Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 63]
| |
6. Tussen duin en moerasHet jaar 922.Het jaar 922 behoorde tot de ‘bekende’ jaartallen. Wie op school de Vaderlandse geschiedenis in tijdvakken heeft leren verdelen, die weet het nog wel: in Nederland begint in 922 de graventijd. Dirk I wordt de eerste graaf van Holland. Het is een heel oude fout. Melis Stoke vertelt het reeds in zijn Rijmkroniek uit de tijd van Floris V. En nòg wordt het op verschillende scholen geleerd. Men kan echter beter weten. | |
De oorkonde.Er is een oorkonde geweest uit het jaar 922, uitgevaardigd te Bladel in Noord-Brabant door Karel de Eenvoudige, koning van West-Frankenland. Het stuk was natuurlijk in het Latijn geschreven. Omstreeks 1200 is er in het klooster te Egmond een afschrift van gemaakt en in de 15de eeuw schreef een andere monnik in hetzelfde klooster het weer over. En dàt afschrift bleef bewaard. Er staat over de stichting van een graafschap geen woord te lezen. Het is een gewoonte der koninklijke hoogheid, zo lezen wij, om haar getrouwen te eren met veelvuldige geschenken. Daarom geeft Karel de Eenvoudige aan zijn getrouwe Theodoricus (Dirk) de kerk van Egmond met alle daarbij behorende goederen tussen Suithardeshage (bij Schoorl), Vartrop (op Wieringen) en Kinnem (op Terschelling). Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat àlle land tussen deze drie punten tot de kerk van Egmond behoorde. Maar een kerk of klooster zonder goederen was ondenkbaar. | |
Kerkelijke goederen.Het begon al bij de missie. Wij hebben in het derde hoofdstuk gezien, hoe Willibrord de grote landheer in Noord-Brabant was. En telkens, als de ingezetenen ergens de vorming van een nieuwe parochie begeerden, moesten zij landerijen beschikbaar stellen. Want voor kerkstichting was verlof nodig en dat werd niet verleend, tenzij er goederen waren voor het onderhoud van de pastoor, de koster, de kerkelijke gebouwen en voor de bestrijding van alle verdere onkosten van de eredienst. Zij, die deze goederen beschikbaar stelden, kregen daarvoor het patronaatsrecht, d.w.z. zij wezen | |
[pagina 64]
| |
de pastoor aan, die door de bisschop aangesteld diende te worden. Omdat de landerijen weinig opbrachten, moest er véél land worden beschikbaar gesteld. In 818 werd het vermogen van een gemiddeld klooster geschat op 1000 - 2000 hoeven. | |
Het klooster Egmond.Ongeveer op de plaats, waar de kerk van Egmond stond, verrees kort na 922 de Benedictijner abdij van die naam. De geschiedenis van deze abdij is nauw verbonden met die van het Hollandse gravenhuis. Verschillende leden van dit huis werden er ter aarde besteld. Telkens opnieuw genoot het klooster van grafelijke gunsten. Reeds Dirk II schonk een Evangelium, dat nu nog in het Rijksmuseum wordt bewaard. Maar het klooster diende ook de graaf, en wel voor bij uitstek wereldlijke doeleinden. Want het klooster had stenen gebouwen en was dus een strategisch punt. Een gebouw, uit steen opgetrokken, was lange tijd een zeldzaamheid; het trok algemeen de aandacht en soms was het een voldoende aanduiding, als men sprak van het steen of de stins. Bij het klooster Egmond lag dikwijls een garnizoen, en als er gevaar dreigde, kon het in de gebouwen zich verschansen. Een groot aanzienlijk klooster was het in de 10de eeuw niet, het bezat slechts ongeveer honderd hoeven, in hoofdzaak een schenking van Dirk II. | |
Sint-Adalbert.Behalve Dirk II had Egmond nog een andere weldoener, St.-Adalbert. Zijn gebeente rustte in het klooster. Of hij inderdaad terstond na zijn dood in Egmond zijn graf heeft gehad, of dat zijn gebeente eerst later, na de stichting van het klooster, er werd gebracht, is moeilijk uit te maken. In elk geval, een klooster zonder relikwieën was ondenkbaar en het beste was, dat er de grafstede van een heilige kon worden aangewezen. Dat was eigenlijk een levensbehoefte van een klooster. ‘Men zocht naar heiligen, men kocht ze, soms stal men ze......’ ‘De wonderen, die hij verrichte, trokken de gelovigen en gaven het vermaardheid; genezen zieken vulden de offerkist en bedachten bij sterven, ook wel bij leven nog, de rustplaats van de hemelse helper met een deel van hun vermogen.’ En hier in het Noorden was het moeilijk. Italië had een grote verzameling eerwaardige relikwieën, maar aan de Noordzee was de | |
[pagina 65]
| |
kerk jong en kon bogen op maar weinig martelaren. De grote kerkstichters rustten ver van de kust: Willibrord in Echternach, Bonifacius in Fulda. Egmond mocht zich gelukkig achten met het gebeente van St.-Adalbert, de helper van Willibrord, en in het klooster werd een lange lijst van zijn mirakelen beschreven. Later kwam er nog een heilige bij, St.-Jeroen, die bij Noordwijk door de Noormannen was gemarteld en vermoord. | |
Het Zuiden.Alle activiteit van de graven, die Kennemerland bestuurden, moest zich richten naar het Noorden of naar het Zuiden. In het Westen was de zee en in het Oosten het moeras. Naar het Noorden lukte het niet; de Friezen van Drechterland waren steeds onrustig; graaf Aernout sneuvelde in 993 in deze streken. En aan de andere kant van de stromen, die Almere en Noordzee verbonden, in Westergo en Oostergo, later ook in de Ommelanden, zaten in de llde eeuw de Brunonen, een gravengeslacht uit Saksen. Van hun bewind in de Noordelijke gouwen weten wij niets uit schriftelijke overleveringen. Alleen - tot in Rusland toe vindt men munten, in hun tijd geslagen in Staveren, Dokkum, Bolsward en Leeuwarden. Dat wijst op handel en welvaart. De Dirken moesten dus naar het Zuiden. Hier hadden zij het bewind over de geestgronden achter de duinen, en over de cultuurgronden langs de Oude Rijn. Ten Zuiden van Wassenaar lag als een halve wildernis het schaars bewoonde ambacht van Monster, waar Floris V later een jachtverblijf zou bouwen, waaruit Den Haag ontstond. | |
Aan de Merwede.En nu stuiten wij weer op een bekend jaartal: 1015, Dirk III sticht Dordrecht. Het wordt ons verhaald in een kroniek van een monnik uit Metz, die toen in Tiel woonde. Onpartijdig doet hij het niet, wat men van een tijdgenoot ook niet zo gemakkelijk kan verwachten. Het verhaal is dan zo: Friese kolonisten hebben een woeste streek aan de Merwede ontgonnen. Die naam Merwede kan verwarring stichten. Toen werd er onder verstaan de stroom van Gorkum tot aan de zee. De tegenwoordige Noord en Nieuwe Maas behoorden er ook bij. Het ‘silva Meriwido’, het Merwedewoud, dat in cultuur werd gebracht, wordt thans eenstemmig herkend als een deel van de vroegere Riederwaard, het Westen van het tegenwoor- | |
[pagina 66]
| |
dige IJselmonde. Dirk III nam deze kolonisten onder zijn bescherming en bouwde er een kleine sterkte. Daarmee kwam er een nieuw element in zijn heerschappij: hij kreeg de controle over een belangrijke riviermond. De kooplieden van Tiel begonnen te klagen en Alpertus noemt de mannen van Dirk III kortweg ‘predones’, rovers. In de Middeleeuwen is de grens tussen rechtmatige tol en onrechtvaardige heffing soms wat vaag. Verschillende geestelijke heren gingen bovendien hun bezwaren inbrengen, daar hun jachten visrechten werden geschonden. | |
De keizer grijpt in.Die jachtrechten wogen nog wel het zwaarst, toen de zaak werd besproken in 1018 op de hofdag te Nijmegen, waar keizer Hendrik II heel wat wanordelijkheden in de Nederlanden te behandelen kreeg. De keizer gelastte hertog Godfried van Neder-Lotharingen met troepen van de naburige geestelijke vorsten het Merwedewoud van indringers te zuiveren. De expeditie werd een totale mislukking. De troepen werden per schip de rivier afgevoerd en in de nabijheid der sterkte ‘geland’. Maar men kon het nauwelijks landen noemen. Het was een moerassig gebied, door tal van sloten doorsneden. Volgens een oude lezing maakte hertog Godfried een schijnaanval, trok zich toen terug, om de tegenstanders tot een aanval te verlokken, maar kon bij die terugtocht een paniek niet verhinderen. Er vielen vele slachtoffers en graaf Dirk kon nauwelijks verhinderen, dat de gewonde hertog het lot van velen zijner manschappen deelde. Hij redde de hertog, behandelde hem overeenkomstig zijn rang, en verkreeg de belofte, dat deze bij de keizer voor de graaf in de bres zou treden. Zo blééf Dirk III aan de Merwede. ‘En dus in Dordrecht’, zo redeneerde men vroeger, toen men meende, dat een sterkte aan die rivier niet anders dan Dordrecht kon zijn. Wij weten nu dat het hele geval zich veel Westelijker afspeelde en met Dordrecht niets te maken had. | |
Tijdelijke ondergang.Het was meer dan een heftig incident, want eigenlijk was de bodem zelf onneembaar gebleken. Dirk IV wijdde al zijn aandacht aan nieuwe gebiedsuitbreiding, de Merwede op, totdat hij Heusden bereikte. En weer scheen hij ongenaakbaar, totdat een strenge winter zijn land weerloos maakte en de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz hem overvielen. De graaf kwam om, zijn broer Floris I | |
[pagina 67]
| |
volgde hem op en werd bij Nederhemert in 1061 door zijn vijanden overvallen, terwijl hij midden op de dag vermoeid in de schaduw van een wilg te slapen lag. Zijn gebied werd aan de bisschop van Utrecht geschonken. De weduwe van Floris I huwde een Vlaamse gravenzoon, de vermetele Robert ‘de Fries’, maar hij kon zich niet handhaven. In alle delen van zijn gebied bevestigden Lotharingse troepen het gezag van de bisschop. Tussen duin en moeras was geen zelfstandige heerser meer. | |
Herstel.Maar de bisschop van Utrecht kon zich niet blijvend handhaven. Hij had bijzonder geluk gehad, doordat Godfried van Neder-Lotharingen, die genaamd wordt Godfried met de Bult, tegen de traditie van zijn geslacht een partijganger van de keizer was. Want achter de bisschop stond immers de keizer. De bisdommen waren de zuilen van het rijksgebouw. En tegen keizer en bisschoppen stelden zich altijd weer een aantal wereldlijke vorsten, tuk op hun zelfstandigheid, begerig naar geestelijk goed en gesteund door intrigerende pausen. In de strijd tussen Paus en Keizer werd het rijksgebouw deerlijk gehavend en de bisschoppen verloren hun ruggesteun. Daardoor konden zij het niet verhinderen, dat achter de moerassen weer een graaf kwam.Ga naar voetnoot1) Floris II (1091 - 1122) wordt beschreven als zijnde ‘zeer rijk en vet’. ‘Geheel zonder politieke zin is deze omschrijving niet. Rijkdom was het bewijs van een welgeslaagde regering.’ (Prof. Gosses) | |
De naam Holland.Na de restauratie komt voor het eerst de naam graafschap Holland voor. Voordien was er gesproken van ‘het graafschap aan de boorden van de Rijn’ en van ‘Westflinghe’. Het eerste is de kuststreek met de Oude Rijn als spil; zuidwaarts tot Monster, en in het Noorden tot Kennemerland en Westflinghe is waarschijnlijk ‘land ten Westen van het Vlie’. Holland was het gebied om Dordrecht. De naam is verklaard als Holtland, een oudere vorm van Houtland. Maar Prof. Fruin heeft op goede gronden de mening verdedigd, dat de oudste vorm Holland is, en dat de naam Broekland betekent. | |
[pagina 68]
| |
‘Holland, een nieuwe naam, die schijnt het land te passen,
Alzo het moest bestaan in venen en moerassen.’
| |
De nieuwe riviermond.Dirk III had zich genesteld aan Maas en Merwede; latere Hollandse graven dringen op naar de Scheldemond. De Zeeuwse eilanden waren Vlaams gebied, maar de Hollandse invloed drong langzaam maar zeker door, van eiland tot eiland, waar de wonderlijke bewoners huisden, van wie een vreemdeling schreef, dat ‘zij wonen bijna sooveel op het water als op het land, soodat men se amphibia, dat is gedierten, die op het water en op het land konnen leven, mag noemen’. Met Vlaanderen werd een schikking getroffen, die niet altijd beviel, maar toch bij latere regelingen werd bekrachtigd. Zij kwam hierop neer, dat de Hollandse graaf Zeeland bewester Schelde (Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland, of liever de eilanden en gorzen, waarvan deze eilanden een jongere vorm zijn) van zijn Vlaamse buurman in achterleen kreeg tegen de helft der opbrengst en op voorwaarde, dat de Vlaamse koopman er geen overlast zou ondervinden. | |
De voltooiing.En om dit hoofdstuk nu af te ronden, werpen wij een blik vooruit, naar Floris V. In ander verband komen wij op hem terug. De eerste graven hebben wij ontmoet in Kennemerland, en er was sprake van bezittingen tot op Terschelling. Maar het schijnt hun te gaan als onze riviermonden, die ook al meer naar het Zuiden afbuigen. De Rijn mondde eens uit bij Katwijk en de Oosterschelde was vroeger de Schelde. Eeuwenlang was Drechterland ten Noorden van Hoorn voor de Hollandse graven een rebels, vijandig land. Willem II werd er nog in 1256 gedood. Ten Zuiden van Hoorn, langs de Zuiderzee, lagen Zeevang en Waterland, en dan, over het Y, Amstelland. Tamelijk zelfstandige gebieden, die, althans voor de vorm, enige rechten van de Utrechtse bisschop erkenden. Maar Floris V heeft dit alles veroverd. Hij onderwierp de WestFriezen, hij nestelde zich aan de Amstel en kreeg vaste voet in het Gooi. Kortom, hij gaf Holland een front aan de Zuiderzee. | |
De handel.De beurs van Berlage te Amsterdam heeft in de hoek van de muur het beeld van Gijsbrecht van Amstel, en het stedelijk patriottisme | |
[pagina 69]
| |
eert ieder jaar met de opvoering van Vondel's spel de man, wiens afkomst midlerwijl zal geenszins ondergaan
maar eeuwig adellijk en erelijk bestaan......
Er zijn zakelijke gronden, om te bewijzen, dat Floris V eerder deze lof verdient. Hij voltooide het graafschap achter de duinen. In het Zuiden raakte het reeds aan het Scheldegebied, waar Brugge een rijke koopstad was. Nu raakte het aan de Zuiderzee, waar de handelswegen naar het Noorden begonnen, waar eenmaal Staveren bloeide, waar koggen van Kampen uitvoeren naar de Oostzee. En dat dubbele contact met Vlaanderen en de Zuiderzee is gelegd vóór 1300. Dat is belangrijk. Want in de 13de eeuw voltrekt zich in Europa een merkwaardige ommekeer: de zee wordt in zeker opzicht belangrijker dan het land. De mensen zitten niet meer met de rug naar de zee. De overzeese betrekkingen worden belangrijker. En dan is Holland, het voltooide Holland, gereed, zijn nieuwe taak te beginnen. Het wordt een land van zeevaarders en dus een land, waar vrijheid en zelfstandigheid groeien. En zó kan het de kern worden van een statengemeenschap, die zich politiek en geestelijk loswrikt van het grote Duitse rijk en zich richt naar het Westen, en gaat door vier en ijs een andre wereld vinden
en dondert met geschut op alle vier de winden.
| |
Het volk.Het was geen rijk volk, dat achter de duinen het met zijn gravengeslacht was blijven houden. En het was niet gewoon, zijn motieven onder woorden te brengen. Wij moeten er naar raden. Neen, toch niet helemaal. Want we zijn aan hen verwant, en daarom is het meer dan een vermoeden, dat trouw aan hun màn, zucht naar zelfstandigheid en afkeer van vreemde indringers hen in hun beste ogenblikken hebben gedreven om dit schrale en onbegaanbare land te verdedigen. Als er weer rustige tijden kwamen, dan gingen zij onder leiding van hun heren de moerassen verkavelen, dijken aanleggen en sloten graven. Het schuimende water, de wind, die door wilgekruinen vaart, het groene land onder een meestal grauwe hemel, en een volk, dat de kracht der elementen trotseert. Het hield stand achter de duinen, het veroverde de moerassen, het werd al meer zichzelf! |