Onder moedervleugels
(1876)–Louisa May Alcott– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
nooit iemand iets toe, daar was zij in principe tegen; maar zij meende het goed, want zij vond het kleine welgemanierde meisje heel lief, en tante March had een teeder plekje in haar oud hart voor de kinderen van haren neef, Zoewel zij het niet raadzaam vond daarvoor uit te komen. hij deed waarlijk haar best om Amy genoegen te doen, maar och, hoever sloeg ze daarbij de plank mis! Sommige oude menschen behouden een jong hart ondanks hunne rimpelige wangen en grijze haren, zij kunnen sympathiseeren met kinderlijke genoegens en verdrietelijkheden, kunnen hen zich tehuis doen gevoelen, aangename spelen van wijze lessen vergezeld doen gaan, en op de liefelijkste wijze in hunne vriendschap deelen. Maar tante March had deze gave niet, en zij verveelde Amy doodelijk met hare regels en bevelen, hare stijve manieren en lange drooge toespraken. Daar zij dit kind volgzamer en zachtzinniger vond dan hare zuster, rekende de oude dame het zich ten plicht, zooveel mogelijk een tegengif te geven tegen de vrijheid en toegevendheid, die Amy thuis genoot. Zij nam het kind dus onder handen en behandelde haar, zooals men zestig jaar geleden haar behandeld had, hetgeen Amy geheel verslagen maakte en haar een gevoel gaf van een vliegje te zijn in het web eener spin. Zij moest elken morgen de kopjes omwasschen, en de ouderwetsche theelepeltjes, den grooten zilveren trekpot en de glazen wrijven, totdat zij glommen. Daarna moest zij de stof afnemen, en wat eene geduldsoefening was dat! Geen stofje ontsnapte aan het oog van tante March, en al de meubels hadden gewerkte pooten en allerlei snijwerk, dat nooit geheel naar haren zin uitgestoft kon worden. Dan moest Polly zijn eten hebben en de schoothond gekamd worden, en een dozijn boodschappen trap op trap af gedaan worden, om allerlei dingen te halen, of bevelen over te brengen, want de oude dame was slecht ter been en verliet maar zelden haren stoel. Na deze vervelende werkjes moest zij hare lessen opzeggen, hetgeen nog de grootste beproeving van allen was. Dan mocht zij een uur hebben om zich te ontspannen en te spelen; en hoe haalde zij daar haar hart niet aan op! Laurie kwam elken dag en wist dan tante March te bepraten, dat Amy met hem uit mocht gaan, en dan gin- | |
[pagina 226]
| |
gen zij wandelen of rijden en hadden ontzaglijk veel pleizier. Na het eten moest zij voorlezen, en stil zitten terwijl de oude dame een slaapje deed, dat gewoonlijk een uur duurde, daar zij meestal bij de eerste bladzijde indommelde. Dan kwam er verstelwerk voor den dag, of handdoeken om te zoomen, en Amy naaide totdat het donker werd, uitwendig zeer zachtzinnig, maar inwendig geheel in opstand, daarna mocht zij tot theetijd doen, wat zij wilde. De avonden waren nog het allerergst, want dan begon tante March eindelooze verhalen uit haar jeugd te doen, die zoo onuitsprekelijk vervelend waren, dat Amy altijd blijde was, als zij naar bed kon gaan, en dan gewoonlijk het plan had haar treurig lot te beweenen; maar meestal viel zij in slaap, voordat zij meer dan een paar tranen had uitgeperst. Waren Laurie en de oude Esther, de dienstbode, er niet geweest, dan, meende zij, zou zij dien verschrikkelijken tijd nooit doorgekomen zijn. De papegaai alleen was al in staat om haar krankzinnig te maken; want hij bemerkte spoedig, dat zij hem niet bewonderde, en wreekte zich door zoo kwaadaardig mogelijk te zijn. Hij trok haar aan het haar, wanneer zij dicht bij hem kwam, gooide zijn brood en melk omver om haar te plagen, wanneer zij pas zijne kooi had schoongemaakt, maakte Mop aan het blaffen door naar hem te pikken als de oude dame sliep; schold haar uit, wanneer er gezelschap was, en gedroeg zich in alle opzichten als een verfoeilijke oude vogel. Den hond kon zij ook niet verdragen; het was een vet kwaadaardig dier, dat tegen haar bromde en jankte, als zij zijn toilet maakte, en dat, als hij wat te eten wou hebben, op zijn rug ging liggen met alle vier de pooten in de lucht en het onnoozelste gezicht van de wereld, hetgeen ongeveer twaalf maal op een dag gebeurde. De keukenmeid had een slecht humeur, de oude koetsier was doof, en Esther was de eenige, die ooit van het kind notitie nam. Esther was eene française, die reeds verscheidene jaren bij ‘Madame’, zooals zij haar noemde, had gewoond, en die de oude dame eenigszins onder den duim had, omdat deze niet buiten haar kon. Haar ware naam was Estelle, maar tante March beval haar een anderen aan te nemen, en zij gehoorzaamde onder voorwaarde, dat zij nooit van gods- | |
[pagina 227]
| |
dienst zou behoeven te veranderen. Zij was zeer met Mademoiselle ingenomen, en vermaakte haar dikwijls met grappige verhalen uit haar leven in Frankrijk, als Amy haar gezelschap hield, terwijl zij de kanten van Madame in orde bracht. Zij stond haar ook toe door het huis te dwalen en de wonderlijke en aardige dingen te bekijken, die in de groote kleerkasten en ouderwetsche kisten bewaard werden; want tante March had, als een ekster, van alles verzameld. Amy schepte vooral veel behagen in een Indisch kabinet met allerlei vreemde laadjes, kleine duivenhokjes en verborgen plaatsjes, waar allerlei soorten van sieraden in geborgen waren, sommige zeer kostbaar, sommige alleen maar vreemd, maar allen min of meer antiek. Amy vond het een groot genot al deze dingen te bezichtigen en te schikken, vooral de juweelkastjes, waarin op fluweelen kussens de ornamenten rustten, die jaren geleden de eene of andere schoone hadden versierd. Hier was het stel granaten, dat tante March gedragen had, toen zij voor het eerst uitging, de paarlen, die haar vader haar op haren trouwdag had gegeven, de diamanten van haren minnaar, de gitten rouwringen en spelden, de vreemdsoortige medaillons met portretten van overleden vrienden en treurwilgen van haar aan de achterzijde; de kleine braceletjes, die haar eenig dochtertje had gedragen, het groote horloge van oom March met het roode cachet, waarmede zooveel kinderhandjes hadden gespeeld, en geheel alleen in een doosje lag, de trouwring van tante March, die nu veel te nauw was voor hare dikke vingers, maar die, als het kostbaarste kleinood van allen, zorgvuldig weggeborgen was. ‘Wat zou Mademoiselle kiezen, als zij mocht?’ vraagde Esther, die er altijd bij zat om een oogje op de kostbaarheden te houden en ze weêr weg te sluiten. ‘Ik vind de diamanten het mooist, maar daar is geen halsketting bij, en ik houd zooveel van kettingen, zij staan zoo netjes. Dit zou ik kiezen, als ik mocht,’ antwoordde Amy, terwijl zij met bewondering een snoer gouden en ebbenhouten koralen beschouwde, waaraan een zwaar gouden kruis hing. ‘Dat zou ik ook heel graag hebben, maar niet voor | |
[pagina 228]
| |
een halsketting, ah neen, voor mij is het een rozenkrans, en als een goede katholieke zou ik het als zoodanig gebruiken,’ zeide Esther, de ketting met verlangende blikken aanziende. ‘Is het net zoo iets als dat snoer welriekende houten kralen, dat over uw spiegel hangt?’ vraagde Amy. ‘Ja zeker, om bij te bidden. Het zou de heiligen stellig genoegen doen, wanneer men zoo iets moois als dit, voor rozenkrans gebruikt, in plaats van het als een ijdel sieraad te dragen.’ ‘Gij schijnt veel troost in uwe gebeden te vinden, Esther, en gij komt daarna altijd zoo kalm en tevreden beneden. Ik wilde, dat het met mij ook zoo was.’ ‘Wanneer Mademoiselle roomsch was, zou zij den waren troost vinden; maar daar dit niet zoo is, zou het goed zijn, wanneer gij u iederen dag wat afzonderdet om na te denken en te bidden, zooals de goede mevrouw deed, bij wie ik diende, voordat ik bij Madame kwam. Zij had een klein bidkamertje en vond daar troost voor menigerlei verdriet.’ ‘Zou het goed voor mij zijn, om ook zoo te doen?’ vraagde Amy, die in hare eenzaamheid behoefte gevoelde aan de eene of andere soort van bijstand, en bemerkte, dat zij licht haar boekje vergat, nu Betsy niet bij haar was om er haar aan te herinneren. ‘Het zou opperbest en charmant zijn; en als gij wilt, zal ik met alle genoegen het kleine kleedkamertje voor u inrichten. Zeg er maar niets van aan Madame, maar ga er dan, als zij slaapt, alleen zitten om aan goede dingen te denken en den lieven God om de herstelling van uwe zuster te bidden.’ Esther was waarlijk vroom en geheel oprecht in haren raad, want zij had een liefhebbend hart en veel medelijden met de zusters in hare droefheid. Amy was met het denkbeeld ingenomen en gaf hare toestemming tot het in orde brengen van het kleine kamertje, dat naast het hare was. ‘Ik wou, dat ik wist, waarheen al die mooie dingen zullen gaan, als tante March sterft,’ zeide zij, terwijl zij langzaam de rozenkrans weder op hare plaats legde en de juweeldoosjes één voor één sloot. | |
[pagina 229]
| |
‘Naar u en uwe zusters. Ik weet het; mevrouw heeft mij in haar vertrouwen genomen; ik was getuige bij het maken van haar testament, en het zal zoo zijn,’ fluisterde Esther glimlachend. ‘Hoe heerlijk! maar ik wilde, dat zij ze ons nu gaf. Uitstel is niet aangenaam,’ zeide Amy, met een laatsten blik op de diamanten. ‘De jonge dames zijn nog te jong om die dingen te dragen. De eerste, die verloofd is, krijgt de paarlen, heeft Madame gezegd; en ik verbeeld mij, dat gij dat turkooize ringetje zult krijgen, als gij heengaat, want Madame is tevreden over uw gedrag en goede manieren.’ ‘Denkt gij dat? O, ik zal een lammetje zijn, als ik dat mooie ringetje krijg! Het is zóóveel mooier dan dat van Kitty Bryant. Ik houd toch wel van tante March,’ en Amy paste het ringetje met een verheugd gelaat, en nam een vast besluit het te verdienen. Van dien dag af was zij een model van gehoorzaamheid, en de oude dame zag dit welgevallig aan als een gevolg van hare opvoedkunde. Esther plaatste een tafeltje in het kamertje, zette daarvoor een voetenbankje en bing er eene plaat boven, die zij uit eene der afgesloten kamers genomen had. Zij dacht niet, dat die plaat veel waarde had, maar daar het onderwerp haar geschikt voorkwam, leende zij haar voor dat doel, wel wetende, dat Madame het nooit zou bemerken, en er ook niet om geven zou, al deed zij het. Het was evenwel eene verdienstelijke kopie van een der meest beroemde schilderijen ter wereld, en Amy werd nooit moede hare voor schoonheid zoo opmerkzame oogen te vestigen op het lieftallig gelaat der heilige moeder, terwijl haar hart met teedere gedachten aan de hare vervuld was. Op de tafel legde zij haar testamentje en haar gezangboek, en daarnaast een vaasje met de mooiste bloemen, die Laurie haar bracht, en kwam hier elken dag om er alleen te zitten, aan goede dingen te denken, en den lieven God te bidden om het herstel van hare zuster. Esther bad haar eene rozenkrans van zwarte kralen met een zilveren kruis gegeven, maar Amy had dezen opgehangen en gebruikte hem niet, omdat zij vreesde, dat het gebruik daarvan niet voegde bij protestantsche gebeden. | |
[pagina 230]
| |
Het kleine meisje was in dit alles zeer oprecht, want daar zij zoo alleen uit het veilige ouderlijke nest was gevallen, gevoelde zij zoo dringend behoefte aan eene vriendelijke hand, waaraan zij zich kon vastklemmen, dat zij zich onwillekeurig wendde tot den sterken en liefdevollen vriend, wiens vaderlijke liefde het meest over zijne kleine kinderen waakt. Zij miste de hulp van hare moeder om zich zelve te begrijpen en te beheerschen, maar daar zij geleerd had van waar zij hulp verwachten kon, deed zij haar best den goeden weg te vinden en daarop vertrouwend voort te gaan. Maar Amy was nog een zeer jonge pelgrim, en op het oogenblik scheen haar last haar zeer zwaar toe. Zij deed haar best zich zelve te vergeten, vroolijk te blijven, en tevreden te zijn met het goede te doen, al merkte niemand het op en al werd zij door niemand geprezen. In hare eerste poging om zeer, zeer goed te zijn, besloot zij haar testament te maken, evenals tante March gedaan had; zoodat indien zij ziek mocht worden en kwam te sterven, hare bezittingen naar recht en billijkheid zouden verdeeld worden. Zelfs de gedachte, dat zij hare kleine schatten zou moeten opgeven, kostte haar veel, want zij waren in hare oogen even kostbaar als de juweelen van de oude dame. Gedurende hare speeluren schreef zij dit gewichtig document zoo goed zij kon, met eenige hulp van Esther wat betreft de wettelijke termen; en toen de welwillende fransche vrouw haren naam geteekend had, viel Amy een pak van het hart, en legde zij het weg, om het aan Laurie te laten zien, op wien hare keuze als tweeden getuige gevallen was. Daar het een regenachtige dag was, ging zij naar boven, om zich in eene der groote kamers te amuseeren, en nam Polly mede voor gezelschap. In deze kamer was eene kleerkast vol ouderwetsche kostumen, waarmede Esther haar toestond te spelen, en het was voor haar eene geliefkoosde uitspanning om zich in die verkleurde prachtgewaden uit te dossen, en voor den grooten spiegel heen en weder te wandelen onder het maken van sierlijke buigingen, gevolgd door een langen sleep, waarvan het geruisch haar oor verrukte. Zij was hiermede op dien dag zóó druk bezig, dat zij Laurie niet hoorde bellen, en ook niet zag, hoe hij om een | |
[pagina 231]
| |
hoekje van de deur keek, terwijl zij op en neder stapte, met haren waaier speelde, haar hoofd heen en weder draaide, dat met een grooten rooskleurigen tulband versierd was, die zonderling afstak bij haar blauw zijden japon en gelen boezelaar. Zij moest voorzichtig loopen, want zij had schoenen aan met hooge hakken, en zooals Laurie later aan Jo verhaalde, het was een komiek gezicht, haar in haar vroolijk gewaad te zien voortscharrelen, met Polly achter haar aan, die al zijn best deed om haar na te bootsen, terwijl hij nu en dan stil stond om te lachen, of uit te roepen: ‘zijn wij niet mooi? Ga weg, leelijkert. Houd uw mond Kus mij, liefje; ha, ha!’ Nadat Laurie met moeite eene uitbarsting van vroolijkheid had bedwongen uit vrees van hare majesteit te beleedigen, klopte hij aan, en werd minzaam ontvangen. ‘Ga zitten, terwijl ik deze dingen wegberg; en dan wilde ik u over iets heel ernstigs raadplegen,’ zeide Amy, toen zij haar pronkgewaad vertoond en Polly in een hoek gejaagd had. ‘Die vogel is de plaag van mijn leven,’ zeide zij, terwijl zij de rose verhevenheid van haar hoofd nam, en Laurie dwars op een stoel ging zitten. ‘Gisteren, toen tante sliep, en ik mijn best deed zoo stil als een muis te zijn, begon Polly in zijne kooi te schreeuwen en te klapwieken, ik liet hem er dus uit en vond er eene groote spin in. Ik jaagde haar weg, waarop zij onder de boekenkast kroop; Polly liep haar achterna, bukte en keek onder de boekenkast, terwijl hij op zijn dwazen toon met een knipoogje zeide: “kom er uit, en ga eens wandelen, liefje.” Ik kon het niet helpen, dat ik moest lachen, waarop Polly begon te vloeken, zoodat tante wakker werd en ons alle twee beknorde.’ ‘Nam de spin de uitnoodiging van den ouden heer aan?’ vraagde Laurie geeuwend. ‘Ja, zij kwam er uit, en weg liep de doodelijk verschrikte Polly en klauterde op tante's stoel al schreeuwend: pak hem, pak hem,’ terwijl ik de spin ving.’ ‘Dat is een leugen! Lorre!’ riep de papegaai, naar Laurie's voeten pikkende. ‘Ik zou je den nek omdraaien, als je van mij waart, oude plaaggeest!’ riep Laurie, terwijl hij zijn vuist schudde tegen | |
[pagina 232]
| |
den vogel, die zijn kop op zijde hield en zeer ernstig riep: ‘Wel geslapen? goeden morgen, mijnheer!’ ‘Nu ben ik klaar,’ zeide Amy, terwijl zij de kleerkast sloot en een papier uit haren zak haalde. ‘Lees dit eens, als 't je blieft, en vertel mij eens, of het in den vorm en goed is. Ik vond, dat ik het moest doen, want het leven is onzeker, en ik zou niet graag willen, dat er oneenigheid heerschte bij mijn graf.’ Laurie beet zich op de lippen, wendde zich een weinig van de in gedachten verzonken spreekster af, en las, de spelling in aanmerking genomen, met loffelijken ernst: Mijn laatste wil en Testament. | |
[pagina 233]
| |
hals had. Daarenboven uit erkentelijkheid voor zijne groote vriendelijkheid in de ure der beproeving een mijner kunstwerken naar keus. Noter Dame is het beste. De laatste naam was met potlood geschreven, en Amy zeide hem, dat hij dien met inkt moest overschrijven en het stuk vervolgens behoorlijk voor haar verzegelen. ‘Wat heeft u dat in het hoofd gebracht? Heeft iemand u verteld, dat Betsy hare dingen heeft weggegeven?’ vraagde Laurie ernstig, toen Amy een stukje rood band, lak, eene waskaars en een cachet voor hem neerlegde. ‘Zij legde het hem uit, en vraagde toen angstig: ‘wat zeidet gij van Betsy?’ ‘Het spijt mij, dat ik er over begonnen ben, maar nu ik dat eenmaal gedaan heb, zal ik het u vertellen. Zij voelde zich op zekeren dag zoo naar, dat zij tot Jo zeide, dat zij hare piano aan Meta, haar vogel aan u, en de arme oude pop aan Jo wilde geven, die er wel om harent- | |
[pagina 234]
| |
wil van houden zou. Het speet haar, dat zij zoo weinig weg te geven had, en liet ons allen een lokje van haar haar en haar hartelijkste groeten aan grootvader. Zij dacht geen oogenblik aan een testament.’ Al sprekende teekende en verzegelde Laurie, en keek niet op, voordat een groote traan op het papier viel. Amy's gelaat was diep bedroefd, maar zij zeide slechts: ‘maken menschen nooit post-scriptums onder hun testament?’ ‘Ja, codicils, noemt men die.’ ‘Zet er dan een onder het mijne - dat ik verlang, dat al mijne krullen zullen worden afgeknipt en onder mijne vrienden verdeeld. Ik vergat het, maar ik zou graag willen, dat het gedaan werd, hoewel ik er dan wel raar zal uit zien.’ Laurie voegde het er bij, terwijl hij glimlachte om Amy's laatste en grootste opoffering. Vervolgens amuseerde hij haar een uur lang, en stelde veel belang in al hare wederwaardigheden. Maar toen hij heenging, hield Amy hem even terug en fluisterde met bevende lippen: ‘Is Bets werkelijk in gevaar?’ ‘Ik vrees van ja, maar wij moeten er maar het beste van hopen, schrei dus niet, lieve Amy,’ en Laurie sloeg op broederlijke wijze zijn arm om haar heen, hetgeen haar zeer vertroostte. Toen hij weg was, ging zij naar haar bidkamertje, en terwijl zij daar in den schemer zat, bad zij voor Betsy onder een stroom van tranen en met een diep bedroefd hart, en gevoelde dat een millioen turkooizen ringen haar niet zouden kunnen vertroosten over het verlies van haar lief zusje. |
|