Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 99]
| |
10. Burgers van BoudewijnslandDe Noormannentijd.De geschiedenis van Vlaanderen begint met de Noormannen. Zij zijn de verkenners van de Vlaamse kusten en hebben de armen van de Schelde als hun basis gebruikt. De Karolingische vorsten hebben de verdediging van de Scheldevallei opgedragen aan Balduinus ferreus, zoals hij in de oudste kronieken heet, ijzeren Boudewijn. Een man, die zich met brutaal geweld een weg baande. Een dochter van Karel de Kale, koning van West-Frankenland, was weduwe van een koning in Engeland en werd om haar wangedrag verdreven. Boudewijn ontvoerde haar en nam haar tot vrouw. Dreigementen van zijn koning betaalde hij met gelijke munt: hij zou gemene zaak maken met de Noormannen. De geestelijkheid bemiddelde en Boudewijn werd als schoonzoon van Karel de Kale aanvaard. Zijn opvolger, Boudewijn II, was van hetzelfde kaliber, tot het afschuwelijkste verraad en tot de heerlijkste heldendaden bereid. Hij liet de aartsbisschop van Reims vermoorden en het oudste Franse ridderlied, dat bewaard is gebleven, bezingt zijn heldenmoed. Zijn doel bleef altijd hetzelfde: vermeerdering van macht; de middelen, die hij gebruikte, veranderden zo vaak het nodig was. De eerste en de tweede Boudewijn legden zo de grondslagen van een sterke dynastie in de Scheldevallei. Hun opvolgers bleven in hetzelfde spoor. Robert de Fries verlegde de zetel der regering naar Brugge, de stad aan het Zwin. | |
De koopman.In de oude kronieken wordt niet altijd met waardering over de koopman gesproken. Ubbo Emmius constateert, dat in het Noorden de boer hoger in aanzien was dan de koopman. Een monnik schreef in het begin van de elfde eeuw over de kooplieden van Tiel: ‘Onhandelbare mannen, aan geen tucht onderworpen en die niet volgens de wet maar volgens hun wens recht doen, en dat is hun door de keizer bij geschrifte vergund en verzekerd, zeggen zij. Meineed is hun dagelijks werk en in echtbreuk zien zij geen misdaad. Met heel hun hart leggen zij zich op drinken toe en wie met de luidste stem gemene taal weet uit te slaan om het gezelschap | |
[pagina 100]
| |
aan het lachen te maken en tot de wijnkroes uit te nodigen, die is bij hen de grote man.’ Men proeft de overdrijving en partijdigheid in deze schets. Dat neemt niet weg, dat een Middeleeuws koopman vaak iets van een vrijbuiter had. Doch slechts tot op zekere hoogte. Er was ook solidariteit, gesproten uit het besef, dat de kooplieden gemeenschappelijke belangen hebben. Bovenal stellen zij prijs op orde en veiligheid op marktplein en handelsweg. Het koopmansgilde was de ruggegraat van de stad, zowel politiek als economisch. | |
Industrie.En de bevolking stroomde toe. In de gewesten meer naar het Oosten zou dat niet zó hebben gekund. Dáár was een groot deel van de bevolking gebonden aan de grond. Maar hier, in Vlaanderen, woonden vrije mannen, die samenwerkten in de strijd tegen het water. Een deel van de vrije mannen ging wonen in de stad en vond werk in de industrie. De handel brengt meer rijkdom, maar de industrie vraagt meer arbeidskrachten. De eerste Vlaamse industrie is de lakennijverheid. | |
Verhouding tot Engeland.Spoedig konden de kudden schapen, die weidden op de kwelders, niet meer voorzien in de behoefte aan wol. Daarom werd er wol ingevoerd uit Engeland. Het is weer de Noormannentijd geweest, waarin het contact tussen Vlaanderen en Engeland werd gelegd. Dat contact bracht politieke moeilijkheden mee. Vlaanderen was een leen van de koning van Frankrijk en deze meende dus op Vlaamse hulp te kunnen rekenen tegen zijn aartsvijand en mededinger, de Engelse koning. Deze laatste wilde Vlaanderen graag gebruiken als operatiebasis tegen Frankrijk. Boudewijnsland geraakte in het moeras. Maar het ging niet onder, dank zij de Vlaamse burgers. | |
Karel de Goede.Dat werd eerst duidelijk na de dood van Karel de Goede in 1127. Zijn dood was dramatisch; hij werd door enige dienstmannen vermoord in de kerk van St.-Donaas te Brugge, terwijl hij geknield | |
[pagina 101]
| |
lag tot gebed, en ten aanschouwe van de priesters en van de armen, aan wie hij aalmoezen placht te geven. Karel had geen kinderen en er waren verscheidene pretendenten. De leenheer, de Franse koning, trachtte het graafschap in deze situatie nauwer aan zich te verbinden, door het toe te wijzen aan zijn partijganger Willem van Normandië. Intussen hadden afgevaardigden van de burgerij te Brugge en Gent elkaar beloofd, om een goed man tot graaf te verkiezen. Het laatste woord zegt genoeg; de burgers nemen de zaak in eigen handen. Wel accepteerden zij aanvankelijk de candidaat van de leenheer, maar een jaar later was er overal verzet. Het werd door Engeland gesteund. Willem van Normandië sneuvelde en de Franse koning moest er in berusten, dat Diederik van de Elzas het graafschap kreeg. Ditmaal had de Franse koning het niet aan de lijn kunnen krijgen. | |
Bouvines.Bijna een eeuw daarna gelukte het beter. In 1214 was Philips II Augustus, de Franse koning, overwinnaar bij Bouvines, waar de koning van Engeland en een Welfische keizer van Duitsland werden verslagen. De Engelse koning Jan zonder Land kwam beschaamd thuis en moest de Magna Charta geven; de jonge Hohenstauf Frederik II verving in Duitsland de Welf. Philips II Augustus was de machtige man van het Westen en bracht Vlaanderen in de positie van een wingewest. | |
De grauwe massa.En in dat wingewest ging het hard tegen hard. Eens hadden de bezitloze handwerkers zich samen met de kooplieden verheugd in de kansen van een nieuwe vrijheid. Maar nu schifte zich al sterker een bovenlaag af van machtige bezitters, die het heft in handen hadden en - samenwerkten met de Franse koning. Zij verlamden de actie van hun eigen graaf; zij hielden de arbeiders er onder. De arbeiders mochten niet wonen binnen de wallen van de stad. Zij mochten geen messen dragen, de schepenen en hun knechten wel. ‘Het ging hard tegen hard. De eeuw weerklonk van straatrumoer, van oploop en verzet. De grauwe massa brulde haar wrok en woede uit, stenen gierden door de lucht, verborgen messen deden heimelijk werk.’ | |
[pagina 102]
| |
Wie schependom koopt,
Die koopt die helle, zijts gewisGa naar voetnoot1)
Want van tienen cumeGa naar voetnoot2) één is
Die recht draget die wage.
Zo werd dus de situatie: de oligarchie, de kleine groep machtigen in de steden, werden niet uit Fransgezindheid, maar uit kansberekening partijgangers van de Franse koning en noemden zich Leliaerts, naar de leliën in het koningsblazoen. En de vele honderden handwerkslieden verbonden hun zaak met die van de graaf en noemden zich Clauwaerts, naar de clauwaert, de zwarte liebaard in het grafelijke wapen. Vlaanderen de Leeuw! | |
De graaf gevangen.Er was geen sprake van, dat de Vlaamse graven zichzelf beschouwden als kampioenen voor de Dietse cultuur, als aanvoerders van een volk, dat een nationale strijd streed. Het grafelijk huis van Dampierre was afkomstig uit Champagne en had met Franse steun in 1246 zich in Vlaanderen en Namen genesteld. Eerst toen Philips de Schone in 1285 koning van Frankrijk werd, veranderde de situatie. Het werd de Vlaamse graaf, Guy van Dampierre, duidelijk, dat de nieuwe Franse koning zijn volledige onderwerping wilde. Het was alleen kortzichtigheid van de Leliaerts, dat zij het niet zagen. Zij intrigeerden ook met de nieuwe koning tegen hun graaf. En deze zag maar één weg, om aan totale onderwerping te ontkomen: hij moest zich verbinden met 's konings vijanden, de Engelsen. De Engelse koningen uit het huis van Plantagenet waren tegelijk leenmannen van de Franse koning en bestuurden een groot deel van het Zuidwesten van Frankrijk. Dat moest leiden tot conflicten. De Vlaamse graaf werd het eens met de Engelse koning en bond de strijd aan met zijn leenheer. Het werd een debâcle. De Engelsen kwamen te laat en brachten slechts plunderzieke en tuchteloze troepen. Spoedig trof de Engelse koning een schikking en trok naar zijn eiland terug. De Vlaamse graaf was een verloren man. Hij werd evenals zijn zoon Robert van Béthune in Frankrijk gevangengezet. De Franse koning beschikte volledig over het graafschap; de Leliaerts waren gedienstig, de Clauwaerts morden en liepen te hoop. | |
[pagina 103]
| |
Brugse metten.Het mocht niet baten. Châtillon, des konings stadhouder, rukte Brugge binnen met zijn Franse ruiters en een schare Leliaerts en de stad verneemt haar vonnis: verlies van alle privilegiën en slechting der wallen. Nu plant Pieter de Coninc te Brugge de vaan van de opstand. Hij is een arme wever, die nooit tien livres rijk is geweest, maar hij heeft de macht van het woord en stookt het vuur van de haat. Spoedig volgt Gent het voorbeeld van de stad aan het Zwin. De oproerige steden krijgen een aanvoerder, Willem van Gulik, een kleinzoon van de graaf. Hij had een geestelijk ambt, want hij was proost in Maastricht, maar hij droeg liever een harnas dan een geestelijk habijt. Korte tijd heeft hij in Brugge de leiding gehad, maar hij vluchtte, toen Châtillon tot een strafexpeditie kwam. De stad gaf zich over, de Fransen rukten binnen, de leiders van het verzet gingen in ballingschap. En toen is het gebeurd. Het was niet verwacht, veel minder afgesproken, maar plotseling, bij de intocht, besefte het volk, wat er op het spel stond. Het was, of angst en wrok ineens een wilde kracht gaven. Het volk roept de ballingen terug en terwijl het donker wordt, dringen zij de stad binnen. Het is niet moeilijk: de wallen zijn half geslecht. Het wordt een bloedbad. Breidel is er bij, de sterke slager. De Coninc komt opdagen. Het is een volksgericht. Kwartier wordt niet gegeven. Schild en vriend is het wachtwoord. Sjild en friend zeggen de verschrikte Fransen, ruw uit de slaap gewekt en hun uitspraak verraadt hen. Schild en vriend, schild en vriend, het klinkt uit de grauwe massa, dreigend, zonder erbarmen. Châtillon ontkomt met een kleine schare, de rest is gedood. En naast de Franse soldaten liggen de rijke Leliaerts in dezelfde bloedige dood. Drie dagen later trekt Willem van Gulik de stad weer binnen, en naast de hoge gestalte van deze man met zijn herculische kracht gaat De Coninc; gravenzoon en arbeider samen voor Vlaanderen. Brugge wist het, nu kon er niet meer worden onderhandeld. Het werd vechten tot het bittere einde. | |
De slag bij Groeningen.De beslissing viel dicht bij Kortrijk, de 11de juli 1302. Het Franse leger onder Robert van Artois rukte op: 2000 ridders, waaronder al de grote heren uit Noord-Frankrijk, en 10.000 man te voet, waaronder boogschutters uit Italië. Op de vlakte van Groeningen | |
[pagina 104]
| |
lag het Vlaamse leger; geen ruiterij, geen schutters, alleen boeren en arbeiders, met stormhoed en lans. Verwanten van de graaf, die het Vlaams nauwelijks verstaan, hebben het commando, Willem van Gulik en Guy van Namen. En Jan van Renesse uit Zeeland is er bij, want hij is een vijand van het huis van Avesnes, dat door de Franse koning tegen het Vlaamse gravenhuis wordt uitgespeeld en dat het bewind in Holland heeft aanvaard. Men telt nauwelijks twintig man te paard in het ganse leger. Maar het voetvolk sluit zich dicht aaneen; niemand wijkt van zijn plaats; de lansen vormen een muur. Het terrein belemmert de manoeuvres der ruiterij, de ridders verliezen het verband, zij worden van hun paard geworpen en zij bieden een losprijs, als zij de punten der pieken aan alle kanten zien. IJdele vraag! Honderden worden gedood. De achterhoede, die niet aan de strijd heeft deelgenomen, vlucht in wilde verwarring. Robert van Artois is dood, de kanselier des konings is dood, honderden ridders zijn gedood. De arme handwerkers verzamelen de gouden sporen, waarnaar de slag wordt genoemd. In verre streken doen teruggekeerde soldeniers uit het verslagen leger geheimzinnige verhalen over deze onbegrijpelijke nederlaag. | |
Guido Gezelle.In de 19e eeuw leefde in Vlaanderen een priester met een dichterziel, kinderlijk en vroom, teer in zijn gebed en verrukt over de wondere tale van de natuur. Maar als hij spreekt van Groeningens Grootheid of de Slag van de Gulden Sporen, hoor dan de andere stem van Guido Gezelle: Het Vlaamse heer staat immer pal,
daar 't winnen of daar 't sterven zal:
alhier, aldaar, aan lange lansen,
de leeuwen dansen.
De winden schudden met geweld,
de zwarte blomme in 't geluw veld:Ga naar voetnoot1)
de kwaden zien, beneên de transen
de leeuwen dansen.
| |
[pagina 105]
| |
Met bezemen, zo komen ze af,
om 't Vlaamse volk, als ijdel kaf,
dat 't zweerd onweerd is, af te ransen,
de leeuwen dansen!
Harop! Harop! De trompe steekt,
de boeien los, de handen breekt!
Ter vijand in! Dat op z'n schansen
de leeuwen dansen!
Sta vuist en voet de vane omtrent!
En gij, die God noch ere en kent,
ruimt bane, eer op uwe vege bansen
de leeuwen dansen.
Zo leeft de herinnering aan de Sporenslag in Vlaamse harten. Als een overwinning van het Vlaamse volk, dat de vreemde Franse heerschappij verdreef en daardoor zich kon ontwikkelen in vrijheid, in Dietse geest, naar eigen volksaard. En zo is het. Eerst langzamerhand zijn de Vlamingen het zich zo bewust geworden. Zij merkten, dat er wel een vrede met het gravenhuis werd gesloten, waarbij de betekenis van de overwinning bijna geheel werd genegeerd, maar dat de Franse koning toch in het vervolg voorzichtiger was geworden. Vlaanderen werd géén wingewest. Het werd cultureel zelfs een voormuur tegen Frankrijk. En ‘De leeuw van Vlaanderen’ van Hendrik Conscience is het volksboek in de de Scheldevallei. | |
Samenvatting.Tussen duin en moeras ging Holland zijn eigen gang, het strekte zijn hand uit naar de Schelde en het Vlie. Het was zelfstandig tot eenkennigheid toe. In het Noordelijke terpenland was slechts een brokkelende staatkundige organisatie, maar een oude vrijheid. In het Oosten week de invloed van de keizer terug en was het overwicht van Keulen gebroken. En in het Zuiden had Vlaanderen met een harde slag de deur gegrendeld. Het begint te dagen. Wij herkennen ons zelf. |
|