie van de import van Engelse wol kreeg. Eduard schoof met zijn actie op naar het Zuiden en richtte zich op Vlaanderen en Brabant. En de Vlaamse graaf in de coalitie, dàt was voor Floris nauwelijks te aanvaarden, want die had hem concessies afgedwongen, door hem bij een onderhandeling over Zeeuwse kwesties verraderlijk gevangen te nemen. Floris had belangrijke concessies moeten doen, voor hij weer vrij werd. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij nu vreesde, door zijn bondgenoot en opdrachtgever bij zijn buren achtergesteld te worden. Nieuwe bondgenoten hebben vaak meer eisen en meer succes dan oude. | |
In gevangenschap.De Engelse koning nam afdoende maatregelen. Zijn diplomatieke agent Jan van Kuik moest Hollandse ontevredenen overhalen, Floris gevangen te nemen en naar Engeland te voeren. Dan zou hij wel spoedig meer begrip krijgen van Eduard's bedoelingen. Natuurlijk wendde Jan van Kuik zich tot Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden, die immers de dupe waren van Floris' politiek. Gerard van Velzen was ook van de partij. Eerst werd Floris | |
[pagina 140]
| |
op neutraal terrein gelokt, n.l. naar Utrecht, waar hij op verzoek als arbiter ging optreden. Er werd een maaltijd gehouden en daarna ging de graaf een middagslaapje doen. Maar al gauw kwam Gerard van Velzen hem wekken. Het weer was te mooi om in huis te blijven; naar buiten moest men gaan voor het ‘vederspel’ (de valkenjacht). Door Gerard en twee knapen vergezeld, reed de graaf naar buiten. Daar ontmoetten zij de andere samenzweerders. Herman van Woerden reed op hem toe en greep 's graven paard bij de teugel.
Uwe hoghe spronghe sijn ghedaen:
Ghi ne sult niet meer der voeren drivenGa naar voetnoot1),
sprac hi, heer meester, ghi moet bliven
Onse ghevangen......
De graaf lachte en hield alles voor scherts. Maar daar kwam de heer van Benschop dichterbij en ontrukte de graaf de valk. Het bleek menens. Floris sloeg de hand aan het zwaard, maar Gerard was hem voor en dreigde zijn meester ‘het zwaard tot in de tanden te slaan’. De graaf was gevangen, de beide pages joegen naar Utrecht terug en meldden het geval. Intussen werd de graaf naar het slot te Muiden gevoerd. De eindbestemming was natuurlijk Engeland. | |
De moord.Maar zover kwam het niet. Het volk liep te hoop in Kennemerland, Waterland en West-Friesland. Op de Zuiderzee patrouilleerden vissersschepen. Na vier dagen reden de heren met hun gevangene naar buiten. Zij hadden Floris op het paard vastgebonden en hem een handschoen als prop in de mond gestopt. De vrienden van de graaf waren dichtbij; zij lagen in hinderlaag in het koren. Gerard van Velzen reed voorop en vroeg, wat zij wilden. ‘Wat gij brengt, willen wij hebben! De graaf! Tot geen prijs zullen wij dat nalaten.’ ‘Dat nooit’, schreeuwde Gerard; hij wendde met een ruk de teugel en trok zijn zwaard. De graaf trachtte te ontwijken, maar kon zijn paard niet besturen en geraakte met het beest in de sloot. Dan, weerloos, vastgebonden aan zijn paard, half in de modder, heeft Gerard hem doodgeslagen. | |
[pagina 141]
| |
Si gaven hem ten selven stonden
So diepe ende sovele wonden,
Dat hi daer den gheest opgaf.
De mannen van Naarderland kwamen te laat. Gerard van Velzen kon aan de wrekers nauwelijks ontkomen; hij redde zich op het paard van zijn schildknaap. De knaap werd gegrepen en geradbraakt. De daders van de moord ontkwamen naar het slot Cronenburg (bij Loenen). De sterkte moest zich overgeven, toen de graaf van Kleef met 600 man voor de burcht verscheen, die reeds door het landvolk werd belegerd. Hij was gekomen, om de moordenaars gevangen te nemen en ze daarmee aan de onverbiddelijke wraak van het volk te onttrekken, maar het gelukte hem niet. De daders werden ter dood gebracht. Het lijk van de graaf werd naar Alkmaar vervoerd en Melis Stoke verhaalt, dat twee windhonden bij de baar van hun heer bleven tot de begrafenis. Hij stelt de hondentrouw tegenover de ontrouw der ridders, ‘die quader waren dan de honde’. | |
Geeraerdt van Velzen.Waarom Gerard van Velzen de anderen in felheid overtrof, blijkt uit het verhaal van de tijdgenoot Melis Stoke nergens. Maar er is een lied van Graef Floris ende Gheraert van Velsen, waarin een motief wordt overgeleverd. Floris heeft getracht zijn afgedankte bijzit aan Van Velzen op te dringen, maar die wenste geen ‘slete schoenen’ te dragen. Uit wraak heeft Floris de bruid van zijn ridder onteerd. De dichter Hooft heeft in 1613 in zijn treurspel Geeraerdt van Velzen dit motief uitgewerkt. Floris is de man, die wulps en overmoedig was, en zijn kwaad in vruchteloos naberouw als gevangene op 't hoge huis te Muiden beweent. Van Velzen de man, die wreken moet, en in zijn wraak zal ondergaan. Twee tragische figuren. In een ander toneelstuk uit de tijd van Hooft werd ook het gruwelijk einde van Geeraerdt vertoond, zoals het in het lied werd bezongen: Een corte wijl was daer niet lanc,
Gheraert van Velsen wiert ghevanghen,
hij docht so dickwils bij sijner eer:
‘rijc god, nu sal ick moeten hanghen!’
Hanghen en was hem noch niet goet genoech,
| |
[pagina 142]
| |
hi moest noch sevenmael meer lijden;
sy deden een vat vol spijkers slaen,
daer moest hij selve in glijden.
Si rolden hem drie dagen lanc,
drie daghen voor de noene;
‘Gheraert van Velsen, wel lieve man,
en hoe sijt ghij nu doch te moede?’
‘Hoe mij nu te moede is?
Dat sal ick u wel segghen:
ick ben noch al de selve man,
die graef Floris sijn jonc leven nam.’
Zo werd Geeraerdt van Velzen bezongen als de grimmige wreker, die na de felste foltering nòg geen ander woord had dan dat getuigde van trouw aan zijn wrekende taak. Maar het gehele lied is historisch weinig betrouwbaar. Het inkuipen in een vat, waarin talloze spijkers door de duigen zijn geslagen, komt reeds in een Duits sprookje voor. Prof. Boer heeft bovendien aangetoond, dat het lied vele punten van overeenstemming vertoont met Deense liederen, waarin de moord op koning Erik Glipping (1286) wordt behandeld. | |
De Vlaamse overstroming.De dood van graaf Floris bracht tijden van onzekerheid in Holland, naar binnen en naar buiten. Vooral in Zeeland was de toestand verward. 's Graven zoon Jan, de laatste uit het Hollandse huis, stierf reeds drie jaar na zijn vader en werd opgevolgd door Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen. Zo werd Holland door een personele unie verbonden met het kleine Waalse gebied in de heuvelen aan de Henne. Een louter dynastieke band. Maar Henegouwen was een voorpost van Frankrijk en dus scheen Holland nu ook voorgoed betrokken in de Franse invloedssfeer. Doch in 1302 bevocht het Vlaamse volk zijn vrijheid in de slag der gulden sporen en wierp zich daarna op Holland en Zeeland om het aan de bondgenoot van Frankrijk te ontrukken. De zoon van graaf Jan II, Willem, werd teruggedreven en in Zierikzee ingesloten. De Utrechtse bisschop, Guy, een broer van Jan II, trok naar het Zuiden, om zijn neef te ontzetten, maar werd op Duiveland verpletterend verslagen en gevangengenomen. Alleen Dordrecht en Haarlem hielden nog stand. | |
[pagina 143]
| |
De gilden van Utrecht.Toen richtte de aanvoerder van de Vlamingen, de gravenzoon Guy van Namen, ‘die fier liebaert, de stoute heer Guy’, zich tegen ‘de stat’. Als de Hollandse kroniekschrijver Melis Stoke spreekt van ‘de stat’ zonder meer, dan wordt Utrecht bedoeld, toen voor Noord-Nederland de stad bij uitnemendheid. Door de aldaar heersende partijschappen viel het hem gemakkelijk, Utrecht de baas te worden. De bezetting heeft slechts kort geduurd, maar zij had een blijvend gevolg. De gilden der ambachtslieden kregen er het heft in handen en dat is zo gebleven. Utrecht was sedert de stad, waar mannen met smalle beurzen en werkhanden de wacht betrokken op de wallen en hun woordje spraken op het stadhuis. Evenals in Vlaanderen. | |
Witte van Haamstede.Intussen hadden de zaken in Holland snel een keer genomen. Aan de kust bij Zandvoort landde een enkel schip. Het kwam van Zierikzee, en het bracht Witte van Haamstede, een bastaard van Floris V, naar het bedreigde Haarlem. ‘Ik ben Witte, 's graven Floris' zoon!’ Het was de klank van die naam, die een echo vond in de harten der Kennemers en West-Friezen. De historie is hier grillig. De Vlamingen waren naar het Noorden opgedrongen. Was Holland hun vijand? Neen, het ging tegen de Henegouwer, de Franse agent uit het Walenland, Jan van Avesnes. De Fransen waren uit Vlaanderen gejaagd, maar de Franse bondgenoot zat nog in Holland. Slechts voor een maand verloor hij zijn pas verworven gebied; toen veroverde Witte van Haamstede het voor hem terug. Want de Vlaming kon zich niet handhaven, omdat het volk zich met eenparige felheid schaarde om de oude gravenbanier. Zo hadden de Vlamingen tegenover de Fransen gestaan bij Groeningen; zo staan de Kennemers onder Witte van Haamstede tegenover de Vlamingen. Holland wordt veroverd door Avesnes; Guy van Namen trekt zich in Zeeland terug en tracht zich meester te maken van Zierikzee. De poorten van deze Zeeuwse stad wijken niet, hoe krachtig de aanvallen zijn van de Vlamingen en Zeeuwen, die strijden voor Guy van Namen. | |
[pagina 144]
| |
Slag bij Zierikzee.En niemand behoeft te betwijfelen, of niet bovenal de Franse koning belang heeft bij de strijd. Hij zendt de Genuees Grimaldi, admiraal in Franse dienst, met dertig schepen, om Zierikzee te bezetten. Zijn schepen verenigen zich met de vloot, die in Holland verzameld is. De onstuimige Guy van Namen wacht een aanval niet af, maar bindt zelf de strijd aan. En zo woedt twee dagen lang, 10 en 11 augustus 1304, de zeeslag bij Zierikzee. Het was voor die tijd een grote zeeslag en de kronieken doen er een omstandig verslag van. In de masten waren ‘kastelen’ aangebracht, zolderingen met een borstwering, en koketten of mastkorven. Daaruit werden stenen geslingerd. Schepen met stro werden als branders gebruikt. ‘De pile vloghen, alst waer snee (sneeuw).’ Hier werden ‘goede knapen’ tot ridders. En op de schepen, die voor de graaf van Henegouwen streden, klonk al maar de dubbele strijdleus: Holland, Parijs! Holland, Parijs! In de middag van de tweede dag was de strijd afgelopen; de Zeeuwen hadden tijdens de slag de Vlaming in de steek gelaten en gekozen voor Holland en Parijs. De zwarte liebaert van Vlaanderen werd gestreken en de rode liebaert van Holland kwam aan de mast. Guy van Namen werd krijgsgevangen. Dus verloes her Gye den seghe
De hi te voren alleweghe
Placht te hebbene in elken stride.
De slag bij Zierikzee had een blijvend gevolg. De keus der Zeeuwen besliste niet alleen de strijd. Zij besliste ook, dat Zeeland voortaan nauw met Holland verbonden zou zijn, onder één en dezelfde graaf. In 1323 deed Vlaanderen afstand van de Zeeuwse eilanden. Graaf Floris V had de hand gelegd op de Westelijke oever van de Zuiderzee; zijn opvolgers uit het Henegouwse huis verwierven een verlengstuk in het Zuiden tot aan de Hont of Westerschelde. Verwierven het door een overwinning onder de leuze ‘Holland, Parijs!’ Holland was in het vaarwater van de grote politiek gekomen. |
|