| |
| |
| |
7. Een pijler van het rijk
Bisschop Ansfried.
In sommige oude kronieken wordt met geestdrift gesproken van de vroomheid van bisschop Ansfried van Utrecht. Hij stamde uit een Brabants gravengeslacht en had keizer Otto II (973 - 983) naar Rome vergezeld. De Ottonen waren de eerste koningen uit Duitsland, die met de kroon van het Romeinse keizerrijk werden gekroond. Zij verkregen een positie, welke op die van Karel de Grote geleek. Graaf Ansfried, de altijd trouwe dienaar en strijder, werd des keizers zwaarddrager.
Eens, zo verhaalt een kroniekschrijver, werd graaf Ansfried, die dikwijls te Driel, bij Bommel, zijn verblijf hield, door een zijner dienaren onderricht, dat de gravin zich elke nacht, in het geheim, gedurende enige tijd verwijderde, zonder dat men wist, werwaarts zij zich begaf. ‘Door ijverzucht ontstoken’ sloop hij haar achterna. Maar hij stond ontroerd stil, toen hij haar zag...... Zij knielde aan de deur van de kapel en boog zich lange tijd tot gebed. Een hemels licht scheen haar te omstralen. Getroffen door de vroomheid zijner gemalin, beleed hij zijn achterdocht, en beiden besloten, voor de rest van hun aardse leven te scheiden en in een klooster te gaan.
Het verhaal verdient geen volledig vertrouwen. Wel staat vast, dat graaf Ansfried zich in 995 bevond bij keizer Otto II in diens legerkamp. Daar vroeg de keizer hem, bisschop van Utrecht te worden. Ansfried had bezwaren: hij wilde monnik worden. Maar 's keizers wens behield de overhand, de graaf legde zijn zwaard op het altaar van St.-Maria te Aken en werd tot bisschop gewijd. En eerst op zeer hoge leeftijd werd zijn hartewens vervuld en ging hij in het door hem zelf gestichte klooster op de Heilige Berg bij Amersfoort.
| |
De keizer benoemt.
Het opmerkelijke is, dat de keizer de bisschop benoemt. Dat is eeuwen zo geweest. En het werd een belangrijke factor in de keizerlijke politiek.
De keizers hadden nu eenmaal onder zich een getal hertogen en graven, die voor het merendeel geneigd waren te vergeten, dat het hun taak was, de keizer te vertegenwoordigen. Zij onttrok- | |
| |
ken zich graag aan de keizerlijke invloed, waren vaak opzettelijk doof en soms weerbarstig.
Daarom gingen de keizers de bisdommen maken tot de pijlers van hun rijk. De bisschoppen waren de beste dienaars van een sterk centraal gezag. Zij waren de dragers van universele gedachten. De kerk was niet voor een bepaalde stam of een bepaald rijk. Zij wilde de gehele wereld omvatten. Haar dienaren kenden de bekoring van de idee van één alles omvattende eenheid. Een keizer, die de eenheid van het Westen wilde herstellen, vond hier verwante idealen.
Verder waren de meeste bisschoppen en abten ontwikkelde mensen. Zij waren in staat tot het voeren van een ambtelijke briefwisseling.
Maar nog belangrijker was, dat zij geen dynastie konden vormen. Een bisschop kon geen wettige nakomelingen hebben. Nooit kon hij dus de keizerlijke belangen achterstellen bij die van zijn huis, zijn nakomelingschap.
| |
De bisschop leenman.
Bisschop Ansfried was de eerste Utrechtse bisschop, die tegelijk grafelijke rechten kreeg. Als bisschop bestuurde hij een kerkprovincie van Zwin tot Lauwers. Als leenman van de keizer regeerde hij aanvankelijk slechts in een klein deel van dat gebied. Hij was dus wereldlijk en geestelijk vorst tegelijk. En zijn wereldlijk gebied groeide! Trouwens het was het ideaal van menig bisschop, het wereldlijk gezag te verwerven in de gehele uitgestrektheid zijner kerkprovincie. In de llde eeuw, tussen 1027 en 1086, verkregen de bisschoppen van Utrecht de graafschapsrechten van Teisterbant, van Drente, waarbij de stad Groningen behoorde, van de omstreken van Deventer, van Salland, Zuid-Holland en Agridiogen (Vollenhove?) enz. Een kroniekschrijver noemde Utrecht de hoofdstad van de landen aan de mond van de Rijn.
| |
Bisschop Willem I.
Het hoogtepunt werd bereikt onder bisschop Willem I (1054 - 1076). Hij was een machtig prelaat, ‘een man van studie, maar geen stille geleerde’.
‘Hij behoort geheel bij de voorname prelaten, die in 1064 met groot gevolg en volle statie een opzienbarende, mondaine bedevaart ondernamen naar het Heilige Graf en was daarbij
| |
| |
een der eersten, om naar het zwaard te grijpen, toen Arabische rovers afkwamen op de wereldse pelgrims.’
| |
De investituurstrijd.
Op forse wijze nam deze bisschop deel aan de investituurstrijd. Investituur is bekleding met een geestelijk ambt. Toen de derde keizer uit het Salische huis regeerde, begon het conflict. De eerste keizer uit dit huis, Koenraad II, had het liefst een onwaardige Paus, om het pausdom in verachting te houden. Maar zijn zoon Hendrik III hief het pausdom op uit zijn verval, en steunde het streven van het klooster Cluny, om de kerk te zuiveren. De hervormingsgezinde richting kreeg tijdens de minderjarigheid van Hendrik IV in Rome de overhand. De onbeperkte macht van de Paus over de kerk en van de kerk over de wereld werd nu het ideaal der pauselijke partij. De Duitse geestelijkheid zag haar zelfstandigheid bedreigd. Haar verzet sproot voor een deel voort uit ongeestelijke motieven. Maar de actie van Paus Gregorius VII (1073 - 1085) richtte zich, zij het indirect, bovenal tegen de keizer. De Paus verbood de lekeninvestituur, en dus was het aan de keizer verboden, bisschoppen te benoemen. Dat zou een catastrofe betekenen voor zijn rijk. Zijn gehele positie steunde op de mogelijkheid, om bij elke bisschopsvacature een man te benoemen, die hij kende en op wie hij kon rekenen. Werd die mogelijkheid hem benomen, dan werden de kanalen van zijn invloed afgedamd. De keizer moest zich dus wel verzetten. Hij deed het, onder volle medewerking van de geestelijkheid. Een merkwaardig schouwspel: de keizer vindt gewillige, ijverige, soms felle medestanders in de bisschoppen; de Paus ziet immer kans, een aantal wereldlijke vorsten aan zijn zijde te krijgen.
| |
Bewogen dagen te Utrecht.
De Paasdagen van 1076 bracht Hendrik IV te Utrecht door, bij bisschop Willem. Hij had er het een en ander te regelen, want Godfried met de Bult, ‘buulruggede Godfried’, die het Hollandse verzet in naam van de keizer had uitgeroeid, was te Delft vermoord.
Maar er kwamen ernstiger dingen aan de orde. Weinige maanden geleden hadden een aantal geestelijke vorsten onder leiding van de keizer te Worms een felle aanklacht tegen de Paus in de wereld geslingerd. Gezanten des keizers meldden Gregorius: ‘De
| |
| |
koning en onze bisschoppen gebieden u, van de stoel van Petrus te stijgen, die gij niet naar recht, maar door roof ontvangen hebt.’ De Paus pareerde de aanval: hij deed de keizer in de ban. Juist voor Pasen werd het in Duitsland bekend en te Utrecht werd afgesproken, dat de excommunicatie onder de plechtige mis op Paasdag aan het volk bekend zou worden gemaakt. In de preek moest dan meteen de ongeldigheid van het banvonnis worden uiteengezet. Twee bisschoppen, die van Toul en Verdun, die voor dat commentaar moesten zorgen, gingen er 's nachts stilletjes van door. Bisschop Willem nam hun taak op zich, maar terwijl hij preekte, sloeg de bliksem in de kerk. En vier weken later stierf de bisschop plotseling. De pauselijke partij wist op deze schokkende gebeurtenissen het nodige commentaar te leveren.
| |
Kentering.
Met het jaar 1076 is de kentering gekomen. Latere bisschoppen hebben nooit weer de machtspositie van bisschop Willem I kunnen bereiken. De keizers moesten ten slotte wijken voor de Paus. Wel kreeg Hendrik IV opheffing van de ban, toen hij in de winter van 1076 op 1077 zich als boeteling meldde bij de Paus te Canossa. De keizer vernederde zich en ontnam de Paus daarmee het motief, om naar Duitsland te komen. Wel stierf Gregorius VII in ballingschap, maar het eind van de strijd, in 1122, was een nederlaag voor de keizer. Hij verloor bij het toen opgestelde concordaat van Worms de bevoegdheid, de bisschoppen te benoemen. De bisschopskeuze in Duitsland werd aldus geregeld:
I. | De bisschop wordt gekozen bij canonieke electie, door clerus en volk; |
II. | de keizer zal hem daarna belenen met de wereldlijke macht in het bisdom; |
III. | de Paus schenkt hem dan ten slotte ring en staf als teken van zijn geestelijk ambt. |
Door het onder II bepaalde kon de keizer, althans in theorie, weigeren een hem niet aangename candidaat als leenman te aanvaarden. Maar zijn vertrouwensmannen benoemen, dat was niet meer mogelijk, en daarom was de grondslag van zijn politiek weggenomen. De Paus en de wereldlijke vorsten in Duitsland triumfeerden; het rijk werd een schim. Geleidelijk werd het zo, dat een vacature niet betekende een bondige order van de keizer, waardoor zijn nieuwe vertegenwoordiger de zetel innam, maar een lang- | |
| |
durige intrige van belanghebbenden, totdat door omkoperij of dreigementen ten slotte één van de gegadigden de gelukkige was.
| |
Trieste verhalen.
Zo zijn de levensbeschrijvingen van verschillende bisschoppen geworden tot trieste verhalen. De nieuwe functionaris begon met schuld.
Misschien had hij reeds schuld uit anderen hoofde en was zijn sollicitatie een poging, om niet alleen zichzelf, maar ook zijn crediteuren een kans te geven. In elk geval bracht de sollicitatie zelf heel wat kosten mee. Mr. S. Muller Fzn. heeft in zijn Schetsen uit de Middeleeuwen van die kosten een staatje gepubliceerd. Het betreft Jan van Diest, die in 1323 bisschop werd.
| |
Jan van Diest.
Er waren drie candidaten, een van de vorsten, wier gebied aan Utrecht grensde, een van de Utrechtenaren zelf en ten slotte nog een pauselijke pretendent.
‘De wedstrijd, te Utrecht begonnen, werd te Rome voortgezet, en wel niet alleen door de invloed der vorsten, maar vooral met geld. Jan van Diest werd benoemd, maar welke opofferingen moest hij daarvoor niet doen! Ons register geeft het lijstje.
De bisschop van Zuden, 's pausen beschermeling, werd eerst tevreden gesteld: het kostte onze candidaat 2200 pond. Toen was de paus bereid hem te benoemen, maar niet zonder dat de gewone leges, fooien aan hoge dignitarissen enz. betaald werden: 8000 gouden florijnen gingen daarmede heen. Toen mocht onze Jan van Diest zich voortaan bisschop van Utrecht noemen; doch hij bezat alleen de titel. Te Utrecht wachtte hem de proost van Oudmunster, de uitverkorene der kapittelen, die de teugels van het bewind reeds in handen genomen had. Het gelukte zijn mededinger, door de Hollandse macht gesteund, hem tot aftreden te bewegen, doch alweder niet zonder belangrijke opofferingen. Een uitgaaf van 5650 pond, vermeerderd met 500 pond om het geld op te nemen, was het gevolg.
Alle mededingers waren nu ter zijde gesteld. Maar het was er verre van, dat de bisschop daarom heerser was in zijn ge- | |
| |
bied. Aan de stad Utrecht betaalde hij 500 pond en aan velschillende Utrechtse burgers ruim 2200 pond, waarschijnlijk om deze invloedrijke onderdanen te bewegen hem als heer te erkennen, terwijl de Heer van Abcoude om onbekende redenen 2000 pond onving. Nog erger was het in het Oversticht gesteld. De kastelen te Goor en te Vollenhove, waar de schouten of opperrechters van Twente en van het land van Vollenhove zetelden, waren verpand; de bisschop moest ze lossen voor 3000 pond; en te Kampen betaalde hij verschillende personen meer dan 600 pond, gewis om daar vaste voet te krijgen. Nog had hij een oude schuld van 800 pond van zijn voorganger te betalen; geldelijke verplichtingen, die hij zelf als Domproost te Kamerijk had aangegaan, eisten 1100 pond. En zo had hij dus reeds een aanzienlijke som uitgegeven, voordat hij zijn feestelijke intocht te Utrecht kon doen, die hem weer 2200 pond kostte.
Ziedaar dus het bisdom, of liever de bisschoppelijke domeinen, die reeds grotendeels verpand waren, nog meer bezwaard door een schuld van 27.000 pond zwarte Tournoysen (d.i. ƒ 122.000 of volgens de hedendaagse zilverwaarde bijna ƒ 500.000) door het enkele feit, dat een nieuwe heerser was opgetreden!’
| |
's Bisschops familie.
En dan was er nòg een triest verhaal. De bisschoppen hadden hun familie en het scheen hun wel een plicht te zijn, die familieleden bij zich in het bisdom te nemen en voor hen emplooi te zoeken. Bisschop Herbert, afkomstig uit Bierum in de Ommelanden, bezat Coevorden, Drente en Groningen nog in grote vrede en hield in Coevorden residentie. De kroniekschrijver, die met die mededeling zijn verhaal aanvangt, heeft goede reden, het te constateren. Want het werd anders. En juist bisschop Herbert, hoe hij zich anders ook kon laten gelden, werd de oorzaak. Hij was een krachtig man, die op meer dan één wijze een graaf gedwee kon maken. Toen graaf Dirk VI gewapend voor Utrecht verscheen, kwam de bisschop in vol ornaat de poort uit, om zijn tegenstander met de ban te treffen, en het bleek, dat het paardemiddel hielp: de graaf droop af. Een zwager van Dirk VI, Otto van Rheineck, graaf van Bentheim, deed een inval in Twente, dus in het gebied van de bisschop, maar Herbert versloeg hem, maakte hem krijgsgevangen, en liet hem
| |
| |
eerst gaan, nadat het graafschap Bentheim een leen van Utrecht was geworden.
Misschien heeft bisschop Herbert in de Bentheimse affaire aanleiding gevonden, een andere regeling te treffen voor het Noordoosten van zijn wereldlijk gebied. Hij stelde er zijn beide broers als zijn vertegenwoordigers aan. Lefferd kreeg de praefectuur van Groningen en Ludolf het kasteel Coevorden met de jurisdictie over Drente in leen. Door in deze gebieden lenen te vormen, in plaats van er ambtenaren te plaatsen, gaf hij de controle uit handen. Er groeiden kernen van zelfstandige macht.
| |
Herman van Hoorn.
De opvolger van Herbert kwam niet op normale wijze op de bisschoppelijke zetel. Graaf Dirk VI, die zich door Herbert had laten verdrijven, nam nu zijn kans waar. Hij bracht de nieuwe bisschop, Herman van Hoorn, die slechts door een déél der kanunniken werd begeerd, met een gewapende macht naar Utrecht. De graven van Holland, Gelre en Kleef vormden met zijn drieën de firma, die de nieuwe bisschop naar voren had gebracht. Van deze zouden ze geen last hebben. Zo ging het later in de regel: werkten de vorsten rondom Utrecht samen, dan was de zaak eenvoudig. Waren zij verdeeld, dan was er over de bisschopskeuze een conflict, en kregen zij, die rechtens hun keuze moesten doen, een kleine kans, hun overtuiging te volgen.
| |
De macht van het Hollandse huis.
Een groot succes voor de Hollandse graaf Floris III was het, dat in 1178 zijn broer Boudewijn bisschop van Utrecht werd. Een derde broer, graaf Otto van Bentheim, dekte het bisdom in het Oosten en een dochter van graaf Floris huwde met graaf Dirk van Kleef. Van Walcheren tot Alkmaar, van Groningen tot dicht bij Keulen, van Leiden tot aan de Eems was er één familie aan het bewind. Met één uitzondering! De graven van Gelre zaten ingeklemd binnen het familiebezit. En zij weerden zich. Voortdurend komt dat uit, als bisschop Boudewijn probeert, de verwanten van Herbert uit hun lenen in Groningen en Coevorden te verdrijven, natuurlijk om er mannen uit zijn geslacht te vestigen.
Maar vrij plotseling komt er aan alle spanningen een einde. Want we zijn in de kruistochtentijd. Uit het Oosten komt de mare, dat sultan Saladin in 1187 Jeruzalem heeft hernomen. Heel het
| |
| |
Westen maakt zich op, om de Heilige Stad te bevrijden. De graven van Holland, Gelre en Kleef nemen het kruis aan en volgen hun keizer, Frederik Barbarossa, op zijn laatste tocht.
| |
Bisschop Otto van Lippe.
Ook later gaf de bezetting van de bisschopszetel aanleiding tot menig conflict tussen Holland en Gelre. Maar in 1216 was men het eens over Otto II van Lippe, een zoon van de krachtige graaf Herman van Lippe.
| |
De Drentse egel.
‘Als een egel opgerold tussen de venen’, zo heeft Prof. Gosses Drente getypeerd. Vooral uit het Zuiden was het oude landschap moeilijk te naderen. De beste route was over Steenwijk, waar men de bisschop op de ‘Bisschopsberg’ placht te ontvangen. Nog altijd zetelden in Groningen en Coevorden leenmannen, opvolgers en waarschijnlijk ook afstammelingen van de broers van bisschop Herbert. Maar de ene, de praefect te Groningen, kreeg het hard te verantwoorden. Groningen werd een handelsstad en de partij der kooplieden, de Gelkingen, lag met hem overhoop. Zij kregen steun van de burchtheer van Coevorden met zijn Drenten en van de boeren uit Fivelgo, terwijl die van Hunsingo zich aan de zijde van Egbert schaarden. Voor ons verder ondoorzichtige combinaties. De bisschop trachtte te bemiddelen, maar Rudolf, de burchtheer van Coevorden, stak de horens in de wal. De bisschop riep zijn mannen uit Salland op, die een stelling innamen bij Ommen. Hun vechtlust was niet groot; zij lieten zich, zegt de kroniekschrijver, als vrouwen op de vlucht drijven.
Krachtiger maatregelen waren nodig. De bisschop mobiliseerde al zijn weerbare manschappen en van alle kanten stroomden de strijders toe, ook van buiten zijn gebied. De graaf van Gelre kwam persoonlijk met een contingent. De graven van Holland en Kleef zonden aanzienlijke hulpcorpsen. Uit de bisdommen Munster en Keulen stroomden de ridders toe. Daar was de beroemde houwdegen Bernard van Horstmar, en verder Boudewijn van Bentheim en Reynold van Rees. De meesten hadden natuurlijk persoonlijk niets tegen de Drenten. Het avontuur lokte hen. Een strijdvaardig man uit een vermaard geslacht kon altijd gemakkelijk een schare verzamelen, die haar ridderlijke taak in de strijd meende te vinden.
| |
| |
| |
De slag bij Ane.
De Drentse boeren konden zich wel opbergen. Met vergenoegd gelaat en blij gemoed ontving de bisschop zijn strijdbare scharen bij Ommen, en voerde ze langs Hardenberg en Gramsbergen tot in de buurt van Ane. Een vloot van binnenschepen volgde langs de Vecht met levensmiddelen en belegeringswerktuigen. Het was midden in de zomer, 27 juli 1227. De bisschop doste zich in volle wapenrusting, moedigde zijn mannen aan, zich te weren voor zijn eigen recht en dat der kerk, en na zijn zegen te hebben gegeven, marcheerde hij met al de zijnen de moerassige venen in en - kwam er niet weer uit.
Rudolph van Goor droeg, gelijk hem toekwam, het veldteken van Sint-Maarten. De bisschop, de graven en al de anderen volgden, zeker van de overwinning, zonder een geregelde slaglinie te vormen. Het ‘stinkende moeras’ kon de zwaargewapenden niet dragen...... Zij werden naar de diepte gezogen en werden een weerloze prooi van de Drenten. Diep verontwaardigd beschrijft de kroniekschrijver hun moorddadig optreden. De gevallen en reeds half dode ridders werden geplunderd en afgemaakt. De bisschop werd van kroon en zwaard beroofd; men stak hem door de keel; zijn ontzielde lichaam werd weggetrapt in het moeras; zijn ziel, met martelaarschap gekroond, voer tot God en de zalige patroon van het bisdom. En de vervolging ging voort, de vloot werd vernield, de vrouwen, die kwamen toelopen, overtroffen de mannen in felheid. Bernard van Horstmar en met hem wel vierhonderd ridders waren gedood; de graaf van Gelre en Gijsbrecht van Amstel werden gewond.
| |
Wraak!
Wij hebben ons nauw aangesloten bij de schildering van de kroniekschrijver, die blijkens zijn uitdrukkingen aan de zijde van de bisschop stond met heel zijn ziel. Bewogen was de stemming te Utrecht, toen de kanunniken bijeenkwamen, om een nieuwe bisschop te kiezen. De graaf van Gelre en de heer van Amstel werden de zaal binnengedragen. Er moest een bisschop komen, die in staat was, te wreken. De bisschop van Paderborn werd gekozen, omdat hij in dienst van de keizer militaire ervaring had opgedaan. Een aflaat werd verkondigd, te verdienen door hem, die de vadermoordenaars hielp straffen. Het succes was van slechts zeer tijdelijke aard. De venen schrikten af. De Drenten verzoenden later de
| |
| |
doodslag op hun bisschop door de stichting van een klooster; de politieke gevolgen van de slag werden daardoor niet gewijzigd. Drente lag praktisch buiten het bisdom en Groningen werd een verloren buitenpost. De stad ging haar eigen gang, ontdeed zich van de praefectuur en werd een vrije koopstad, die Drente de rug toekeerde en de Ommelanden onder haar invloed trachtte te brengen.
| |
Het Oversticht.
En ook in Salland en Twente, toch altijd door de Gelderse Veluwe van Utrecht gescheiden, werd de macht van de bisschop minder. Tegen de Drenten was de ijver al niet groot geweest. Vóór het grote drama van 1227 niet, maar evenmin daarna. En stereotiep komt telkens de opmerking te voorschijn, dat de heren alleen gewapend willen uittrekken op des bisschops kosten. Intussen groeit de betekenis van de drie IJselsteden, Kampen, Zwolle en Deventer. De voorspoed geeft zelfstandigheidsgevoel. Latere bisschoppen moeten blijkens hun rekeningen geld gebruiken om zich in die steden vrienden te maken. Zo krijgt het Oversticht zijn eigen ontwikkeling, maar niet tot een sterke eenheid. Naast en soms tegenover elkaar zijn de drie steden langs de handelsweg en de ridders op hun havezathen de beide elementen, die het land beheersen. En tot 1795 houden deze beide groepen in de Staten van Overijsel elkaar in evenwicht.
| |
Het Sticht.
En ten slotte een blik in het eigenlijke Sticht. Aan de Westkant brokkelde het af. Langs de grote rivieren drongen de graven van Holland op. Later legden zij ook de hand op de gebieden aan de Amstel. Nog toont de provinciale grens tussen Utrecht en Holland, wie hier de aanvaller was. En in het gebied, dat overbleef, werd de positie van de bisschop zwakker. Utrecht was vanouds een stad, die alleen door strenge bisschoppen onder de duim kon worden gehouden. De stad was in het begin der 12de eeuw ommuurd. De kooplieden, die hun trotse huizen langs de Oude Rijn binnen de muren gingen bouwen, spraken een woordje mee in de regering. Later werden zij bijkans overvleugeld door de lagere gilden. De bevolking van Utrecht ging de nieuwe tijd tegemoet met een traditie van grote zelfstandigheid.
Buiten de stad heerste de adel. Ook hier, als in het Oversticht, twee elementen, die elkaar op den duur in evenwicht hielden.
| |
| |
| |
De pijler is gebroken.
Maar dit alles laat wel duidelijk zien, dat ook hier het keizerlijk systeem mislukt is. Het bisdom is een element van zwakheid geworden tussen de andere leenstaten. Het kan het keizerschap niet meer steunen. Voor de keizer is het een post geworden, die hij wel geheel kan afschrijven. Het keizerschap steunt op den duur alleen op de huismacht van de keizer, de lenen, die hij in zijn eigen hand houdt. Een enkele maal raakt zijn politiek, om die huismacht te vergroten, ook de Nederlanden. Maar meestal zit hij ver weg, aan Donau en Boven-Rijn.
De tijd, dat de keizers in Utrecht met statie het Paasfeest vierden, was lang voorbij. |
|