| |
Hoofdstuk XI.
Proefnemingen.
‘1 Juni. Nu gaan de Kings morgen naar zee, en ik ben vrij! Drie maanden vacantie! Wat zal ik genieten!’ riep Meta op zekeren warmen dag thuis komend, waar zij Jo in volslagen uitputting op de sofa vond liggen, terwijl Betsy haar de stoffige laarzen uittrok en Amy limonade maakte, tot opfrissching van het gansche gezelschap.
‘Tante March ging van daag heen, waar ik o zoo dankbaar voor ben!’ zeide Jo. ‘Ik was doodelijk bang, dat zij mij vragen zou, om met haar mede te gaan; als zij het gedaan had, zou ik het hebben moeten doen; maar Plumfield is, zooals ge weet, al even vroolijk als een kerkhof, en ik zou liever hier blijven. We hadden heel wat te doen, eer wij de oude dame klaar hadden, en de schrik sloeg
| |
| |
mij om het hart, telkens als zij iets tegen mij zeide; want ik was in zoo'n haast om weg te komen, dat ik buitengewoon behulpzaam en lief was, en bang was, dat zij onmogelijk van mij zou kunnen scheiden. Ik beefde, totdat zij goed en wel in het rijtuig zat, en had nog tot besluit een geweldigen schrik, want, toen zij wegreed, stak zij haar hoofd uit het raampje en zeide: Josy - phine, wilt gij niet -’. Ik hoorde niets meer, maar ik keerde mij lafhartig om en vluchtte; ik liep zoo hard als ik kon, en vloog den hoek om, waar ik mij veilig voelde.’
‘Arme, arme Jo! zij kwam binnenvliegen, alsof zij door beeren werd nagezeten,’ zeide Betsy, en wreef de voeten harer zuster op moederlijke wijze.
‘Tante March is een echte Samfier, niet waar?’ zeide Amy en proefde haar mengsel op onderzoekende manier.
‘Zij bedoelt Vampier; maar dat komt er zoo nauw niet op aan; het is te warm om op zijne woorden te letten,’ prevelde Jo.
‘Wat zijt gij van plan in de vacantie te doen?’ vraagde Amy, behendig van onderwerp veranderend.
‘Ik blijf 's morgens lang op bed liggen en doe niets,’ antwoordde Meta van uit haren gemakkelijken stoel. ‘Ik ben er den ganschen winter vroeg uitgejaagd, en moest den ganschen dag voor andere menschen werken; nu ben ik van plan rust te nemen en naar hartelust pleizier te maken.
‘Neen,’ zeide Jo, ‘dat dommelen zou mij niet bevallen. Ik heb eene massa boeken opgedaan, en ik ga mijne heerlijke uren gebruiken met lezen op mijn plaatsje in den ouden appelboom, als ik niet aan het l-’.
‘Zeg niet “lollen!” smeekte Amy, in weerwraak over de “Sampier” terechtwijzing.
Dan zal ik zeggen aan het “hollen” ben met Laurie, dat is een heel geschikt woord, daar hij toch zoo'n wildeman is.’
‘En wij, Bets, moesten nu eens voor een poosje geen werk doen, maar den geheelen dag spelen en rusten, zooals de anderen van plan zijn,’ zeide Amy.
‘Dat is goed, als moeder er niets tegen heeft. Ik zou graag wat nieuwe stukjes leeren, en mijne kinderen moeten
| |
| |
voor den zomer in orde gebracht worden; zij zijn vreeselijk van streek en hebben waarlijk gebrek aan kleêren.’
‘Vindt u het goed, moeder?’ vraagde Meta, en wendde zich tot mevrouw March, die in ‘moedershoekje’ zat te naaien.
‘Gij kunt het eens voor eene week probeeren en zien, hoe het u bevalt. Ik denk, dat gij Zaterdagavond zult moeten erkennen, dat altijd spelen en niets werken al even erg is, als altijd werken en nooit spelen.’
‘O heden neen! het zal heerlijk zijn, daar ben ik zeker van,’ zeide Meta welbehagelijk.
‘Ik stel een toast voor, zooals mijn “vriend en makker Sairy Gamp” zegt: altijd pret en nooit verdriet,’ riep Jo opstaande, met het glas in de hand en met allen klinkende.
Zij dronken met een vroolijk hart en begonnen met de proefneming, door het overige van den dag te luieren. Meta verscheen den volgenden morgen eerst te tien uur; haar eenzaam ontbijt smaakte haar niet, en de kamer scheen verlaten en rommelig, want Jo had de vazen niet gevuld; Betsy had geen stof afgenomen, en Amy's boeken lagen overal verspreid. Niets was netjes en uitlokkend dan ‘moedershoekje,’ dat er als naar gewoonte uitzag; en daar ging zij zitten ‘rusten en lezen,’ hetgeen echter niet veel anders was dan geeuwen en zich voorstellen welke mooie zomerjaponnetjes zij koopen zou voor haar salaris. Jo bracht den morgen door op de rivier met Laurie, en den namiddag met lezen en huilen over ‘de wijde wijde wereld’ boven in den appelboom. Betsy begon alles uit de groote kast te halen, waar hare kinderen verblijf hielden; maar daar zij moê werd, voordat zij halfweg was, liet zij hare inrichting overhoop liggen en begon piano te spelen, recht verheugd, dat zij niets behoefde om te wasschen. Amy bracht haar priëel in orde, deed haar beste witte jurk aan, maakte hare krullen netjes op en ging zitten teekenen onder de kamfoelie, hopende, dat de een of ander haar zou opmerken en vragen, wie die jonge kunstenares toch was. Daar niemand verscheen behalve een nieuwsgierige hooiwagen, die haar werk met veel belangstelling bekeek, ging zij wandelen, werd door eene regenbui overvallen, en kwam druipnat thuis.
| |
| |
Aan de thee deelde ieder hare lotgevallen meê, en allen kwamen overeen, dat het een heerlijke, maar buitengewoon lange dag was geweest. Meta, die 's middags hare inkoopen was gaan doen en een ‘beelderig blauw neteldoekje’ had gekocht, merkte, nadat zij de banen had afgeknipt, dat het niet gewasschen kon worden, welk ongeluk haar eenigszins uit haar humeur bracht. Jo had onder het roeien een zonnesteek gekregen, en zware hoofdpijn opgedaan door te lang te lezen. Betsy werd gekweld door de wanorde van hare kast, en de onmogelijkheid om drie of vier stukjes tegelijk te leeren; en Amy betreurde diep de schade aan hare jurk, want den volgenden dag gaf Katy Brown eene partij, en nu had zij even als Flora Mc Flimsy ‘niets om aan te doen;’ maar dat waren slechts kleinigheden, en zij verzekerden hare moeder, dat de proef uitstekend goed gelukte. Deze glimlachte, zeide niets en deed met Hanna alles, wat zij verzuimd hadden te doen, maakte ‘thuis’ gezellig, en hield de huismachine zacht aan den gang. Het was verwonderlijk welk een vreemde en onaangename staat van zaken in het leven geroepen werd door dat leven van ‘rust en genot.’ De dagen vielen steeds langer, het weder was buitengewoon veranderlijk en zoo ook de humeuren; een onrustig gevoel maakte zich meester van allen, en de duivel vond voor de ledige handen kwaad in overvloed te doen. Om nu eens volop te genieten, gaf Meta een gedeelte van haar naaiwerk buitenshuis, maar vond den tijd toen zoo zwaar op de hand, dat zij hare kleederen ging verknippen en bederven, om ze op te sieren à la Moffat. Jo las, totdat hare oogen haar begaven en zij genoeg had van boeken, werd zoo kribbig, dat zelfs de goedhartige Laurie met haar aan het kibbelen raakte, en zoo droevig van geest, dat zij hartelijk wenschte, dat zij maar meê was gegaan met tante March. Betsy maakte het nog al goed, want zij vergat gedurig, dat zij altijd kon spelen en niet behoefde te werken, en verviel nu en dan weêr in hare oude gewoonten; maar er was iets in de lucht, dat haar besmette, en meer dan eens werd haar rustig gemoed bewogen, zoo erg zelfs, dat zij bij eene zekere gelegenheid de arme lieve Johanna heen en weer schudde en haar zeide, dat zij ‘een vogelverschrikker’ was. Amy kwam er het
| |
| |
slechtst af, want zij had weinig, om op terug te vallen; en toen hare zusters haar aan haar lot overlieten en zij zichzelve moest vermaken, vond zij haar begaafd, belangwekkend, klein persoontje een grooten last. Zij hield niet van poppen, sprookjes vond zij kinderachtig, en men kon niet altijd teekenen. Theepartijtjes beteekenden niet veel, evenmin als picnics, tenzij zij heel pleizierig waren ingericht. ‘Als men een mooi huis had vol met prettige meisjes, of als men ging reizen, zou de zomer heerlijk zijn; maar thuis te blijven met drie zelfzuchtige zusters en een grooten jongen, was genoeg om het geduld te beproeven van een Job,’ klaagde juffrouw Malhumeurtje, na verscheidene dagen gewijd te hebben aan pleizier, pruilen en verveling.
Geen van allen wilde erkennen, dat zij genoeg hadden van de proefneming, maar Vrijdagavond erkende ieder voor zichzelve, blijde te zijn, dat de week bijna verstreken was. In de hoop van haar de les dieper in te prenten, besloot mevrouw March, die wel eens grappig kon zijn, een waardig slot te geven aan de zaak; zij gaf Hanna een dag vacantie en liet de meisjes ten volle gevoelen, wat de uitwerkselen zouden zijn van zulk een speelsysteem.
Toen zij Zaterdagmorgen beneden kwamen, was er geen vuur aan in de keuken, geen ontbijt in de eetkamer, en moeder nergens te zien.
‘Lieve hemel! wat is er gebeurd?’ riep Jo, verbaasd rondziende.
Meta liep naar boven en kwam weldra weder terug, gerustgesteld, maar toch verwonderd en een weinig beschaamd.
‘Moeder is niet ziek, alleen erg moê, en zij zegt, dat zij den ganschen dag rustig op hare kamer zal blijven en ons alles zal laten doen, zoo goed en zoo kwaad het gaat. Het in een vreemd iets voor haar, en zij is heel anders dan gewoonlijk, maar zij zegt, dat het eene moeilijke week voor haar geweest is, en wij dus niet verdrietig moeten zijn, maar ons zelve redden.’
‘Dat is gemakkelijk genoeg, en ik vind het wel aardig; ik snak er naar om iets te doen te hebben, dat is te zeggen, een nieuw pleiziertje,’ voegde Jo er haastig bij.
En waarlijk, het was een ware verlichting voor allen,
| |
| |
dat zij iets te doen hadden, en zij begonnen met goeden wil, maar ondervonden weldra de waarheid van Hanna's zeggen: het huishouden te doen is geen gekheid.’ Er was overvloed van eten in provisiekast en kelder, en terwijl Betsy en Amy de tafel dekten, maakte Meta en Jo het ontbijt in orde, en verwonderden er zich over, dat dienstboden ooit over zwaar werk klaagden.
‘Ik zal maar wat aan moeder brengen, hoewel zij zeide, dat wij niet aan haar moesten denken, daar zij wel voor zichzelve zou zorgen,’ zeide Meta, die presideerde en zich heel gewichtig gevoelde achter den trekpot.
Er werd dus een blaadje in orde gebracht, voordat men begon te eten, en naar boven gebracht met de komplimenten van de keukenmeid. De gekookte thee was heel bitter, de omelet verbrand en de geroosterde boterham smaakte naar den rook; maar mevrouw March nam haar ontbijt met dank aan, en lachte er hartelijk om, toen Jo weêr naar beneden was gegaan.
‘Arme schapen; ik ben bang, dat zij het van daag heel moeilijk zullen hebben; maar zij zullen er niets door lijden en het zal haar eene goede les wezen,’ zeide zij, en haalde de meer eetbare dingen te voorschijn, waarvan zij zich voorzien had, en zij ruimde het slechte ontbijt op, om het gevoel der meisjes niet te kwetsen; - eene kleine moederlijke list, waar zij haar dankbaar voor waren.
Menige klacht werd beneden gehoord, en groot was het verdriet der keukenprinses, dat alles zoo slecht was uitgevallen. ‘Wees maar stil, ik zal voor het middageten zorgen en de meid zijn; gij zijt mevrouw, houdt uwe handen schoon, ontvangt bezoek en geeft bevelen,’ zeide Jo, die nog minder dan Meta ingewijd was in de geheimen der kookkunst.
Dit vriendelijk aanbod werd met vreugde aangenomen, en Margaretha begaf zich naar de zitkamer, die zij haastig in orde bracht door allen rommel onder de canapé te schuiven en de jalouzieën te sluiten, hetgeen de moeite uithaalde om stof af te nemen.
Jo deed, met vast vertrouwen op hare eigene krachten en den vurigen wensch om weêr vrede te sluiten, een briefje in de bus voor Laurie, dat eene uitnoodiging bevatte om te komen eten.
| |
| |
‘Gij zoudt beter doen met eerst te zien, welk eten gij hebt, voordat gij aan gasten denkt,’ zeide Meta, toen zij de gastvrije, maar wel wat ondoordachte daad vernam.
‘O, er in biefstuk en overvloed van aardappelen, en ik zal wat asperges en eene kreeft zien te krijgen “voor de lekkernij,” zooals Hanna zegt. We zullen kropsla nemen en kreeftensla maken, ik weet wel niet hoe, maar dat staat wel in het boek. En dan blancmanger en aardbeien voor het dessert, en koffie toe, als gij het graag heel mooi wilt hebben.’
‘Probeer niet te veel, Jo, want gij kunt niets eetbaars maken dan kruidkoekjes en stroopwafeltjes. Ik trek mijne handen af van de partij, en daar gij op eigen gezag Laurie gevraagd hebt, moet gij maar voor hem zorgen.’
‘Gij behoeft niets anders te doen dan aardig tegen hem te zijn, en mij aan de podding te helpen. Gij zult mij toch wel raad willen geven, als ik niet verder kan, niet waar?’ vraagde Jo eenigszins gegriefd.
‘Ja, maar ik weet niet veel, behalve over brood en een paar kleinigheden. Gij deedt beter moeder te vragen, of zij het goed vindt, voordat gij iets bestelt,’ antwoordde Meta voorzichtig.
‘Natuurlijk zal ik dat, ik ben ook niet dom,’ en Jo ging knorrig heen, omdat er aan hare kundigheden getwijfeld werd.
‘Neem wat gij wilt, en val mij niet lastig; ik moet van middag uit eten en heb geen tijd, om mij met de dingen te bemoeien,’ zeide mevrouw March, toen Jo het haar vraagde. ‘Ik hield nooit veel van het huishouden doen, en neem van daag eens een vacantiedag en zal wat lezen, schrijven, visites maken, en er eens een pleizierigen dag van nemen.’
Het ongewoon schouwspel, dat hare bedrijvige moeder in een gemakkelijken stoel 's morgens vroeg zat te lezen, gaf Jo een gevoel, alsof er een of ander natuurverschijnsel had plaats gehad, want een zoneklips, aardbeving of vulkanische uitbarsting zou haar niet meer hebben kunnen verrassen.
‘Alles is van streek,’ zeide zij bij zichzelve, toen zij weer naar beneden ging. ‘Bets zit te schreien, wat een
| |
| |
zeker teeken is, dat er iets niet goed is in huis. Als Amy lastig wordt, schud ik haar door elkander.’
Zelve reeds mooi uit haar humeur, haastte Jo zich naar de zitkamer, en vond Betsy schreiend over Pietje, de kanarie, die dood in zijne kooi lag, met zijne klauwtjes uitgestrekt, alsof hij roerend smeekte om het voedsel, dat hem onthouden was, waardoor hij van gebrek had moeten omkomen.
‘Het is alles mijn eigen schuld - ik vergat hem - er is geen zaadje of droppeltje water meer in de bakjes - o Pietje! o Pietje! hoe kon ik zoo wreed voor je zijn?’ riep Betsy schreiend, nam het arme diertje in de hand, en zocht het weêr in het leven terug te roepen.’
Jo keek in zijn halfgesloten oogjes, voelde zijn hartje, en toen zij bemerkte, dat hij stijf en koud was, schudde zij het hoofd, en bood het doosje van haar dominospel aan, om tot kistje te dienen.
‘Leg hem eens in den oven, misschien zal hij dan warm en weêr levend worden,’ zeide Amy hoopvol.
‘Hij is van honger gestorven, en hij zal niet gebakken worden, nu hij dood is. Ik zal hem een lijkkleedje maken en hij zal begraven worden, en ik wil nooit een ander vogeltje hebben; neen lief Pietje, nooit weêr! want ik ben er veel te slecht voor,’ fluisterde Betsy, haar lievelingetje tegen haar hart drukkend.
‘De begrafenis zal van middag plaats hebben, en wij zullen allen gaan. Huil maar niet, Bets, het is jammer, maar niets gaat goed deze week, en Piet is er het slechts afgekomen. Maak het lijkkleed en leg hem in mijn doosje; en na het diner zullen wij een aardig begrafenisje hebben,’ zeide Jo, die een gevoel kreeg, alsof zij heel wat op zich genomen had.
Jo liet het verder aan de anderen over om haar te troosten en ging naar de keuken, die in een staat van treurige verwarring was. Zij deed een grooten boezelaar voor, en ging aan het werk, zette alle borden en schotels klaar, an merkte toen, dat het vuur uit was.
‘Dat is een liefelijk vooruitzicht!’ mompelde Jo, rukte het deurtje van het fornuis open, en begon zoo hard zij kon te poken. Toen zij het vuur wat opgerakeld had, dacht
| |
| |
zij, dat het niet kwaad zou zijn als zij naar de markt ging, terwijl het water neet werd. De wandeling verfrischte haar, en verheugd, dat zij zulke goede inkoopen gedaan had, keerde zij huiswaarts met eene zeer jonge kreeft, wat zeer oude asperges, en twee potjes niet al te rijpe aardbeien. Tegen dat zij alles in orde had gebracht, kwamen de artikelen voor het middagmaal en was het fornuis gloeiend heet. Hanna had gezegd, dat het brood dien dag gebakken moest worden; Meta had het 's morgens vroeg gekneed en te rijzen gezet, maar er verder niet meer om gedacht. Meta zat heel genoegelijk met Sallie Gardiner te keuvelen, toen de deur openvloog, en een verhit, wanordelijk, bestoven gezicht voor den dag kwam en uitdagend vraagde:
‘Zeg, is het brood niet genoeg gerezen, als de pan er van overloopt?’
Sallie begon te lachen, maar Meta knikte en trok hare wenkbrauwen zoo hoog mogelijk op, waarna de verschijning verdween, en zij het ongelukkige brood zonder verder uitstel in den oven zette. Mevrouw March ging uit, na hier en daar eens rondgekeken te hebben hoe de zaken stonden, en een woordje van troost tot Betsy gezegd te hebben, die het lijkkleed zat te maken, terwijl de geliefde doode in het dominospel-doosje lag. Een vreemd gevoel van hulpeloosheid maakte zich van de meisjes meester, toen de grijze hoed om den hoek der straat verdween, en wanhoop beving haar, toen een paar minuten later juffrouw Crocker verscheen en zeide, dat zij kwam eten. Deze dame was een mager, taankleurig mensch, met een scherpen neus en onderzoekende oogen, die alles opmerkte en alles buitenaf bepraatte. Zij hielden niet van haar, maar hadden geleerd vriendelijk tegen haar te zijn, eenvoudig omdat zij arm en oud was en weinig vrienden had. Meta gaf haar dus den gemakkelijken stoel en deed haar best om haar aangenaam bezig te houden, terwijl de bezoekster naar alles vraagde, alles beoordeelde, en allerlei dingen vertelde van menschen, die zij kende. Geen pen kan beschrijven welk een angst Jo dien morgen uitstond, welk eene ondervinding zij opdeed, en hoe zij zich moest inspannen; terwijl het maal, dat zij opdischte later eene staande grap werd. Daar zij geen
| |
| |
verderen raad durfde vragen, deed zij alleen haar best, en kwam tot de overtuiging, dat er iets meer noodig is dan lust en goeden wil om keukenmeid te zijn. Zij kookte de asperges een uur lang op een heet vuur, en zag tot hare smart, dat de kopjes er afkookten en het overige harder werd dan ooit. Het brood verbrandde, want het gereedmaken der kropslâ nam zoo hare aandacht in beslag, dat zij al het andere aan zijn lot overliet, totdat zij zag, dat zij het niet eetbaar kon maken. De kreeft was een vuurrood mysterie voor haar, maar zij hamerde en prikte er op, totdat de bast losliet, en begroef den mageren inhoud onder de blaadjes der kropsla. De aardappelen moesten in haast gekookt worden, om de asperges niet te laten wachten, en werden ten slotte toch niet gaar. De blancmanger was met klontjes, en de aardbeien niet zoo rijp als zij eerst wel schenen, daar de mooiste zorgvuldig bovenop waren gelegd.
‘Dan moeten zij in vrede maar biefstuk met brood en boter eten, als zij honger hebben; maar het is heel verdrietig, dat ik den ganschen morgen bezig ben geweest voor niets,’ dacht Jo, toen zij de etensbel een halfuur later dan gewoonlijk luidde, en verhit, vermoeid en ontstemd het maal overzag, dat zij Laurie bereid had, die alles zoo goed en mooi gewend was, en juffrouw Crocker, wier nieuwsgierige oogen alle gebreken zouden opmerken en wier babbeltong alles heinde en ver zou verspreiden.
De arme Jo zou graag onder de tafel gekropen zijn, toen het eene gerecht voor, het andere na, geproefd en op zij geschoven werd; terwijl Amy gichelde, Meta verslagen keek, juffrouw Crocker de lippen optrok, en Laurie uit alle macht praatte en lachte, om het feestmaal op te vroolijken. Jo had al hare hoop gevestigd op de vruchten, want zij had ze goed gesuikerd en een kannetje heerlijke room bestemd om er bij te gebruiken. Hare gloeiende wangen koelden wat af, en zij haalde diep adem, toen de fraaie kristallen schoteltjes rondgingen, en ieder verheugd keek naar de kleine rose eilandjes, drijvend in eene zee van room. Juffrouw Crocker proefde het eerst, trok een afschuwelijk gezicht, en dronk gauw wat water. Jo, die bedankt had uit vrees dat er niet genoeg zou wezen, keek naar Laurie,
| |
| |
maar hij at met mannenmoed door, hoewel zijne lippen met moeite in bedwang werden gehouden om niet uit te barsten in lachen, en hij zijne oogen strak op zijn bord gevestigd hield. Amy, die zeer gesteld was op lekkernijen, nam een flinken hap, stikte er bijna in, verborg haar gelaat in haar servet, en nam overhaast de vlucht.
‘O, wat scheelt er aan?’ vraagde Jo bevend.
‘Zout in plaats van suiker, en de room is zuur,’ antwoordde Meta met een wanhopig gezicht.
Jo kreunde en viel achterover in haar stoel, daar zij zich herinnerde, dat zij de aardbeien in den haast nog eens goed bestrooid had uit een van de twee potjes, die op de keukentafel stonden, en dat zij verzuimd had de room in het koelvat te doen. Zij werd vuurrood en was op het punt in tranen uit te barsten, toen zij Laurie's oogen ontmoette, die vroolijk wilden kijken, in weêrwil van zijne heldhaftige pogingen; de grappige zijde van de zaak trof haar eensklaps, en zij lachte totdat de tranen haar langs de wangen rolden. Allen volgden haar voorbeeld, zelfs juffrouw Crocker, en het ongelukkig maal liep vroolijk af met brood en boter, vijgen en pret.
‘Ik voel mij nog niet sterk genoeg van geest om nu den boel op te ruimen, en wij moesten ons liever in eene kalme stemming brengen door de begrafenis bij te wonen,’ zeide Jo, toen zij opstonden en juffrouw Crocker zich gereed maakte om te vertrekken, ten einde de dwaze historie aan andere vrienden te gaan vertellen.
Zij bedaarden om Betsy's wil; Laurie delfde een grafje te midden der varens in het boschje, het kleine Pietje werd er onder vele tranen door zijne teêrhartige meesteres ingelegd en met mos bedekt, terwijl een krans van viooltjes en witte muur om den steen gehangen werd, die het grafschrift droeg, dat Jo vervaardigd had, terwijl zij zich met het eten afsloofde:
Dit is 't graf van Pietje March,
Die op zeven Juni stierf;
Betreurd door 't gansche huisgezin,
Daar hij aller gunst verwierf.
Na den afloop der plechtigheid trok Betsy zich naar
| |
| |
hare kamer terug, vervuld van droefheid en van de kreeft, maar er was geen rust voor haar te vinden, want de bedden waren nog niet opgemaakt, en zij ondervond, dat hare droefheid wel iets verminderde onder het opschudden van kussens en het in orde brengen der kamers. Meta hielp Jo de overblijfselen van het feest weg te ruimen, dat den halven namiddag in beslag nam, en haar zoo vermoeide, dat zij overeen kwamen zich tevreden te stellen met thee en geroost brood voor het avondeten. Laurie ging wat met Amy rijden, hetgeen eene ware weldaad was, want de zure room scheen een slechten invloed uitgeoefend te hebben op haar humeur. Mevrouw March kwam thuis en vond de drie oudste meisjes nog hard aan het werk, en een blik in de provisiekamer gaf haar eenig begrip van het welslagen van één gedeelte der proefneming.
Voordat de huishoudsters konden gaan rusten kwamen er verscheidene bezoekers, en men moest zich vreeselijk haasten om klaar te komen en ze te kunnen ontvangen; toen moest de thee gezet en nog een paar boodschappen gedaan worden, benevens nog wat naaiwerk, dat volstrekt afgemaakt moest, maar tot het laatste oogenblik uitgesteld was. Toen het begon te schemeren en het koel en rustig werd, gingen zij in de warande zitten, waar de Junirozen zoo heerlijk in knop stonden, en allen zuchtten of steunden, alsof zij vermoeid of verdrietig waren.
‘Wat is dit een verschrikkelijke dag geweest!’ begon Jo, die gewoonlijk het gesprek opende.
‘Hij scheen mij korter toe dan anders, maar zoo ongezellig,’ zeide Meta.
‘Zoo heel anders dan wij gewoon zijn,’ voegde Amy er bij.
‘Dat wil ik wel gelooven, zonder moeder en Pietje,’ zuchtte Betsy en staarde met betraande oogen naar het ledige kooitje boven haar hoofd.
‘Hier is moeder, kindlief, en gij zult morgen een ander vogeltje hebben, als gij het verlangt.’
Zoo sprekend kwam mevrouw March naar buiten en zette zich bij de meisjes neder, met een gezicht, alsof haar vacantiedag niet veel prettiger was geweest dan die harer kinderen.
‘Wel meisjes, zijt gij tevreden over de proefneming of
| |
| |
verlangt gij nog zulk eene week?’ vraagde zij, toen Betsy zich tegen haar aan vleide en de anderen zich met opgeklaarde gezichtjes tot haar keerden, als bloemen naar de zon.
‘Ik stellig niet!’ riep Jo beslist.
‘Ik ook niet,’ herhaalden de anderen.
‘Gij denkt dus, dat het beter is enkele plichten te hebben, en ook een weinig voor anderen te leven, is het niet zoo?’
‘Luieren en pret maken is niet het ware,’ merkte Jo hoofdschuddend aan. ‘Ik heb er genoeg van, en ben van plan dadelijk aan het werk te gaan met het een of ander.’
‘Als gij eens den dagelijkschen pot leerdet kooken, het is bepaald noodig, dat iedere vrouw dat kan,’ zeide mevrouw March, hardop lachend bij de herinnering aan Jo's maaltijd, want zij had juffrouw Crocker ontmoet, die er haar een verslag van had gegeven.
‘Moeder! gingt u weg en liet u alles aan zijn lot over, om eens te zien, hoe wij het er af zouden brengen?’ riep Meta, die er den ganschen dag een voorgevoel van had gehad.
‘Ja, ik wenschte, dat gij zien zoudt, hoe de rust en het genot van allen het noodig maken, dat ieder getrouw haren plicht doet. Terwijl Hanna en ik uw werk deden, ging alles vrij wel, hoewel ik niet geloof, dat gij heel gelukkig of beminnelijk waart; daarom dacht ik, dat het geen kwaad kon, dat ik u eens liet zien, wat er gebeurt, wanneer ieder slechts aan zichzelve denkt. Voelt gij niet, dat het pleizieriger is elkander te helpen, dagelijksche plichten te hebben, die den vrijen tijd liefelijk maken, en elkander te dragen en te verdragen, opdat “thuis” gezellig en aangenaam kan zijn voor ons allen?’
‘Ja, ja moeder, wij zien het wel in!’ riepen de meisjes.
‘Laat ik u den raad mogen geven uwe kleine pakken weêr op te nemen; want al schijnen zij soms zwaar, zij zijn toch goed voor ons, en worden lichter, naarmate wij ze leeren dragen. Werken is gezond, en er is genoeg te doen voor allen; het bewaart ons voor verveling en verkeerde dingen, is heilzaam voor lichaam en geest, en geeft ons een gevoel van macht en onafhankelijkheid, dat beter is dan geld of mode.’
‘Wij zullen werken als bijen en het prettig vinden ook;
| |
| |
ziet u maar eens, of het niet waar is!’ zeide Jo. ‘Ik stel mij in mijne vacantie tot taak de dagelijksche dingen te leeren koken, en mijn volgend diner zal uitstekend zijn.’
‘Ik zal de hemden voor vader maken, en het niet aan u overlaten, moeder. Ik kan best en wil ook wel, hoewel ik niet veel van naaien houd, dat zal beter zijn dan te zitten knoeien aan mijne eigene kleeren, die goed genoeg zijn, zooals zij zijn,’ zeide Meta.
‘Ik zal elken dag mijne lessen leeren en niet zooveel tijd besteden aan mijne muziek en mijne poppen. Ik ben een dom kind en moest studeeren in plaats van te spelen,’ was Betsy's besluit; terwijl Amy haar voorbeeld volgde, door met heldenmoed te verklaren: ik zal knoopsgaten leeren maken, en op mijne taalfouten letten.’
‘Heel goed, dan ben ik volmaakt tevreden met den uitslag der proef, en geloof niet, dat wij het nog eens zullen moeten herhalen; maar wacht u, dat gij niet in een ander uiterste vervalt en als slaven aan het werk gaat Hebt vaste uren voor werk en spel; maakt iederen dag nuttig en aangenaam, en toont, dat gij de waarde van den tijd begrijpt, door hem goed te gebruiken. Dan zal uwe jeugd heerlijk zijn, de ouderdom zal weinig naberouw met zich brengen, en uw leven zal, in weerwil van onze armoede, goed besteed zijn.’
‘Wij zullen het onthouden, moeder!’ en zij hielden haar woord.
|
|