| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
De P.C. en P.P.
Toen de lente aanbrak, kwam een nieuw stel vermakelijkheden in de mode, en met de langere dagen kon men lange namiddagen wijden aan werk en spel van allerlei aard. De tuin moest in orde gebracht worden, en ieder der meisjes had een klein lapje, om mede te doen, wat zij zelve wilde. Hanna placht te zeggen, ‘ik zou dadelijk kunnen zeggen, van wie de tuintjes zijn, al kwam ik ze in China tegen,’ en zij had gelijk, want de smaak der meisjes verschilde evenveel als hare karakters. Meta had er rozen en heliotrope, mirth en een klein oranjeboompje in. Dat van Jo was nooit tweemaal hetzelfde, want zij probeerde altijd iets anders; dit jaar was het eene kweekerij van zonnebloemen; van die vroolijke, hoogop strevende planten had zij het zaad tot voedsel bestemd voor ‘tante Kloek’ en hare familie kuikentjes. Betsy had ouderwetsche bloemen in haren tuin; heerlijke balsemienen en reseda, riddersporen, anjelieren, viooltjes, averuit en witte muurbloem voor den vogel, en kattekruid voor de poesjes. Amy had een prieeltje in haar tuintje, wel klein en vol oorwurmen, maar lief voor het oog, geheel en al overdekt met kamperfoelie en morgenschoon, die hunne veelkleurige horentjes en klokjes in bevallige guirlandes lieten afhangen; voorts groote witte lelies, fijne varens en zoovele schitterende, schilderachtige planten, als wel de goedheid wilden hebben om daar te bloeien.
Tuinwerk, wandelingen, roeitochtjes op de rivier, en het verzamelen van wilde bloemen namen de mooie dagen in; en voor de regenachtige hadden zij vermakelijkheden binnenshuis, - enkele oude, enkele nieuwe, - allen meer of minder oorspronkelijk. Een van deze was de ‘P.C.’ want daar geheime genootschappen in zwang waren, vond men het behoorlijk er ook een te hebben; en daar al de meisjes met Dickens dweepten, noemden zij zich ‘de Pickwick Club.’ Zij hadden dit vrij geregeld een jaar lang
| |
| |
volgehouden, en kwamen elken Zaterdagavond te zamen op den grooten zolder, bij welke gelegenheden de volgende plechtigheden plaats hadden: Drie stoelen werden op eene rei achter eene tafel gezet, waarop eene lamp stond, en vier witte kaartjes lagen met een groote ‘P.C.’, elk in verschillende kleuren, en het weekblad, dat de ‘Pickwick Portefeuille’ werd genaamd, en waaraan ieder hare bijdragen moest leveren; terwijl Jo, die niet gelukkiger was, dan wanneer zij pen en inkt hanteerde, de uitgever was. Te zeven uur trokken de vier leden naar de vergaderzaal, bonden zich de kaartjes om het hoofd, en namen met groote deftigheid plaats. Meta was, als de oudste, Samuel Pickwick; Jo, die de meest literarisch ontwikkelde was, Augustus Snodgrass; Betsy, omdat zij een blozend tonnetje was, Tracy Tupman; en Amy, die altijd probeerde te doen, wat zij toch niet kon, Nathanael Winkle. Pickwick, de president, las het blad voor, dat gevuld was met oorspronkelijke verhalen, dichtstukjes, plaatselijk nieuws, grappige advertenties, en wenken, waarmede zij elkander op goedhartige wijze opmerkzaam maakten op hare gebreken en tekortkomingen. Bij eene dezer gelegenheden zette de heer Pickwick een bril op zonder glazen, klopte op de tafel, kuchte, en begon te lezen, na eerst den heer Snodgrass ernstig te hebben aangestaard, die achterover in zijn stoel gevallen was door het lachen, en zoo tot de orde moest teruggeroepen worden. -
| |
| |
| |
‘De pickwick portefeuille.’
20 MEI, 18-.
| |
Rubriek der gedichten.
Op een verjaardag.
Welkom, lieve vrienden, welkom
Op deez' heugelijken dag!
Nu de Pickwick Club haar jaarfeest,
Aan de kim verrijzen zag.
Allen zijn wij tegenwoordig;
Allen zijn gezond en blij;
Voelen ons volmaakt gelukkig,
Van verdriet en zorgen vrij.
Brengen wij den eersten groet;
Hem, die 't welgevulde weekblad
Voorleest met zoo'n warmte en gloed.
Schoon hij zware koû gevat heeft,
Schor van keel is, heesch van stem,
Wil hij toch het werk niet staken.
Maar wie vreest dat ook van hem!
Zesvoet lange Snodgrass zit daar
Met de gratie van een beer.
En zijn schalke bruine tronie
Blikt lieftallig op ons neêr.
Dichtvuur doet zijn oogen stralen.
‘Moedig voorwaarts!’ is zijn leus.
Eerzucht zetelt op zijn voorhoofd,
En een inktvlek op zijn neus.
Daarna volgt ons vriendje Tupman,
Zoo teerhartig lief en goed;
Altijd vreeslijk lachen moet.
Tot besluit de kleine Winkle.
't Aardig ventje, keurig net.
Die, al haat hij 't handen wasschen,
Nuffig is op zijn toilet.
't Jaar vloog om, wij bleven allen,
Onder scherts en lach te zaam,
Langs het letterkundig voetpad
Stromplen naar den berg der Faam.
Moog ons blad lang florisseeren!
Ons gezelschap wel te vreê,
Menig jaarfeest vroolijk vieren!
Leve lang de Club ‘P.C.’!
pA. Snodgrass.
| |
Het gemaskerd huwelijk.
Een verhaal uit Venetië.
De eene gondel na de andere naderde de marmeren trappen en zette haren lieven last af, om de statige, schitterend verlichte zalen van den graaf de Adelon met haar gezelschap te vermeerderen. Ridders en edelvrouwen, elfen en pages, monniken en bloemenmeisjes, allen
| |
| |
mengden zich vroolijk in den dans. Liefelijke stemmen en welluidende melodiën vervulden de lucht, en zoo had de maskerade plaats onder blijdschap en muziek.
‘Heeft uwe hoogheid van avond ook Lady Viola gezien?’ vraagde een ridderlijk troubadour aan de elfenkoningin, die aan zijn arm de zaal doorwandelde.
‘Ja, is zij niet allerliefst, hoewel zij zoo treurig ziet! Hare japon is ook zoo goed gekozen, want binnen eene week trouwt zij met graaf Antonio, dien zij van ganscher harte haat.’
‘Bij mijne ziel, ik benijd hem, daar komt hij aan, gekleed als een bruidegom, het zwarte masker niet medegerekend. Als hij dat heeft afgedaan, kunnen wij zien, hoe hij de schoone maagd aanziet, wier hart hjj niet kan winnen, schoon haar strenge vader hem hare hand beloofde,’ antwoordde de troubadour
‘Men vertelt, dat zij den jongen Engelschen kunstenaar bemint, die haar volgt als hare schaduw, en door haren vader veracht wordt,’ zeide de dame, terwijl zij zich weêr bij de dansers voegden.
Het feest had het toppunt bereikt, toen een priester binnentrad en het jonge paar wenkte om hem te volgen naar eene met purper fluweel behangen alkoof, waar hij hen verzocht neder te knielen. Diepe stilte heerschte onmiddellijk in de vroolijke vergadering, en geen ander geluid brak de stilte, dan het ruischen der fonteinen of het gesuizel in de oranje boschjes, slapend in het maanlicht, toen graaf de Adelon aldus sprak: ‘Mijne heeren en dames, vergeeft de list, die ik gebruikte om u hier bijeen te vergaderen en getuigen te zijn van het huwelijk mijner dochter. - Vader, wil met den dienst een aanvang maken.’
Aller oogen wendden zich naar het bruidspaar, en een zacht gemurmel van verbazing liep door de menigte, want noch de bruid, noch de bruidegom ontdeden zich van het masker. Nieuwsgierigheid en verwondering vervulden aller hart, maar eerbied hield aller tong in bedwang, totdat de heilige band gelegd was. Toen verzamelden de toeschouwers zich om den graaf en verzochten eene verklaring.
‘Gaarne zou ik dat doen, zoo ik maar kon, maar ik weet alleen, dat het eene gril was van mijne bedeesde Viola, en ik gaf toe. Nu mijne kinderen, laat het spel nu geëindigd zijn. Doet de maskers af, en ontvangt mijnen zegen.’
Maar geen van beiden boog de knie, want de jonge bruidegom antwoordde op een toon, die alle toehoorders deed verbleeken, en toen hij het masker liet vallen werd het edel gelaat zichtbaar van Ferdinand Devereux, den kunstenaar-minnaar; terwijl de schoone Viola schitterend van vreugde en aanminnigheid het hoofd het rusten tegen de borst, waar nu de ster van een Engelschen graaf vonkelde.
‘Milord, gij hebt mij hooghartig gezegd, dat ik om de hand uwer dochter mocht vragen, als ik mij beroemen kon op een even gevierden naam en een even groot inkomen als graaf Antonio. Ik kan meer doen dan dat; want zelfs uwe eerzuchtige ziel kan voldaan zijn, nu graaf
| |
| |
de Devereux en de Vere zijn ouden naam en weêrgaloozen rijkdom in ruil aanbiedt voor de geliefde hand dezer schoone dame, nu mijne vrouw.’
De graaf stond als versteend, en zich naar de verbaasde menigte keerend, voegde Ferdinand er met een vroolijk triomfeerenden glimlach bij: ‘U, mijne ridderlijke vrienden kan ik slechts toewenschen, dat uwe begeerten even schitterend vervuld mogen worden als de mijnen, en dat gij allen eene even scnoone bruid moogt winnen, als ik door dit gemaskerd huwelijk.’
S. Pickwick.
Waarom is de P.C. gelijk aan den toren van Babel?
Zij is vol onordelijke leden.
| |
Geschiedenis van een meloenkalebas.
Op zekeren dag zaaide een hovenier een zaadje in zijn tuin, en na een poosje ontkiemde het en werd een flinke plant en droeg verscheidene meloenkalebassen. Op zekeren dag in Oktober, toen zij rijp waren, plukte hij er een af en bracht die naar de markt. Een kruidenier kocht haar en legde haar in zijne winkel. Dienzelfden morgen ging een klein meisje, met een bruinen hoed en blauwe jurk en stompen neus naar den winkel en kocht haar voor hare moeder. Zij bracht haar naar huis, sneed haar open, en kookte haar in den grooten pot, en diende een gedeelte er van op met zout en boter voor het middagmaal; bij het overschietende deed zij een pintje melk, twee eieren, vier lepels suiker, nootmuskaat, en een paar beschuiten, deed het in een diepen schotel en bakte het, totdat het lekker bruin was; en den volgenden dag werd het opgegeten door eene familie, March geheeten.
T. Tupman.
| |
Aan den heer Pickwick.
Mijnheer,
Ik heb u iets te schrijven over eene overtreding; de zondaar dien ik bedoel is een man, Winkle genaamd die heel lastig is in de vergadering, omdat hij lacht en soms geen stukken wil schrijven, in dit bewonderde blad, en ik hoop dat u hem zijne zonde wilt vergeven en hem toe wilt staan een Fransche fabel in te zenden omdat hij niet uit zijn hoofd kan schrijven omdat hij zooveel lessen moet leeren en er geen hoofd voor heeft; in het vervolg zal ik probeeren den tijd bij de teugels te vatten en eenig werk klaar te maken dat geheel comme la fo zal zijn, ik bedoel: heelemaal in orde: ik eindig in haast want het is bijna schooltijd.
Uw dienaar,
N. Winkle.
(Het bovenstaande is eene mannelijke en flinke erkenning van vroeger slecht gedrag. Als onze jonge vriend zich eens op de interpunktie wilde toeleggen, zou het niet kwaad zijn.)
| |
Een droevig ongeluk.
Laatstleden Vrijdag ontstelden wij ten hoogste door een hevigen slag in onze benedenste verdieping, gevolgd door een akelig geschreeuw. Wij vlogen gezamenlijk naar den kelder en ontdekten onzen geachten president languit op den grond liggen, daar hij gestruikeld en ge- | |
| |
vallen was, terwijl hij bezig was hout te krijgen voor huiselijk gebruik. Een waar tooneel van verwoesting deed zich voor aan onze oogen, want de heer Pickwick was met hoofd en schouders in eene tobbe water gevallen, had een vaatje groene zeep over zijn lichaam gekregen en zijne kleederen erg gehavend. Toen hij uit zijne gevaarlijke positie verlost was, ontdekte men, dat hem geen leed wedervaren was, behalve eenige kneuzingen; en wij kunnen er tot onze vreugde bijvoegen, dat hij vrij wel is.
Red.
| |
Doodsbericht.
Het is ons een treurige plicht u het plotseling en geheimzinnig verdwijnen mede te deelen van onze geliefde vriendin, mevrouw Witvoet. Deze beminnenswaardige en beminde poes was de lieveling van een grooten kring warme en bewonderende vrienden; want hare schoonheid trok aller oogen tot zich, hare bevalligheden en deugden verzekerden haar eene plaats in ieders hart, en haar verlies wordt door het geheele gezelschap diep gevoeld.
Zij is het laatst gezien bij het hek, waar zij de kar van den slagersjongen met hare opmerkzaamheid vereerde, en wij vreezen, dat de een of andere ellendeling, verlokt door hare bekoorlijkheden, haar heeft gestolen. Weken zijn voorbijgegaan, maar geen spoor van haar is ontdekt; en wij geven alle hoop op, binden een zwart lint om haar mandje, zetten haar schotel ter zijde, en beweenen haar als ééne, die ons voor altijd ontvallen is.
| |
Een medegevoelend vriend zendt het volgend kostbaar gedicht in:
Klaaglied op witvoet.
Ze is eensklaps verdwenen,
't Grafje van haar kleintje
Gaan wij trouw bezoeken -
Maar waar rust haar lijk?!
‘Als 't je blieft, laat me in.’
Maar dat zal nooit worden
Nel naar 't vreemd gespuis;
Neen, zij zal nooit worden
Ze is wel goed en nuttig,
En 't is waar, haar plicht
Wordt heel trouw en ijvrig,
Steeds door haar verricht.
Maar zij streelt niet de oogen;
A.S.
| |
| |
| |
Advertenties.
Mejuffrouw Ophelia Pennelikker, de beroemde geletterde redenaar, zal haar uitstekend werkje over ‘de vrouw en hare positie’ in de Pickwick Club voorlezen, aanstaanden Zaterdag, na afloop der gewone werkzaamheden.
Er zal eene wekelijksche bijeenkomst gehouden worden in de ‘Keukenzaal,’ om jonge dames te leeren kooken. Hanna Brown zal presideeren; en allen worden verzocht trouw op te komen.
De Bezemvereeniging zal aanstaanden Woensdag eene vergadering houden in de bovenste verdieping van de Societeit. Alle leden moeten in uniform, precies te negen uur, met de bezems op den schouder verschijnen.
Mejuffrouw Betsy Poppe zal de volgende week haar nieuw magazijn van Poppenmode-artikelen openen. De laatste Parijsche modes zijn gearriveerd, en alle bestellingen zullen met de grootste zorg worden nagekokomen.
Een nieuw stuk zal binnen weinige weken opgevoerd worden in het Barnville Theater, dat alles zal overtreffen, wat tot nog toe op eenig Amerikaansch tooneel gegeven werd.
‘Grieksche Slavin, of Konstantijn, de Wreeker,’ is de titel van dit roerend drama!!!
| |
Wenken.
Indien S.P. niet zooveel zeep voor zijne handen gebruikte, zou hij 's morgens niet altijd te laat aan het ontbijt komen. A.S. wordt verzocht niet op straat te fluiten. T.T. vergeet als 't je blieft Amy's servet niet. N.W. moet niet pruilen, omdat hij geen negen opnaaisels in zijn kleedje heeft.
| |
Weekberichten.
Meta - Goed.
Jo - Slecht.
Betsy - Zeer goed.
Amy - Middelmatig.
Toen de president geëindigd had met het voorlezen van het weekblad (hetwelk eene getrouwe copie is van een door werkelijk bestaande meisjes geschreven blad) volgde er luide toejuiching van alle kanten, en daarna stond de heer Snodgrass op om een voorstel in te dienen.
‘Mijnheer de president en mijne heeren,’ begon hij, een houding en toon aannemende, waarvoor een parlementslid
| |
| |
zich niet zou behoeven te schamen, ‘ik zou gaarne een nieuw lid willen voorstellen; een, die dat ten zeerste verdient en ten hoogste dankbaar zou zijn, en veel zou toebrengen tot verhooging van het gehalte onzer Club en de letterkundige waarde van ons blad, en die ontegenzeggelijk zeer vroolijk en aangenaam zou wezen. Ik stel den heer Theodoor Laurence voor als eerelid van de P.C. Toe, vindt het maar goed.’
De plotselinge verandering in Jo's stem maakte de meisjes aan het lachen; maar geen van allen juichte het plan dadelijk toe, of zei een enkel woord, toen Snodgrass weêr ging zitten.
‘Wij zullen het in rondvraag brengen,’ zeide de president. ‘Allen, die ten gunste van het voorstel willen stemmen, worden verzocht ‘ja’ te zeggen. Een luiden uitroep van Snodgrass, tot ieders verbazing gevolgd door een fluisterend ‘ja’ uit Betsy's mond.
‘Die er tegen stemmen worden verzocht ‘neen’ te zeggen.
Meta en Amy waren er tegen; en de heer Winkle stond op om met groote deftigheid te zeggen: ‘Wij hebben er liever geen jongens bij; zij maken maar gekheid en zijn zoo wild. Dit is een damesgezelschap, en wij willen onder ons en ordentelijk blijven.’
‘Ik ben bang, dat hij ons weekblad gek vinden en ons achter onzen rug uitlachen zal,’ zeide Pickwick en trok aan het krulletje op zijn voorhoofd, zooals hij altijd deed, wanneer hij in het een of ander niet tot een besluit kon komen.
Daar sprong Snodgrass vol vuur op, zeggende:
‘Mijnheer, ik geef u mijn woord van eer, dat Laurie niets van dien aard zal doen. Hij schrijft graag en hij zou ons blad veel aardiger maken door zijne bijdragen, en begrijpt gij dan niet, dat wij voor sentimentaliteit bewaard worden, als hij er bij is? Wij kunnen zoo weinig voor hem doen, en hij doet zooveel voor ons, en ik vind, dat wij hem eene plaats in ons gezelschap moeten aanbieden en hem hartelijk welkom moeten heeten, als hij komt.’
Deze slimme zinspeling op bewezen weldaden deed Tupman vastbesloten opspringen.
‘Ja, wij moeten het doen, zelfs al zijn wij wat bang. Ik zeg, dat hij komen mag en zijn grootpapa ook, als hij wil.’
| |
| |
Deze flinke uitbarsting van Betsy bracht de andere clubleden in verbazing, en Jo verliet hare plaats om haar goedkeurend de hand te drukken.
‘Nu dan, laat ons op nieuw stemmen. Ieder herinnere zich, dat het onze Laurie geldt, en zegge, ‘ja!’ riep Snodgrass opgewonden.
‘Ja! ja!’ riepen drie stemmen te gelijk.
‘Goed! dank je wel! En daar nu niets beter is dan “de fortuin bij den haarlok te vatten,” zooals Winkle zeer juist aanmerkt, neem ik de vrijheid u het nieuwe lid voor te stellen;’ en tot ontsteltenis der overige leden rukte Jo de deur open van een klein kamertje, waar Laurie op een voddenkist zat, met een verhit gelaat en ingehouden lach.
‘Schelm! Verrader! Jo, hoe kondt ge dat doen?’ riepen de drie meisjes, toen Snodgrass haar vriend zegevierend naar voren bracht, hem een stoel en een kaartje gaf, en op de plaats zelve installeerde.
‘De koelheid van die twee is waarlijk verbazend groot,’ begon de heer Pickwick en trachtte zijn gelaat in een zeer ernstige plooi te zetten, hetgeen echter niet gelukte, daar zich slechts een beminlijken glimlach vertoonde. Maar het nieuwe lid was tegen den storm opgewassen; hij stond op, maakte eene sierlijke buiging en begon op de innemendste wijze: ‘mijnheer de president en dames - ik vraag verschooning, heeren - vergunt mij mijzelf aan u voor te stellen als Sam Weller, de zeer nederige dienaar van de club.’
‘Goed zoo, goed zoo!’ riep Jo en sloeg met den steel van den ouden beddewarmer, waartegen zij leunde, op den muur.
‘Mijn trouwe vriend en edele beschermheer,’ vervolgde Laurie met een bevalligen zwaai, ‘die mij op zoo vleiende wijze heeft voorgesteld, verdient geen berisping over de laaghartige krijgslist van dezen avond. Ik maakte het plan, en zij gaf eerst na langdurig plagen toe.’
‘Kom, kom, neem nu niet de geheele schuld voor uwe rekening; gij weet, dat ik het kamertje verzonnen heb,’ viel Snodgrass in, die groote pret had.
‘Luistert niet, naar wat zij zegt. Ik ben de ellendeling,
| |
| |
die het gedaan heeft, mijnheer,’ zeide het nieuwe lid met een Wellersachtig knikje tegen den heer Pickwick. Maar ik zal het op mijn eer nooit weêr doen, en mij voortaan wijden aan de belangen van deze onsterfelijke club.’
‘Hoor! hoor!’ riep Jo en sloeg den deksel van den beddewarmer open en dicht, bij wijze van cymbaal.
‘Ga voort, ga voort!’ voegden Winkle en Tupman er bij, terwijl de president zich welwillend boog.
‘Ik wilde alleen maar zeggen, dat ik, als een gering blijk van mijne dankbaarheid voor de eer mij aangedaan, en als een middel om het vriendschappelijk verkeer tusschen naburige volken te bevorderen, een postkantoor heb opgericht in de heg aan de achterzijde van den tuin; een fraai ruim gebouw, met sloten op de deur en alle mogelijke gemakken. Het is het oude konijnenhok; maar ik heb de deur dicht en het dak open gemaakt, zoodat het alle soorten van dingen kan bevatten en onzen kostbaren tijd niet te veel behoeft in te nemen. Brieven, geschriften, boeken en pakjes kunnen er in; en daar ieder volk een sleutel heeft, zal het alleraardigst zijn, denk ik. Staat wij toe u den sleutel der club aan te bieden, en met hartelijken dank voor de bewezen gunst mijne plaats weder in te nemen.’
Een luid gejuich volgde, toen de heer Weller een kleinen sleutel op tafel neêrlegde en weêr ging zitten; de beddenwarmer klapperde en wuifde geweldig, en het duurde geruimen tijd, voordat de orde kon hersteld worden. Lange beraadslagingen volgden, en allen spraken verwonderlijk goed, want allen deden hun best; het was dus eene buitengewoon levendige vergadering, die eerst laat gesloten werd, en eindigde met drie luide hoera's voor het nieuwe lid.
Niemand had ooit berouw over de toelating van Weller; want een getrouwer, fatsoenlijker, en vroolijker lid kon in geen club gevonden worden. Hij bracht bepaald leven in de vergaderingen, en ‘pit’ in het weekblad; want zijne redevoeringen deden zijne toehoorders uitbarsten in lachen, en zijne bijdragen waren uitstekend, daar zij vaderlandslievend, klassiek, grappig, of treuiig waren, maar nooit sentimenteel. Jo vond, dat ze Bacon, Milton of Shake- | |
| |
speare waardig waren en vervormde haar eigen opstellen met goed gevolg, zooals zij meende.
Het P.P.K. was eene alleraardigste kleine instelling en bloeide bijzonder goed; want er werden bijna evenveel wonderlijke dingen door verzonden als door een werkelijk postkantoor. Treurspelen en dasjes, gedichten en ingemaakt zuur, bloemzaad en lange brieven, muziek en koekjes, gomelastiek, uitnoodigingen, berispingen en katjes. De oude heer had er pleizer in, en zond aardige pakjes, geheimzinnige boodschappen, en grappige telegrammen, en zijn tuinman, die getroffen was door Hanna's bekoorlijkheden, zond haar eenmaal een minnebrief onder Jo's adres. Hoe lachten zij, toen het geheim uitkwam, niet droomende, dat het kleine postkantoor in vervolg van tijd nog meningen dergelijken brief zou bevatten.
|
|