Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 44]
| |
4. De grote keizerVolksverhuizing.De Nederlanders spreken van de volksverhuizing, de Duitsers van de Völkerwanderung, maar de Fransen van de tijd der invasions. Dat is te verstaan. Frankrijk, het Keltenland, was een deel van het Romeinse rijk, waar het Latijn voertaal was geworden. Daar drongen de Germanen binnen. In menig geschiedverhaal is het proces van eeuwen vereenvoudigd tot een kort drama. De Hunnen komen over de Wolga en brengen de Germanen in beweging, die het verzwakte Romeinse Rijk vernielen en de antieke cultuur verwoesten. Daar menige Germaanse stam nog niet kon schrijven, moest hij volstaan met iets te vernielen, wilde hij in gedachtenis worden gehouden. Het is een stekelige opmerking van Heine. En de term vandalisme herinnert aan het optreden der Vandalen, de Germaanse stam, die Rome plunderde, en zich later in Noord-Afrika vestigde. | |
Het ging geleidelijk.Maar het ging in de regel minder dramatisch. De Romeinse grensverdediging was zwak; de bewakingsposten konden slechts gesteund worden door een mobiel leger van hoogstens 15.000 man. Het was daarom even noodzakelijk als gevaarlijk om de ‘barbaren’ aan de grenzen als hulptroepen in dienst te nemen. De commandanten van deze hulptroepen verwierven zich binnen de Romeinse grenzen een zelfstandige positie. Theodorik de Grote begon als magister militum, d.w.z. als Romeins legercommandant, maar hij stichtte ten eigen bate met behulp van zijn troepen een koninkrijk in Italië. Zo werkten meestal ook de Franken met de Romeinen samen, wanneer het er om ging, Hunnen of Gothen te verdrijven. Tegelijk echter geraakten de Frankische koningen tot onafhankelijkheid en hun macht groeide ten koste van het Romeinse rijk. | |
De Merovingen.De Frankische dynastie, de Merovingen, begon in de Zuidelijke Nederlanden en snel en krachtig drong zij op naar de Middellandse Zee; het land van de Schelde en Maas werd een vergeten | |
[pagina 45]
| |
buitengewest. Het veroverde Frankrijk werd in het Noorden door de Franken gekoloniseerd, in het Zuiden werd het alleen maar onderworpen. Terwijl evenwel de Gothen en Vandalen de oude Romeinse bevolking niet meer voor zich konden winnen, gelukte dat aan de Franken wel. De confessie was hier beslissend. De Germaanse stammen, voorzover zij tot het Christendom waren overgegaan, waren Ariaans, verwierpen dus de leer der Drieëenheid en loochenden de waarachtige Godheid van Christus. Zij werden door de orthodoxe Romeinen als ketters verfoeid. Clovis voegde zich bij zijn overgang van het heidendom tot het Christendom naar de uitspraken der conciliën. Daardoor zeiden voortaan heersers en beheersten, Franken en Romanen, dezelfde belijdenis en hoorden de mis bij hetzelfde altaar. Het gevolg is belangrijk. De overige Germaanse staten storten spoedig ineen, maar het Frankische rijk blijft. | |
De hofmeiers.Niet door de kracht der latere Merovingische koningen. Zij waren soms wreed en meestal indolent; ‘langharige doenieten’ is hun verzamelnaam. De dichter Slauerhoff tekende in moderne taal de machteloosheid van de zoon van zùlk een koning: 't Jaar wentelde geruisloos, slechts ten tijde
Des rijksdags trok een groot rumoer ten strijde
Tegen de stilte en 't krachteloos verstarren;
Als verre donder rolden plompe karren
Het plein op, daavrend; boersche landbaronnen
Kwamen af van hun verre woeste goedren
Zich met zijn tengren vader ruw verbroedren;
Wel knielden ze aan den troon, bewezen eer......
Hun needrigheid vleemde ten eigen bate.
Er waren, die het gastgeschenk vergaten,
De opbrengst der schatting daalde meer en meer.
Hij haatte zwakken vader, lompen adel,
Even fel met tegenstrijd'gen hoon;
Zij groeiden naar den rit in 't harde zadel,
Hij naar 't onmachtig mijmren in zijn troon.
De hofmeiers redden het rijk. Major domus is hun titel, de voornaamste van het Huis (des konings), de praefect van het paleis. | |
[pagina 46]
| |
Zij hadden verder het bestuur over de domeinen, waren regent voor de minderjarige koning, stelden spoedig ook volwassen koningen op de achtergrond. Karel Martel versloeg met de Frankische ruiters in 732 de Moren bij Poitiers, zodat het Mohammedanisme tot Spanje beperkt bleef. Zijn zoon, Pippijn de Korte, deed de laatste Merovingische koning uit de wereld verdwijnen, door hem in een klooster te plaatsen, en werd koning in zijn plaats. Het ging met medeweten van de Paus, die van de Karolingers aansluiting aan zijn kerkelijke politiek en bescherming in Italië verwachtte. Wat in Kent reeds gewoonte was, gebeurde nu ook hier: de nieuwe koning werd door een bisschop (Bonifacius) gezalfd ten teken, dat hij tot het koningschap begenadigd was. | |
Karel de Grote.De Paus werd niet teleurgesteld: de verhouding tussen hem en de Karolingers was uitstekend. Toch is het te begrijpen, dat het hem àl te fors ging, vooral toen Karel de Grote in 768 zijn vader opvolgde. De grote keizer! Aan de ingang van de eigenlijke Middeleeuwen staat hij, de ‘tot rust gekomen Germaan’, met om zich heen iets van de glans der Oude Wereld. De sage heeft zich al spoedig van zijn figuur meester gemaakt en hem verheven boven de gewone stervelingen. Acht voet lang was hij, zo verzekerde men, en vier hoefijzers kon hij tegelijk recht buigen. Een toren van het kasteel te Carcassonne boog zich, toen Karel naderde en staat sedert die tijd scheef. De monnik van St.-Gallen beschrijft zijn intocht in Pavia: ‘Men zag in het westen een donkere wolk, bewogen door de noordoostenwind, die de heldere dag met vreselijke schaduw bedekte. Toen kwam Karel, steeds meer en meer naderende, en de glans zijner wapenen weerkaatste met een vreselijk licht door de vreselijke nacht. Nu kwam Karel zelf, de man van staal, de borst met staal, de schouders met een stalen kuras omsloten, in de linkerhand een speer, in de rechter, gelijk altijd, zijn onoverwinnelijk zwaard. Zijn sterk strijdros was met staal bedekt. Allen, die de vorst vooruitgingen, allen, die naast hem gingen, allen, die hem volgden, allen hadden ge- | |
[pagina 47]
| |
lijke wapenen, naar ieders vermogen. Dit harde staal werd gedragen door mannen, harder dan staal. “Hoeveel staal!” riepen de verschrikte burgers der stad.’ | |
Het grote Christenrijk.In 768 werd Karel koning der Franken. In 774 trok hij naar Italië en werd te Pavia gekroond met de ijzeren kroon der Longobarden. Die kroon was een gouden diadeem met daarin verwerkt een ijzeren ring, die gemaakt zou zijn van een der nagels, waarmee Christus aan het kruis was gehecht. Het rijk der Longobarden werd dus niet bij het. Frankische rijk ingelijfd. Men kan het ook zo zeggen: Karel was niet meer alleen koning der Franken; hij regeerde over nòg een rijk. Maar Italië was slechts één van de streken, waar hij zijn macht liet gevoelen. In het Zuiden reikte zijn macht over de Pyreneeën; in het Noorden werd de Eider de grens en de Elbe in het Noordoosten; in het Zuidoosten voelden de Avaren zijn sterke hand en moesten hun schatten aan hem prijsgeven. Er groeide één groot Christenrijk, dat geheel het Westen omvatte. | |
Keizer.En er moest een titel worden gevonden, waaronder dat rijk werd samengevat. Wie zich daarover bezon, dacht aan het Romeinse rijk. Niemand meende, dat dit rijk reeds tot het verleden behoorde. Trouwens, aan de Bosporus bestond nog een keizerlijk bewind, dat wij nu Oost-Romeins noemen. En in de profetieën van Daniël werd het rijk van ijzer, dat verklaard werd als het Romeinse rijk, gezien als het láátste, wereldrijk. Augustinus had bij zijn beschouwingen over een Christenrijk ook immers het rijk van Augustus en zijn opvolgers tot voorbeeld gehad. Zo lag het voor de hand, dat Karel de Grote eenmaal als een nieuwe Augustus zou worden begroet. Hij heerste in Rome, zegt een tijdgenoot, waar altijd de keizers getroond hadden; hij bezat alle zetels des rijks in Italië, Gallië en Germanië; daarom was het recht, dat hij ook met de hulp Gods en naar de wens van heel het Christenvolk de naam zou hebben. Het was Kerstfeest van het jaar 800. Naar de toen heersende opvatting begon met het Kerstfeest een nieuw jaar en tegelijk een nieuwe eeuw. | |
[pagina 48]
| |
Toen Karel bij het graf van Petrus had gebeden en van zijn knieën opstond, zette Paus Leo hem de keizerskroon op het hoofd, terwijl het volk riep: ‘Karel, de vrome Augustus, de van God gekroonde, grote, vredestichtende keizer, vita et victoria!’ (leven en overwinning).Ga naar voetnoot1) | |
De betekenis.Deze kroning is van grote betekenis. Van nu af aan is in de Middeleeuwen levend en sterk de gedachte aan één heel groot Christenrijk, een gedachte, die vijf eeuwen politieke invloed had. Het internationale vraagstuk, zoals wij dat kennen, bestond niet. Er waren geen Christenrijken naast elkaar, er was slechts één rijk. De kleine, min of meer zelfstandige staatjes, die als een gordel om het keizerrijk lagen, begeerden niet, er op voet van gelijkheid mee te verkeren. Dit éne Christenrijk vond zijn tegenhanger in de éne kerk onder leiding van de Paus. Ze hoorden bijeen, maar tegelijk lag hier de kiem van het conflict van de Middeleeuwen, de strijd tussen Paus en Keizer. Aanvankelijk wees alles echter op samenwerking. De Christenheid werd gezien als een heilige rijkseenheid, waarin Paus en Keizer het priester- en koningschap van de verhoogde Christus bekleedden. Alcuinus, Karels raadsman, leverde het ‘schriftbewijs’: Lucas 22: 38. Twee zwaarden, een wereldlijk en een geestelijk zwaard, door de beide dienstknechten van Christus op aarde gehanteerd. | |
Front naar het Oosten.Intussen werd al duidelijker, dat het rijk van Karel de Grote anders georiënteerd was dan dat van de Merovingen. Men zou verwachten, dat Rome de zetel werd van het rijk, maar dat was niet het geval. Als er één stad is, waaraan de naam van deze Karel is verbonden, dan is het Aken. Onder de Merovingen waren de Zuidelijke Nederlanden een buitengewest; maar onder de Karolingen zijn zij een centrum van het rijk. | |
[pagina *1]
| |
1. Klokbekers
2. Grafkelder van het westelijk hunebed te Drouwen (Dr.).
| |
[pagina *2]
| |
3. Aardewerk en benen voorwerpen, gevonden bij het afgraven van de Friese terpen.
4. De terp te Hogebeintum tijdens de afgraving. (Foto Fries Museum, Leeuwarden).
| |
[pagina *3]
| |
5. Romeinse geloftesteen, gevonden bij Beetgum (Fr.). Zie voor inscriptie pag. 29.
6. Voor- en achterzijde van het Romeinse koopcontract, gevonden te Tolsum bij Tzum (Fr.).
| |
[pagina *4]
| |
7. Reconstructie van een nederzetting op het kernterpje te Ezinge (Gr.).
8. Resten van een nederzetting uit een van de oudere perioden van de terp te Ezinge, opgegraven onder leiding van Prof. Dr. A.E. van Giffen. (Foto Biol.-Arch. Inst., Gr.).
| |
[pagina *5]
| |
9. Reconstructie van de grotendeels opgegraven Saalburg, een Romeinse vesting in het Taunusgebergte.
10. Opgegraven fundering van een Romeins badhuis te Lemiers.
| |
[pagina *6]
| |
11. Beeld van Willibrord te Echternach (Luxemburg)
12. Tweedelig miniatuur waarop Bonifacius is afgebeeld, links heidenen dopend, rechts vallend onder het zwaard van de Friezen.
| |
[pagina *7]
| |
13. Oudste portret van Karel de Grote (rechts). In het midden is Petrus en links Paus Leo afgebeeld. Het onderschrift luidt: ‘Beate Petre, donas vitam Leoni papae, bictoriam Carulo regi donas’ (Zalige Petrus, gij schenkt Paus Leo het leven, aan Koning Karel geeft gij de overwinning. Deze mozaiek bevindt zich in de kerk van S. Giovanni in Laterano te Rome, gebouwd in de 9e eeuw.
| |
[pagina *8]
| |
14. Het Valkhof te Nijmegen, naar een schilderij van J. van Goyen.
15. De hofkapel bij het keizerlijk paleis op het Valkhof te Nijmegen, omstreeks 777 door Karel de Grote gebouwd op een plaats, waar blijkens talrijke vondsten een belangrijke Romeinse nederzetting moet zijn geweest. In 1796 werd het Valkhof, na nog korte tijd door Prins Willem V te zijn bewoond, voor afbraak verkocht. De kapel en de hier afgebeelde ringmuur met uitgebouwde nissen, beide typische voorbeelden van de vroeg-Romaanse bouwstijl, bleven echter voor de slopershamer gespaard.
| |
[pagina 49]
| |
De wegen langs de Maas zagen nu een druk verkeer. Het Valkhof te Nijmegen was een keizerlijke woning. En de tochten van de keizer waren naar het Oosten gericht, waar hij de Saksen onderwierp en hardhandig tot het Christendom dwong. | |
De Saksen.Als het verzet niet wilde ophouden, werd een deel der weerbare mannen gedeporteerd. Doch spoediger dan men verwachten zou, groeide in de nieuwe Saksische bisdommen toewijding tot het Christendom. Merkwaardig is daarbij, dat juist in dit land het Christusbeeld gepopulariseerd wordt als dat van een Germaanse hertog. Het in stafrijm geschreven heldendicht ‘De Heliand’ maakt van Christus een heirman, die met zijn adellijke dienstmannen komt van zijn Nazareth-burg en met het hoog gehoornde schip vaart over de zee van Tiberias. De aarde heet middelgard als in de oude Germaanse liederen en de duivel draagt de tarnkappe. Het gedicht is fier en vroom en getuigt van de geestdrift voor de Heiland in het Saksenland, dat aan de IJsel begint. | |
De oude wetten.Liederen, wetten en oorkonden zijn de documenten uit de Karolingische tijd. Iedere stam heeft een eigen wet. De Franken hadden de Salische en de Ripuarische wet; aan Waal en Maas gold de Ewa ad Amorem; van Zwin tot Wezer langs de kust de Lex Frisionum en ten Oosten van de IJsel de Lex Saxonum. Hoofdzakelijk handelden zij over het strafrecht. De rechter komt alleen aan een misdrijf te pas, als de schuldige het zoengeld niet wil betalen. Want niet de overheid, maar de maagschap, het geslacht, heeft tot taak, voor de beledigde of verslagene op te komen. Had er een manslag plaats gehad, dan behoefde de maagschap van het slachtoffer geen klacht in te dienen. Zij kon de wraak ook in eigen hand houden en had dan vrijheid, de dader te doden. Wie niet tot de betrokken maagschap behoorde, had er niets mee te maken. Maar die maagschap kon ook een zoengeld aanvaarden, weergeld (weer = man), waarvan de tarieven waren vastgesteld. | |
Weergeld.Zo stond in de Lex Frisionum een edelman gewaardeerd op 80 solidi, een vrije op 53 solidi, een horige op 35 solidi en 1⅔ | |
[pagina 50]
| |
denarius, waarvan ¾ voor de heer van de horige en ¼ voor zijn eigen familie. Voor een gedode slaaf was geen vast tarief; de meester kon van de dader de kostprijs eisen. Als nu de aangeklaagde ontkende? Dan moest hij zorgen, eedhelpers te krijgen, die wilden zweren, dat hij geloofwaardig was. De geloofwaardigheid nam toe met de stand. Was er een edelman gedood en de verdachte was ook een edelman, dan moesten elf van dezelfde stand met hem zweren; was in zo'n geval een vrije verdacht, dan had hij tussen Vlie en Lauwers te verschijnen met 17 eedhelpers, ten Westen van het Vlie en ten Oosten van de Lauwers met 23. Een horige had natuurlijk nog meer getuigen nodig; hij kon zijn onschuld aan de dood van een edelman bewijzen door 35 eedhelpers in Midden-Friesland; ten Westen van het Vlie en ten Oosten van de Lauwers waren 47 nodig. De verhouding tussen de getallen wordt duidelijk, als men de eed van de beklaagde er bij telt. | |
Godsoordeel.Het kon natuurlijk ook voorkomen, dat de maagschap van het slachtoffer zelf geen zekerheid had omtrent de dader. Dan bracht het Godsoordeel uitkomst. Indien een mens bij een oproer of oploop van mensen gedood is en de doodslager wegens de menigte van hen, die aanwezig waren, niet te vinden is, staat het hem, die het zoengeld wil vragen, vrij, hoogstens zeven personen aan te spreken en ieder van hen van doodslag te betichten. Ieder van de beklaagden kan zich voorlopig zuiveren met twaalf eedhelpers. Gelukt hun dit, dan moet hun onschuld nog door een Godsoordeel worden bevestigd. Daartoe worden zij naar de kerk gevoerd, waar de loting op het altaar plaats zal hebben. Is er geen kerk in de buurt, dan voor de relikwieën van heiligen. Eerst worden er twee stokjes, waarvan één met een kruis is gemerkt, in lappen gewikkeld op het altaar gelegd. De priester of een onschuldige knaap neemt één der stokjes van het altaar, terwijl God om een teken wordt aangeroepen. Wordt nu het stokje met het kruisteken getrokken, dan zijn de zeven beklaagden onschuldig; in het andere geval is één van hen de schuldige en moeten de zeven onder elkaar loten, opdat zal blijken, wie de dader is en wie dus het weergeld moet betalen. Dan is er geen twijfel meer; tegen een Godsoordeel is geen appel. | |
[pagina 51]
| |
Verwondingen.Ook voor schadeloosstelling bij verwonding was een nauwkeurig tarief. Het afsnijden van een oor werd vergoed door 12 solidi; de neus stond dubbel zo hoog genoteerd. Een tand kostte 2 solidi, een hoektand 3 en een kies 4. Voor de vingers waren de prijzen: de duim 13⅓ solidi, de wijsvinger 7, de middelste vinger 6⅔, de ringvinger 8 en de pink 6. En voor de zekerheid staat er bij, dat het afsnijden van alle vingers dus komt op 41 solidi. In een later toevoegsel wordt een hoger tarief genoemd voor de handen van de harpspeler, van de goudsmid en de vrouw, die een wollen kleed maakt. Ging er geen lichaamsdeel verloren, dan werd gekeken, of er ook een stuk been uit de wond stak. Dat maakte het erger! Vooral als het stuk zo groot was, dat het, over de publieke weg tegen een schild geworpen, hoorbaar klonk. | |
Volk en recht.Wij kunnen ons voorstellen, dat naar zulk een proefneming met spanning werd geluisterd. Het waren de vrije mannen, die tot het gericht kwamen. De rechters vonden het oordeel (vonnis = vondnis) binnen de gespannen vierschaar; de vrije mannen, die rondom stonden, de ommestand, konden het oordeel goedkeuren of wraken. Op de gewone rechtszittingen, de ongeboden dingen, behoorden alle vrije mannen te verschijnen. Ze werden driemaal per jaar in ieder honderdschap (onderdeel van een graafschap) gehouden. Bovendien waren er voor kleinere zaken de geboden dingen, die door de schout konden worden geleid. | |
Het leenwezen.Bezoldigde ambtenaren kende de Karolingische staat niet. Des keizers helpers stonden niet tot hem in die zakelijke, gereglementeerde verhouding, die in aanstelling en ambtenarenreglement is uitgedrukt. Zijn graven waren zijn vazallen, d.w.z. zij hadden zich met hem verbonden in persoonlijke trouw. Zij deelden tegelijk in zijn gunst, ontvingen een weldaad, een ‘benificium’, een leen. Grote stukken van het koninklijk domein werden zo in administratie gegeven aan 's konings getrouwen. De Karolingische hofmeiers waren er reeds mee begonnen. Het leenwezen groeide gestadig en bepaalde langzamerhand de gehele staatkundige structuur van de Middeleeuwen. | |
[pagina 52]
| |
Karolingische cultuur.Intussen bevorderde Karel de bloei van kunst en wetenschappen. Van de bouwkunst bleef slechts bewaard de kapel van het Valkhof te Nijmegen. De geleerden aan het hof hebben ons verschillende werken nagelaten, vooral op historisch gebied. Karel had steeds een open oog voor het grote belang van de studie, al is er geen sprake van, dat hij volksonderwijs heeft kunnen invoeren en dat hij als schoolopziener het land afreisde. Er kwam een kern van cultuur aan het hof en in sommige kloosters; men kon spreken van de eerste Renaissance. Abt Angilbert, die een schoon Latijns gedicht maakte over Carolus Magnus et Leo II, ontving van de keizer de bijnaam Homerus. Dat is tekenend. In de staatsinrichting van Karel de Grote is alles Germaans. Maar zijn titel, zijn symbolen, zijn idealen, hij zocht ze telkens weer in de klassieke wereld. Zo greep hij naar het verleden terug. En tegelijk vormde hij de toekomst. Wel was zijn rijk niet blijvend in de vorm, die hij er aan gaf, maar de idee van zijn keizerschap werd een van de politieke krachten van de Middeleeuwen. Hij plaveide een weg van de Tiber naar de Rijn. |
|