Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 122]
| |
12. Het zwaard voor pelgrimsstaf gehevenWat stormen, welk een reeks van nieuwe worstelingen,
onvruchtbaar lang, zo 't scheen, maar kiem van groter dingen!
Zie! 't Westen werpt zich op het Oosten bij de kreet,
van Clermont uitgegaan: ‘God wil het!’, leus en eed
dier in gestalte en hart onovertroffen Ridd'ren,
(voor wie de Bondgenoot het eerst moest leren sidd'ren!)
gekleed in ijzer en van ijzer zelf. Naar 't graf
des Heil'gen trekken ze op, het zwaard voor pelgrimsstaf
geheven, om die grond, vóór 't rijpen van Gods tijden
(Bij- tegen wangeloof!) van d'Islam rein te strijden!
Ai! zoek de Levende niet bij de doôn! noch wacht
van 't ijdel zelfgekwel, van de ijz'ren heldenkracht,
triumfen, die alleen Gods waarheid kan behalen.
Het Oosten staat nu nog. Uw negen tochten falen!
Zo heeft Da Costa de Kruistochten geschilderd in Hagar, het dichtwerk, waarin hij Hagar tegenover Sara, Ismaël tegenover Izaäk en het Christendom tegenover de Islam stelt. | |
De Mohammedaanse wereld.Karel de Grote had officiële betrekkingen onderhouden met Haroen el Raschid, de khalif van Bagdad. Toen reeds was daar in het Oosten de Islamietische wereld. Een wereld van geheimzinnige nachten, waarin een sprookjesliteratuur opbloeide, en tegelijk een wereld, waarin de exacte wetenschappen werden beoefend. Maar het aanzien van deze wereld veranderde, toen de Seldsjukken kwamen. Zij zijn geen volk, maar een horde, genoemd naar hun aanvoerder Seldsjuk. Naast vele andere stammen volgden de Turken diens vaandel. Toen deze strijdbare groepen in het Oosters khalifaat een overheersende positie verwierven, kreeg het een militant karakter. Tegelijkertijd nam de aanvalskracht in het Westen toe. De Noormannen, die zich in Frankrijk en Zuid-Italië hadden gevestigd, waren tot het Christendom overgegaan. Hun strijdbaarheid was er niet door verminderd. Zij werd er alleen anders door gericht; de Normandiërs werden hulptroepen voor de Paus. Zo maakten Rome en Bagdad zich strijdvaardig. | |
[pagina 123]
| |
De pelgrims.Het conflict ontstond door wat de pelgrims verhaalden. Reeds lang had Jeruzalem de belangstelling van het Westen. Als in Rome de graven der Apostelen werden gebouwd, zou men dan niet veel meer de plaats eren, waar het graf was van de Heiland en waar het grootste van alle wonderen, Zijn verrijzenis uit de doden, was geschied? Vooral in de 11de eeuw ging er een stroom van pelgrims naar Jeruzalem. Bisschop Willem I van Utrecht toog er heen met andere kerkvorsten in een weidse stoet. Op deze tocht werd een grote praal ten toon gespreid. Hielden de pelgrims ergens stil, dan werden de bisschoppelijke plechtgewaden ter bezichtiging gesteld. Ook voerden zij gouden en zilveren vaatwerk mee. Geen wonder, dat zij drie dagen lang slaags waren met duizenden roofzuchtige Saracenen. Slechts een derde deel der 7000 tochtgenoten keerde behouden terug. Hertog Robert van Normandië ondernam de tocht, omdat hij daarmee de moord op zijn broeder moest boeten. In Azië werd hij ziek, en hij liet zich door Saracenen in een draagstoel verder dragen. ‘Hem was het daarbij te moede, alsof hij door duivelen naar het Paradijs werd gedragen.’ Intussen kwam een stroom van klachten naar het Westen, want de mishandeling der pelgrims werd ondragelijk. | |
Clermont.Paus Urbanus II, die een tijdlang in Zuid-Italië had gewoond, waar de mishandelden op de terugreis het eerst hun verslag konden doen, nam het initiatief. Hij kwam over de Alpen naar Frankrijk. Zijn reis was een demonstratie: de kracht van het verjongde pausdom zou zich doen gelden in Frankrijk. De koning van dat land werd wegens onzedelijkheid in de ban gedaan. En nadat zo zijn gezag was gebleken, ging de Paus over tot de grote plechtigheid, die zorgvuldig was voorbereid. Een grote menigte stroomde samen op het plein, geestelijken en leken, ridders en boeren, die met elkander heel de Romaanse wereld vertegenwoordigden. Van een tribune hield de Paus een rede, schilderde het lijden der pelgrims en riep op tot de strijd. ‘God wil het!’ was het antwoord. Bisschop Ademar van Puy boog zich op een knie en vroeg verlof, om aan de tocht deel te nemen. Hij ontving het met des Pausen zegen en de opdracht, diens vertegenwoordiger te zijn bij de onderneming. De synode van Clermont beloofde aflaat aan allen, die uit zuivere motieven zich zouden aansluiten. | |
[pagina 124]
| |
Een mooi verhaal.En dan is er in de Nederlandse schoolboeken het mooie verhaal, dat de kruistochten een einde hebben gemaakt aan de lijfeigenschap, doordat de Paus alle lijfeigenen, die ter kruisvaart gingen, vrij verklaarde. Er is geen enkel authentiek stuk, dat iets in die geest bevat. Het was ook niet te verwachten, omdat een dergelijk ingrijpen in de maatschappelijke en privaatrechtelijke verhoudingen buiten de bevoegdheid van de Paus zou gelegen hebben. En voor de Nederlanden is het verhaal geheel onmogelijk, omdat hier in de kruistochtentijd geen lijfeigenen of slaven waren. In sommige streken wel horigen, maar dat is heel iets anders. Dr. G. Gorris heeft de oorsprong van deze merkwaardige legende onderzocht, en het blijkt, dat zij een speciaal-Nederlandse schoolboekentraditie is, wat betreft het pauselijk voorschrift. In Duitse boeken komt wel voor, dat de slaven vrij werden, maar zonder dat van een verklaring van de Paus wordt gerept. Engelse en Franse schrijvers maken er in het geheel geen melding van. Het schijnt, dat de oorsprong moet worden gezocht in een Middeleeuwse aantekening, die aldus luidt: ‘Zulk een grote beweging is ontstaan onder mannen en vrouwen in alle plaatsen, dat allen de heilige tocht schenen te willen ondernemen. De vader durfde de zoon niet terughouden noch de echtgenote haar man; ook durfde de heer zijn slaaf niet verhinderen; aan allen stond de tocht vrij door de vreze Gods en de liefde tot Hem’. Van dit niet-durven-verhinderen is eerst een niet-mogen gemaakt, en toen kon het verhaal verder worden uitgesponnen. | |
Godfried van Bouillon.Voordat de eerste goed uitgeruste tocht werd ondernomen, hadden ongeregelde benden zich reeds naar het Oosten gespoed; zij vermoordden de Joden in de Rijnstreek, roofden het vee van de Bulgaren en kwamen om op de zware weg. De eerste grote tocht werd ondernomen in 1096 onder leiding van Godfried van Bouillon. Hij was hertog van Neder-Lotharingen en stond dus formeel aan de spits van de graven aan Maas en Schelde, maar zijn macht betekende als zodanig weinig. Hij kon alleen steunen op zijn goederen in de Ardennen en in het markgraafschap Antwerpen. Zijn historische betekenis ontleent hij uitsluitend aan zijn tocht naar het Heilige Land. Terecht heeft de historie hem geëerd als de zuiverste belichaming van het ideaal | |
[pagina 125]
| |
van de kruisridder. En zij, die hem volgden, ridders uit Walenland en Vlaanderen, uit Holland ook en uit Duitsland links van de Rijn, deelden zijn Christelijk-ridderlijke idealen, beschouwden zich als dienaren van de Paus, zagen hun tocht als een Europese onderneming. De legers van Raymond van Toulouse en Bohemund van Tarente, Romaans-nationalistisch, kenden meer de zucht naar avontuur en de begeerte naar buit. Het kruisleger, dat onder Godfried optrok, stond hoger in zijn idealen en schaarde zich om de man, die wel geringe wereldlijke macht had, maar die tot Walen en Vlamingen ieder in hun eigen taal sprak, hun zeden en gemoedsaard kende en door zijn vroomheid hun ten voorbeeld was. De tocht ging over Constantinopel, waar keizer Alexius Commenus, die niet voor de kruisvaarders sidderde, hen dwong tot het afleggen van de leeneed in zijn handen. In 1099 werd Jeruzalem bereikt. Vol ontroering bogen de ridders het hoofd tot gebed en veroverden daarna de stad in urenlange bittere strijd. Godfried weigerde de koningskroon te dragen in de stad, waar Christus met doornen was gekroond, en wenste niet meer dan de titel ‘Beschermer van het Heilige Graf’. Er werden verschillende leenstaatjes gevormd, zwak georganiseerd en zonder veel samenhang. | |
Verdere tochten.De tweede kruistocht werd reeds een mislukking. Twee legers, een onder leiding van de Duitse koning Koenraad, het andere onder koning Lodewijk VII van Frankrijk, trokken naar het Oosten, maar smolten in Klein-Azië weg door besmettelijke ziekten, ontberingen en aanvallen van de Turken. Het relaas van deze tocht doet denken aan de ondergang van het Napoleontische leger in Rusland. Ook op andere plaatsen wist de kerk de activiteit van de ridderschap te gebruiken om de uitwendige positie van het Christendom te versterken. In de lente van 1147 vertrok een groot aantal Vlaamse, Noordnederlandse en Engelse kruisvaarders over zee naar Syrië. Maar onderweg landden zij in Portugal en hielpen daar de belangrijke stad Lissabon op de Muzelmannen te veroveren. In hetzelfde jaar trokken Noordduitse vorsten over de Elbe, om de heidense bevolking van Mecklenburg en Pommeren met het zwaard te bekeren. Geleidelijk werden de aldaar op de Slaven veroverde gebieden gekoloniseerd. Cisterciënser monniken en vrije | |
[pagina 126]
| |
boeren uit de Nederlanden hebben ten Oosten van de Elbe vele landerijen in cultuur gebracht. | |
De derde kruistocht.In 1187 schrok Europa op bij de tijding, dat Jeruzalem weer in handen der ongelovigen was gevallen. Heel het Westen kwam in beweging, om die smaad te wreken. De derde kruistocht werd geleid door drie vermaarde vorsten: Frederik Barbarossa, keizer van Duitsland, de ridderlijke en wijze landsvader, Philips II Augustus, de schrandere koning van Frankrijk en Richard Leeuwenhart van Engeland, een koene houwdegen. Fel werd er gestreden bij Iconium, waar de keizer de zege bevocht, maar niet zonder zware verliezen. Steeds was aan 's keizers zijde graaf Floris III van Holland, die in de oorlog dikwijls grote roem behaalde. Aan het riviertje de Salef trof het kruisleger een grote ramp. Alse de Keyser 't water ziet
Lopende claer ende wit, -
Hi was bezweet ende seer verhit
Ende wilde wasschen sine lede, -
Hi ontclede hem ter stede,
Alse die swimmen conde wel,
Ende tiersten dat hi in den stroom vel,
Droughene de stroom wech met ghewoutGa naar voetnoot1),
Ende hi verdranc int water cout......
Floris III overleefde zijn heer niet lang: hij stierf te Antiochië aan de pest. De kruistocht liep uit op een mislukking, mede door de onderlinge twisten van Engelsen en Fransen. | |
Olivier van Keulen.Paus Innocentius III begreep, dat men niet in deze mislukking mocht berusten. Magister Olivier van Keulen bracht de roepstem van de Paus naar de gouwen aan de Noordzee. Hij zelf verhaalt met geestdrift van het resultaat, dat hij onder wonderlijke medewerking des hemels bereikte. In Bedum en Surhuizum werden tijdens de prediking kruisen in de lucht gezien. Het wonder her- | |
[pagina 127]
| |
haalde zich in Dokkum, de plaats, waar Bonifacius de martelaarskroon verwierf: ‘Aldaar verscheen op de dag van die heilige (5 juni 1214), terwijl vele duizenden tot het houden der processie waren samengevloeid, een groot en wit kruis, waarvan de dwarsbalk enigszins anders dan de andere balk gevormd was. Dit teken zagen wij allen. Het bewoog zich allengskens van het Noorden naar het Zuiden.’ | |
De tocht over zee.Een der aanvoerders van de tocht was graaf Willem I van Holland, die ook in Friesland het bewind had gevoerd en wiens naam aan beide kanten van de Zuiderzee een goede klank had. In 1216 begon de tocht; 212 schepen voeren de Maasmond uit en 80 andere bereikten langs de Lauwers de zee. De zeereis is beschreven door een tochtgenoot, die zijn verhaal voor de kroniek van Emo en Menko afstond. In Lissabon zagen zij het graf van Poptetus Ulvinga (letterlijk Wolvenzoon), die in 1147 bij de verovering der stad was gesneuveld. En wéér blijkt de geestdrift, die tot wondergeloof groeide: ‘Aan de Oostkant buiten de stad is een eerbiedwaardig klooster, waar een palmboom wordt gewezen, die prachtig hoog rijst op het graf van de martelaar des Heren Jezus Christus, nl. Poptetus Ulvinga. Deze, na zijn naam in Heinricus te hebben veranderd, was vóór zeventig jaren een hoofdman in de krijgsdienst van Christus en eindigde daar met zijn wapendrager zijn leven in Christus. Door goddelijke openbaring heilig verklaard, verheugt hij zich nu in tijdelijke en eeuwige glorie.’ Door de bijgelovige toevoegsels heen straalt toch bij herhaling de gedachte: een krijgsknecht van Jezus Christus. | |
Legendevorming.Als we nu een kroniek, die een paar eeuwen later geschreven werd, opslaan, dan blijkt, hoe merkwaardig de legende is gegroeid. Want dan lezen wij van Poptetus: | |
[pagina 128]
| |
‘Toen het kruisleger zich in Portugal bevond, was er in het het leger een opperste, geheten Poptatus, een oud man, zeer godvruchtig, en geboortig uit Wuite (waarschijnlijk in Oost-Friesland). Deze Poptatus riep met luider stemme, toen zij in de strijd gingen: “Strijdt Gods strijd met opgewektheid en beschermt het land, want, hetzij wij de strijd winnen, hetzij wij die verliezen, of allen verslagen worden, het eeuwige leven wordt ons zonder twijfel gegeven.” Als hij dit gezegd had, zo werd de hemel geopend en Sint Mauricius met een grote schaar ridders ging in de lucht voor het heir uit en verjoeg de heidenen. Als de strijd gewonnen, de stad ontzet was en Poptatus zich ontwapende, werd hij door een heiden ter neder geschoten, die aan de berg verscholen lag. Zo stierf hij in God Almachtig en is een martelaar Gods geworden, want hij streed voor het Christelijk geloof en op zijn graf wies een zeer schone palmboom. Deze is een teken der overwinning’. Later bleek, ‘dat de palmboom gewassen was uit zijn hart, hetwelk zonder twijfel de overwinning en kracht des geloofs aanduidt, die hij in zijn hart had, als hij ten strijde ging. Deze heilige man hebben zij vereerd als een martelaar Gods. De palm droegen zij vooruit in hun heir als een teken van overwinning en even groot geloof hadden zij in de palmboom als de kinderen Israëls in Mozes' staf......’ De bijgelovige toevoegselen zijn vermeerderd en Christus is in de schaduw gesteld, zoals dat in de Middeleeuwen dikwijls gebeurt. Bijna elk kruistochtverhaal, ook dat van hen, die persoonlijk meegingen, maakt melding van wondertekenen. De godsdienstige extase was groot. Zij uitte zich het merkwaardigst in de kinderkruistocht van 1212. Een Franse herdersknaap verklaarde van God geroepen te zijn, om het Heilige Land te veroveren. Van alle kanten stroomden de kinderen toe. Noch de koning, noch de geestelijkheid konden de beweging keren. Het volk ergerde zich aan de tegenwerking van hen, ‘die het waaien van de Heilige Geest in de kinderen niet verstonden, die door hun zondeloosheid alleen geroepen schenen, het Heilige Graf te heroveren, dat door de schuld der vaderen verloren ging’. De kinderen gingen bij duizenden te Marseille scheep. De schippers, die beloofd hadden, deze soldaten Christi naar Palestina te brengen, verkochten ze als slaven naar Egypte. | |
[pagina *9]
| |
16. Fraai versierde wagen uit de Noormannentijd, gevonden in het ruim van het hieronder afgebeelde Vikingschip.
17. Goed geconserveerd casco van een Vikingschip.
| |
[pagina *10]
| |
18. Graaf Dirk II van Holland en zijn gemalin Gravin Hildegard schenken een handschrift (evangeliarium) aan de abdij van Egmond. Deze miniatuur bevindt zich in het evangelieboek zelf, dat thans eigendom is van de Kon. Bibliotheek. Het opschrift luidt: ‘Hoc textum dedit almo patri teodricus habendum necne sibi coniuncta simul hildgardis amore Altberto quorum memor ut sit iure per evum.’ Vertaling: Dirk en Hildegard, met hem door liefde verbonden, hebben dit boek aan de eerwaarde vader Albertus ten geschenke gegeven, opdat hij hunner altijd gedenke.
19. De abdij van Egmond, naar een afbeelding uit 1635.
| |
[pagina *11]
| |
20. Dit is het laatste gedeelte van een verdrag van onderlinge hulp en vriendschap tussen Willem, markgraaf van Gulik, en Reinald, graaf van Gelre, gesloten 27 oktober 1338. Het stuk is een zgn. cyrographum; onder aan de acte werden nl. een aantal grote letters geschreven (dikwijls het woord cyrographum = bevestigingsgeschrift) en het perkament werd langs een golvende lijn door deze letters heen afgesneden. De andere partij behield dan het afgesneden stuk. De hier gereproduceerde tekst luidt: ‘Alle diese vurscrieven puncte hain wir manlich deme anderen mit goder menincgen inde mit clarem herzen zu gesaicht ze halden, bi alsogedanen eyden, als wir manlich deme anderem gedain hain, in intgeinwurdichgeyt des helichgen sacramentz Goids liichams, den wir dar zu ze gezuge genomen hain. Inde hain verwilkurt schinbarlichge plage bi unsme levenden liive, vuer den gienen, de dieser puncte eynich eirste mit vurrade brechgen sal.’ De taal is oosters, wat ook een leek kan constateren, als hij let op woorden als herz (hart), dar zu (daartoe) en brechgen (breken). De vertaling luidt: Al deze voorgaande punten hebben wij elk de ander met goede mening en met een eerlijk hart toegezegd te houden, onder zodanige eden, als wij ieder de ander gedaan hebben, in tegenwoordigheid van het heilige sacrament van Gods (= Christus') lichaam, die wij daartoe tot een getuige genomen hebben. En hebben bewilligd (ingeroepen) blijkbare plagen bij onzen levenden lijve, voor degene, die een dezer punten het eerst met opzet (met voorbedachten rade) breken zal.
| |
[pagina *12]
| |
21. De Nederlanden van ± 1100 tot 1428.
Volarcering = Staatkundige toestand in ± 1100. Randarcering = Veranderingen tot 1428. Onderbroken randarcering = Gewonnen maar weer verloren. De aardrijkskundige toestand is van ± 1300. | |
[pagina *13]
| |
22. Voormalig Karthuizer klooster te Amsterdam (± 1500).
23. Dominicaner klooster te Gent, gebouwd in de 13e eeuw, naar een tekening van 1735.
| |
[pagina *14]
| |
24. De Flagellanten. Een processie van geselaars te Doornik in 1349, eveneens naar een miniatuur uit de Chroniques van Gilles li Muisis.
25. De Zwarte Dood. Een massabegrafenis te Doornik in 1349, naar een miniatuur uit de Chroniques van Gilles li Muisis (Kon. Bibliotheek, Brussel).
| |
[pagina *15]
| |
26. Belegeringswerktuigen uit de Middeleeuwen. Men is bezig de gracht te dempen (B), om de stormram (A) en de belegeringstoren (D) tot aan de stadsmuur te kunnen brengen en daarop een valbrug neer te laten. Zowel de ram als de belegeringstoren zijn met natte huiden bedekt, die het in brand steken moeten beletten. Verder ziet men een blijde, die gespannen staat (C) en rijdende houten schilden, die voor dekking der boogschutters dienen.
| |
[pagina *16]
| |
27. Godfried van Bouillon
28. De verovering van Damiate.
| |
[pagina 129]
| |
Damiate.Naar Egypte richtte zich ook de aanval van de kruisvaarders onder Willem I. Reeds een maand na de aankomst in Palestina bevonden grote scharen Christenkrijgers zich in het Nijldal voor de sterke vesting Damiate. In de moerassige Delta bewezen de kruisvaders uit ons land grote diensten. De sleutel van Damiate was een sterke toren aan de Nijl. Friese schippers vervaardigden een eigenaardig stormgevaarte, door vier schepen te verbinden en in de masten een verschanst platform te construeren. Met deze oorlogsmachine naderde men de toren. De stormtroep kon niet rekenen op daadwerkelijke hulp van de overige strijders; toen eenmaal door een valbrug verbinding met de toren was verkregen, was het overwinnen of sterven. Het kruisleger boog zich neder in gebed, terwijl urenlang de strijd op de torentrans aanhield. Eindelijk viel de beslissing; de bezetting gaf zich over! Daarna begon het eigenlijke beleg van de stad. De sultan deed alles, om Damiate te ontzetten, of althans de stad van proviand te voorzien. Het werd een beleg van vele maanden. Reeds spoedde het jaar 1219 ten einde en nog stonden de muren en torens bijna ongeschonden. De pauselijke legaat, die de eigenlijke leiding had, begreep ten slotte, dat vermetelheid hier een beslissing moest brengen. In diepe stilte verzamelde hij een aantal Italiaanse kruisvaarders en overrompelde tegen het morgenkrieken een van de poorten. Toen het kruisleger op het gedruis toesnelde, lag de weg naar de stad open. Het ellendig overschot der bezetting, die tijdens het beleg van 45.000 man op 4.000 was gedaald, kreeg vrije aftocht. Dit schitterend resultaat riep verwachtingen wakker van nog groter successen. De ganse Christenheid beleefde dagen van opwindende vreugde. Men noemde elkaar de namen van de helden in deze heilige strijd en was gestreeld, als het gerucht ook eigen landslieden prees. Haarlem en Dokkum hebben in ons land de roem gedeeld, die weldra een legendarisch karakter kreeg. In de zestiende eeuw gingen de kinderen te Haarlem op nieuwjaarsdag met scheepjes rond, die zij op stokken droegen. En ‘als in Haarlem de Damiaatjes luiden (klokjes in het bovenste gedeelte van de toren der grote kerk), gaan de kindertjes naar bed’. In Dokkum stond nog in het begin der 19de eeuw een koggeschip als windwijzer op de toren en het stadswapen vertoont een halve maan. Alles, zo verhaalt men, ter herinnering aan de tocht naar Damiate. | |
[pagina 130]
| |
Na de val der stad scheen de Islam de ondergang nabij. De sultan bood aan, alles uit te leveren, wat eens op de eerste kruistocht in handen van de Christenen was gevallen, als hij Damiate terugkreeg. Het aanbod was voor de kruisvaarders zo gunstig mogelijk: met één slag zouden zij terug hebben, wat in een eeuw verloren ging. Bovendien, Damiate had alleen dan blijvende waarde, als men Egypte er bij veroverde, en aan zulk een poging waren veel kwade kansen verbonden. Alle politieke en militaire deskundigen waren dan ook voor aanvaarding van het aanbod, maar de pauselijke legaat werd te veel meegesleept door zijn succes en wilde geen verdrag met de ongelovigen, doch slechts hun ondergang. Was er niet voorspeld, dat de Islam door een Spanjaard zou vernietigd worden en was hij niet van Spaansen bloede? Zo werd besloten tot een expeditie naar het hart van Egypte. Het werd een catastrofe. De troepen werden van hun basis afgesneden en omsingeld. Na wanhopige gevechten moesten zij ten slotte om de vrede bidden. De sultan toonde politiek inzicht: hij stond vrije aftocht toe, mits Damiate aan hem uitgeleverd werd! | |
De terugslag.Het is te begrijpen, dat deze tegenslag de geestdrift, om ter kruisvaart te gaan, doofde. Toen Olivier van Keulen in 1224 het weer in Groningen probeerde, meest hij bepalingen maken tegen hen, die wel het kruis aannamen, maar het deden, om zich aan de gewone rechter te onttrekken, of om de kerkelijke ban opgeheven te krijgen. Als het dan tijd werd om te vertrekken, kochten zij zich vrij. Ook de organisatoren zelf begrepen, dat het met geestdrift alléén niet ging. Toen in 1269 de mannen zich opmaakten, om Lodewijk IX te volgen, werd in Fivelgo bepaald, ‘dat liever een klein getal, van alle nooddruft voorzien, moest uittrekken, dan een behoeftige grote menigte, die spoedig uit gebrek zou moeten terugkeren of wel het Heilige Land meer zou bezwaren door de kosten van onderhoud, dan nuttig zijn in de oorlog. Hierom werd dus bevolen, dat ieder kruisvaarder tenminste zeven marken sterling moest hebben, de nodige kleren en wapenen, zes potten boter, een achtervierel varken, een zij rundvlees en een half mud, d.i. twee verrel, meel.’ | |
De Stedingers.De ontaarding der kruistochten blijkt misschien het best uit de | |
[pagina 131]
| |
wraakexpeditie tegen de Stedingers. Stedingerland ligt aan de Westelijke oever van de Wezer en bestaat uit vruchtbare kleigronden.Ga naar voetnoot1) Toen keizer Hendrik IV dit gebied aan de aartsbisschop van Bremen had geschonken, bracht de kerkvorst het in exploitatie, door het te bevolken met gezinnen uit Holland en Rüstringen, die het land inpolderden en de bisschop tienden moesten betalen. Maar ook hier deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat we overal langs de Waddenkust vinden achter de zeedijken: de bevolking trachtte zich onafhankelijk te maken. De Stedingers (= oeverbewoners) negeerden de aartsbisschop en hielden zich ook de graaf van Oldenburg van het lijf. Tegen de laatste gingen zij zelfs tot het offensief over. In dit zuiver politiek conflict met de aartsbisschop als wereldlijk heer werd nu de Paus gemengd. Hij gaf vergunning, een kruistocht tegen de weerspannigen te prediken. De eerste keer, in 1207, mislukte het. Maar in 1234 namen de Dominicanen de zaak ter hand. ‘Zij vlogen in opeengepakte scharen hier en ginderheen naar de Rijn, Westfalen, Holland, Vlaanderen, Brabant en hitsten vorsten en edelen op tegen de Stedingers.’ Het is een aanzienlijk geestelijke, de abt van de abdij Bloemhof te Wittewierum, die deze kruisprediking zó typeert. En hij omschrijft de zonde van ongehoorzaamheid der Stedingers aldus: ‘Want zij, hoewel een volk van klein getal aan de oevers der Wezer, hadden wegens gewelddadigheden, die de het land binnendringende ridders en dienstmannen hun aandeden, deze er uit geworpen. Zij verdedigden zich, en betaalden intussen geen schatting aan bisschop en kerken, waarop zij van de sacramenten der kerk en de dienst der priesters werden verstoken.’ | |
Oploop te Appingedam.Toen de Dominicanen in de kerk van Appingedam het doel van hun reis hadden bekend gemaakt, kwam er een opschudding onder het volk. De heren namen de wijk naar Groningen en verkondigden daar, dat de Fivelgoërs even erg waren als de Stedingers. In het bijzonder keerden zij zich tegen de kluizenaars, die, naar Emmius meedeelt, tegen de kruistocht gewaarschuwd hadden. Hun macht om te binden en te ontbinden gebruikten deze Dominicanen, ‘naar het velen toescheen, zonder oordeel des onderscheids, als | |
[pagina 132]
| |
een zwaard in de hand van een bezetene. Dientengevolge verbonden zich slechts weinigen tot de kruistocht tegen de Stedingers. Zo ook kregen de Appingedammers na veel bedreigingen slechts met moeite een verzoening met de kerk, door naakt en geknield een kastijding met de roede te ondergaan van enige met het kruis voor de kruistocht tegen de voornoemde Stedingers getekenden.’ | |
De slag bij Altenesch.Maar verder naar het Zuiden, waar de vrijheidszin der Stedingers geen sympathieën wekte, stroomden op de roepstem der Dominicanen de kruisridders toe. Graaf Floris IV van Holland was van de partij, en graaf Otto van Gelre; verder de graaf van Kleef en de hertog van Brabant. De laatste was opperbevelhebber van het kruisleger, dat 40.000 strijders telde. ‘Wat zouden de Stedingers nu doen? Weinig in getal tegen velen, ongehoorzamen tegen goede zonen der Kerk. Ter dood verwezen en hardnekkig, onwillig om de grond hunner vaderen te verlaten, gingen zij tot de aanval over en begonnen hun laatste strijd. De aartsbisschop en de nieuwe graaf van Oldenburg deelden het ontvolkte land. Van de overgebleven Stedingers vonden velen een toevlucht in de Friese gouwen. Zo was het verzet van vrijheidlievende boeren uitgetrapt door machtsmisbruik der kerk. De geweldige macht en straffe organisatie, die de kerk onder Paus Innocentius had gekregen, leidde tot geestelijke verwording. De combinatie van wereldlijke macht en geestelijk gezag in de persoon van de bisschop is een kanker in de Middeleeuwen. | |
[pagina 133]
| |
Uw negen tochten falen.In de 13de eeuw is Jeruzalem nog enkele jaren in handen geweest van de Christenen. Keizer Frederik II had door onderhandelingen de afstand van de heilige stad weten te verkrijgen, maar in 1244 ging zij opnieuw, en nu voorgoed, verloren. De Franse koning Lodewijk IX heeft nog getracht het verlies te herstellen en kreeg daarbij ook hulp uit de Nederlanden. Het baatte niet. In 1291 drongen de ongelovigen Acre binnen, de laatste vesting in het Heilige Land, die nog in het bezit der kruisvaarders was. Jacob van Maerlant heeft in een vurig gedicht, Van den Lande van Oversee, de Christenen aangespoord tot nieuwe activiteit. De edelen, zo klaagde hij, gingen op de valkenjacht, de vorsten beoorloogden elkaar om kleine zaken, en niemand hoort de roepstem der kerk: Pugna pro patria: strijd voor het vaderland! De tijd van Godfried van Bouillon is voorbij. | |
Nieuwe plannen.Toch werden heel de Middeleeuwen door telkens nieuwe plannen beraamd, om Jeruzalem te bevrijden. Dat kòn niet anders, zolang het ridderideaal niet geheel was verbleekt. De kruistochten zijn de geweldige openbaring van dat ideaal. De Middeleeuwse ridder mint het avontuur en streeft naar roem, maar hij ziet op zijn weg telkens een bovenaards lichtschijnsel en hij gelooft, dat zijn loon in de hemel is. En hoe dit ideaal ook door de zonde is neergetrokken, hoe ook in het arglistig mensenhart berekening en baatzucht worden vermengd met idealisme en offervaardigheid, het ideaal trekt deze mannen toch telkens weer omhoog. Hendrik V van Engeland onderbrak de gebeden, die bij zijn sterfbed werden gezegd, nog met de mededeling, dat de bevrijding van Jeruzalem steeds zijn ideaal was geweest. Philips van Bourgondië gewaagde na 1450 nog voortdurend van zijn kruistochtplannen en ontving van de Paus een kruisbanier, die te 's-Gravenhage plechtig werd ontplooid. | |
Het Turkengevaar.Dat verlangen naar de bevrijding van Jeruzalem stond ook nog op de voorgrond, toen het Turkengevaar in het hart van Europa voelbaar werd. In 1453 werd in de Aya Sofia te Constantinopel voor het eerst de grootheid van Allah uitgeroepen. De Balkan was toen reeds grotendeels veroverd. Eenmaal had een groot leger van kruis- | |
[pagina 134]
| |
ridders hier hulp trachten te brengen. Jan zonder Vrees, de zoon van de Bourgondische hertog, had gehoopt in deze strijd zijn sporen te verdienen, maar het Christenleger werd bij Nicopolis overrompeld en verslagen. Tijdens de opmars was overal de Bourgondische rijkdom ten toon gespreid, maar na de slag hebben de Bourgondische landen zware schattingen moeten opbrengen, om de hoge losprijs voor de krijgsgevangen hertogzoon te betalen. ‘Ik zal u laten gaan’, zei de sultan tot hem, toen de laatste termijn was gestort, ‘zonder de belofte te vergen, dat ge niet meer tegen mij zult strijden, want ik vrees de Christenen niet en zal de wereld overwinnen.’ Toen de Middeleeuwen eindigden, naderden de Turkse banieren Wenen. Hoe het gevaar uit het Oosten als een stille dreiging werd gevoeld, blijkt uit een aantekening, die een tekenaar van plattegronden van Nederlandse steden maakte. ‘Wij hebben daarbij doen afbeelden de klederdrachten der verschillende naties, zowel van het voortreffelijke als van het minder voortreffelijke (het vrouwelijke) geslacht. Om die reden zullen de wrede Turken, die volstrekt generlei afbeelding, hetzij gegraveerd of geschilderd, dulden, zich dit werk niet aanschaffen, zelfs al zou het hun van het hoogste nut kunnen wezen.’ | |
Geestelijke ridderorden.Tijdens de kruistochten ontstonden in Palestina de drie bekende geestelijke ridderorden, de Johanniters, de Tempelieren en de Duitse orde, waarin het monniks- en het ridderideaal werden verbonden. De orden werden spoedig tot grote staatkundige en economische machten. Toen het Heilige Land verloren ging, vestigde de Johanniter orde zich eerst op Rhodus, daarna op Malta. Sedert werden zij ook Malthesers genoemd. De Duitse orde vond een nieuw emplooi aan de Oostzee en Oost-Pruisen is door hen op de Slaven veroverd en tot een Duits gebied gemaakt. De Johanniters hielden zich oorspronkelijk bezig met de verpleging van zieken en gewonden. In Nederland bestaat een dubbele voortzetting: 1o de Souvereine orde van Malta, Balije Nederland (R.K.) en 2o de Orde van St.-Jan (Prot.). Laatstgenoemde orde beoogt ‘Nederlandse edellieden, die in oprechtheid des harten het Christelijk geloof, opgevat in reformatorische zin, belijden, en uit liefde tot Christus met woord en daad daarvan willen getuigen, tezamen te verenigen en stelt zich ten doel de mensheid te dienen | |
[pagina 135]
| |
door hulp te verlenen aan zieken, gewonden en hulpbehoevenden en door mede te werken aan maatregelen, waardoor menselijk leed kan worden voorkomen en verzacht’. De orde tracht in vredestijd dit doel te bereiken door stichting en instandhouding van ziekenhuizen. | |
Oost en West.Al zijn dan door de kruistochten de lijfeigenen niet vrij geworden, toch waren de gevolgen zeer belangrijk. Het Oostelijk bekken van de Middellandse Zee kreeg veel meer betekenis. De koopman volgde de kruisridder en hij bleef, toen de ridder moest wijken. De Islamietische handel, die de weg wist naar de Indische rijkdommen, de geheimen kende van Oost-Afrika en voor wie Centraal-Azië geen mysterie was, kwam in contact met het Westen. De Arabische wetenschap deed haar invloed gelden. De Oosterse sprookjes werden verder verteld. In de literatuur werd dikwijls een leven getekend, dat speelde op tweeërlei toneel, in heijdenesse en kerstenrike, in het Islamietische Azië en het Christelijke Europa. In die verhalen van Oosterse tuinen en ontvoerde vorstenkinderen blinkt telkens in naïeve bewoordingen het vertrouwen, dat Christus overwint. En dàt was toch ook de bezielende overtuiging van de echte kruisridder. |
|