| |
Hoofdstuk IX.
Meta gaat naar de kermis der ijdelheid.
‘Het treft waarlijk al zoo gelukkig mogelijk, dat die kinderen juist nu de mazelen krijgen,’ zeide Meta op zekeren dag in April, terwijl zij, omringd door hare zusjes, in hare kamer een koffer stond te pakken.
‘En zoo lief van Annie Moffat, dat zij hare belofte niet heeft vergeten. Het is erg prettig veertien dagen lang pleizier te gaan maken,’ antwoordde Jo, die wel een windmolen geleek, zooals zij daar met uitgespreide armen rokken stond op te vouwen.
‘En zulk heerlijk weêr, daar ben ik zoo blij om,’ voegde Betsy er bij, die zorgvuldig haar- en halslintjes sorteerde en wegbergde in haar mooiste doos, die zij voor die gewichtige gelegenheid geleend had.
‘Ik wou, dat ik zoo'n prettigen tijd tegemoet ging,’ en al die mooie dingen mocht dragen,’ zeide Amy met haar
| |
| |
mond vol spelden, terwijl zij het kussen harer zuster smaakvol en kunstig bestak.
‘Ik wou, dat gij allen meêgingt, maar daar dat nu niet kan, zal ik mijne wederwaardigheden goed onthouden en u vertellen, als ik terugkom. Ik weet wel, dat dit het minst is, dat ik doen kan, nu gij allen zoo lief zijt geweest om mij allerlei te leenen en alles in orde te helpen brengen,’ zeide Meta, rondziende naar de eenvoudige kleederen, die in hare oogen bijna volmaakt waren.
‘Wat gaf moeder u uit de schatkist?’ vraagde Amy, die er niet bij tegenwoordig was geweest, toen een zeker cederhoutenkastje openging, waarin mevrouw March enkele relieken van vroegere weelde bewaarde, als geschenken voor hare meisjes, wanneer de geschikte tijd daarvoor aanbrak.
‘Een paar zijden kousen, dien mooien gesneden waaier, en een allerliefst blauw ceintuur. Ik had ook zoo graag die blauwe zijden japon gehad, maar er is geen tijd meer om ze te vermaken, en ik moet dus tevreden zijn met mijn oude tarlatan.’
‘Dat zal heel netjes staan over mijn nieuwen neteldoekschen rok, en het ceintuur zal alles zoo opvroolijken. Ik wou, dat ik mijn bloedkoralen armband niet kapot gegoord had, dan hadt gij hem kunnen krijgen,’ zeide Jo, die gaarne iets gaf of uitleende, maar wier bezittingen gewoonlijk te verminkt waren om nog tot eenig nut te zijn. ‘Er is in de “schatkist” een beelderig ouderwetsch stel paarlen, maar moeder zeide, dat levende bloemen het mooiste sieraad zijn voor een jong meisje, en Laurie beloofde mij te zullen zenden, wat ik noodig heb,’ antwoordde Meta. ‘Nu laat eens zien, hier is mijn nieuw grijs wandelpakje - och Bets krul de veêr van mijn hoed eens wat op, - dan mijn popelientje voor Zondags en de kleine partij - het is wel wat zwaar voor het voorjaar, vindt ge niet? het blauwe zijdje zou zoo netjes zijn, och heden ja!’
‘O kom, gij hebt de tarlatannen voor de groote partij, en als gij in 't wit zijt, ziet gij er altijd engelachtig lief uit,’ zeide Amy, geheel en al verdiept in den kleinen voorraad opschik, waar haar hart zoo naar uitging.
‘Die heeft geen lagen hals en de sleep is ook niet lang genoeg, maar het zal zoo wel moeten. Mijn blauwe huisjapon
| |
| |
ziet er zoo netjes uit, nu zij gekeerd en nieuw opgemaakt is, dat het mij is, alsof ik eene nieuwe had gekregen. Mijn zijden mantille is wel volstrekt niet naar de mode, en mijn hoed heeft niets van dien van Sallie; ik heb maar niets gezegd, maar ik was vreeselijk teleurgesteld over mijne parapluie. Ik had moeder gezegd, dat ik eene zwarte met een witten stok wou hebben, maar zij vergat het en kocht een groene met een leelijken geelachtigen stok. Zij is sterk en netjes en dus moest ik niet klagen, maar ik weet, dat ik er verlegen over zal zijn, als ik Annie's zijden parapluie met een gouden knop er naast zie,’ zuchtte Meta en bekeek met grooten tegenzin het kleine regenscherm.
‘Ruil haar,’ raadde Jo.
‘Zoo flauw zal ik niet zijn om moeder's gevoel zoo te kwetsen, nadat zij zooveel moeite gedaan heeft om alles voor mij in orde te krijgen. Het is heel laf van mij, dat ik er over denk, en ik ben niet van plan er aan toe te geven. Mijne zijden kousen en twee paar nette handschoenen troosten mij in mijn leed. Ik vind het erg lief van u, Jo, dat ge mij de uwen wilt leenen. Ik voel mij zoo rijk en deftig met twee nieuwe paren en het oude gewasschen voor dagelijksch gebruik;’ en Meta nam een hartversterkend kijkje in haar handschoenendoos.
‘Annie Moffat heeft blauwe en rose strikjes op hare nachtmutsen; zoudt gij er ook niet een paar op de mijnen willen hechten?’ vraagde zij, toen Betsy met een berg schoone witte neteldoekschen mutsjes versch uit Hanna's handen kwam aandragen.
‘Neen, dat zou ik niet doen, want de prachtige nachtmutsen zouden niet in overeenstemming zijn met de eenvoudige nachtjaponnen, waaraan geen enkel versiersel is. Arme menschen moeten zich niet opdirken,’ zeide Jo beslist.
‘Ik zou wel eens willen weten, of ik ooit zoo gelukkig zal zijn om echte kant aan mijn goed en lint op mijne mutsen te hebben?’ ze de Meta wrevelig.
‘Laatst zeidet gij, dat gij volmaakt gelukkig zoudt zijn, zoo gij maar bij Annie Moffat kondt gaan logeeren,’ merkte Bets op hare bedaarde manier aan.
Dat heb ik ook gezegd! Och, ik ben ook wel gelukkig, en ik wil niet klagen, maar het is toch alsof men meer ver- | |
| |
langt, naar mate men meer krijgt; vindt gij niet? Zie zoo, de bak is klaar en alles is er in, behalve mijne baljapon, die ik maar voor moeder zal laten,’ zeide Meta opvroolijkend, toen zij van den halfgevulden koffer naar den dikwijls gepersten en verstelden tarlatan keek, dien zij zeer gewichtig hare ‘baljapon’ noemde.
Den volgenden dag was het mooi weêr, en Meta vertrok naar behooren om veertien dagen van genot te gaan doorbrengen. Mevrouw March had met eenigen tegenzin hare toestemming tot het uitstapje gegeven, vreezende, dat Margaretha nog ontevredener dan zij nu reeds was zou terugkomen. Maar zij had er zoo om gebedeld, en Sallie had beloofd goed voor haar te zullen zorgen, en eene kleine uitspanning scheen na een zwaren winter zoo begeerlijk, dat de moeder zich liet overhalen, en de dochter haar eerste proefje ging nemen van het leven in den hoogeren stand.
De Moffats waren zeer voornaam, en de eenvoudige Meta was in het begin min of meer overbluft door de pracht van het huis en de sierlijkheid der bewoners. Maar zij waren vriendelijke menschen, in weerwil van hun beuzelachtig leven, en zetten hunne gast spoedig op haar gemak. Misschien gevoelde Meta wel, zonder precies te weten waarom, dat het geen bijzonder knappe of schrandere menschen waren, en dat al het verguldsel de gewone stof, waarvan zij gemaakt waren, niet kon verbergen. Het was zeker heel pleizierig lekker te eten, in een mooi rijtuig te rijden, elken dag hare beste japon te dragen en niets te doen, dan zich aangenaam bezig te houden. Het viel uitnemend in haar smaak, en het duurde niet lang, of zij begon de manieren en gesprekken van de haar omringenden natevolgen, nam kleine airs en gewoonten aan, gebruikte Fransche woorden, crêpeerde haar haar, nam hare japonnen in, en praatte zoo goed zij kon over de modes. Hoe meer zij zag van Annie Moffat's mooie dingen, des te meer benijdde zij haar, en smachtte zij naar rijkdom. Te huis scheen haar alles nu in de herinnering kaal en somber toe; te moeten werken, scheen harder dan ooit, en zij vond, dat zij een zeer arm en slecht bedeeld meisje was, in weerwil van de nieuwe handschoenen en de zijden kousen.
Zij had echter niet veel tijd om te treuren, want de drie
| |
| |
meisjes maakten het zich heel druk met haar ‘prettigen tijd.’ Zij gingen naar de winkels, wandelden, reden, en legden elken dag bezoeken af; gingen naar de komedie en de opera, of hadden 's avonds thuis pleizier, want Annie had vele vrienden en wist ze aangenaam bezig te houden. Hare oudere zusters ware mooie jonge dames en eene van haar was geëngageerd, hetgeen volgens Meta zeer belangwekkend en romantisch was. De heer Moffat was een dik, vroolijk oud heer, die haar vader wel kende; en mevrouw Moffat eene dikke, vroolijke oude dame, die even als hare dochter groote genegenheid opvatte voor Meta. Iedereen haalde haar aan, en men was mooi op weg ‘Daisy’, zooals zij haar noemden, het hoofd op hol te brengen. Toen de avond voor de ‘kleine partij’ aanbrak, merkte zij, dat er van het popelientje volstrekt geen sprake kon zijn, want de andere meisjes deden dunne japonnen aan en maakten zichzelve heel mooi; dus haalde zij den tarlatan voor den dag, die er naast Sallie's nieuwe japon ouder, slapper en eenvoudiger uitzag dan ooit te voren. Meta zag, hoe de meisjes er naar keken en hare wangen begonnen te gloeien; want zij was met al hare zachtheid toch heel hoogmoedig. Niemand zeide er een enkel woord over, maar Sallie bood aan haar het haar op te maken, en Annie om haar ceintuur te strikken, en Belle, de geëngageerde zuster, prees hare blanke armen; maar Meta zag in al die vriendelijkheid slechts medelijden met hare armoede, en haar hart was zwaar, toen zij daar zoo lachten en praatten, zich opsierden, en als doorschijnende vlinders heen en weêr vlogen. Het harde, bittere gevoel was tot eene aanmerkelijke hoogte gestegen, toen de dienstmaagd een doos met bloemen binnenbracht. Voor zij nog iets kon zeggen, had Annie er den deksel reeds afgenomen, en allen bewonderden luide de prachtige rozen en andere bloemen.
‘Dat is natuurlijk voor Belle, George zendt ze haar altijd, maar deze zijn betooverend mooi,’ riep Annie, den geur diep inademend.
‘Zij zijn voor juffrouw March, werd er bij gezegd. En hier is een briefje,’ zeide de dienstmaagd en reikte het Meta over.
‘Hoe aardig! Van wien zijn zij? Ik wist niet, dat gij een minnaar hadt,’ riepen de meisjes en fladderden in de grootste nieuwsgierigheid en verbazing rondom Meta.
| |
| |
‘Het briefje is van moeder, en de bloemen zijn van Laurie,’ zeide Meta eenvoudig, maar toch zeer gestreeld, dat hij haar niet vergeten had
‘Welzoo!’ zeide Annie met een spotachtigen blik, toen zij het briefje in den zak stak, als een soort van talisman tegen afgunst, ijdelheid en valschen hoogmoed; want die enkele teedere woorden hadden haar goed gedaan, en de bloemen vroolijkten haar op door hare schoonheid.
Zij voelde zich bijna weder gelukkig en legde een paar rozen en wat groen voor zichzelve ter zijde, terwijl zij haastig van de overschietende bloemen allerliefste kleine bouquetjes maakte voor het haar, het knoopsgat of het ceintuur harer vriendinnen, en ze zoo lieftallig aanbood, dat Clara, de oudere zuster, zeide, dat zij ‘het liefste kleine ding was, dat zij ooit ge ien had,’ en allen zeer ingenomen waren met die kleine attentie. Die vriendelijke daad maakte een einde aan hare neerslachtigheid, en toen allen gezamenlijk naar beneden gingen, om zich aan mevrouw Moffat te vertoonen, zag zij, toen zij voor den spiegel stond en de bloemen in haar golvende lokken stak, een gelukkig gezichtje met schitterende oogen, terwijl de japon, door de roze versierd, haar nu niet zoo erg eenvoudig toescheen. Zij had dien avond veel pleizier, want zij danste naar hartelust, allen waren even vriendelijk jegens haar, en zij kreeg drie komplimentjes. Annie verzocht haar wat te zingen, en een der gasten maakte de opmerking, dat zij eene bijzonder fraaie stem had; majoor Lincoln vraagde, wie, ‘het frische aardige meisje met de mooie oogen was,’ en de heer Moffat stond er op met haar te dansen, omdat zij niet ‘leuterde, maar er leven en beweging in haar was,’ zooals hij heel sierlijk aanmerkte. Zij had dus, alles te zamen genomen een recht prettigen avond, totdat zij een gedeelte van een gesprek hoorde, dat haar geheel van streek maakte. Zij zat juist in de warande te wachten, totdat haar cavalier haar eene portie ijs bracht, toen zij aan den anderen kant van den bloemenwand eene stem hoorde vragen:
‘Hoe oud is zij?’
‘Zestien of zeventien zou ik denken’ antwoordde eene stem.
‘Het zou een buitenkansje zijn voor eene van die meisjes,
| |
| |
zou het niet? Sallie zegt, dat zij nu heel intiem zijn en de oude heer vreeselijk van ze houdt.’
‘Mevrouw M. heeft hare plannen, wed ik, en zal haar spel wel spelen, al is het ook nog wat vroeg. Het meisje heeft er klaarblijkelijk geen erg in,’ zeide mevrouw Moffat.
‘Zij vertelde dien leugen omtrent hare mama, alsof zij er wel iets van wist, en kreeg heel bekoorlijk eene kleur, toen de bloemen kwamen.
Arm kind, zij zou er heel aardig uitzien, als zij maar naar de mode gekleed was. Denkt u, dat zij beleedigd zou zijn, als wij aanboden haar eene japon voor Donderdag te leenen?’ vraagde eene andere stem.
‘Zij is hooghartig, maar ik geloof niet, dat zij er tegen zou hebben, want zij heeft niets dan die versleten tarla-tannen japon. Misschien krijgt zij er van avond wel eene scheur in en dat zou een goed voorwendsel zijn om haar eene andere aan te bieden.’
‘Wij zullen zien, ik zal dien Laurence eene uitnoodiging zenden om haar eene beleefdheid aan te doen, en dan kunnen wij er later pret over maken.’
Hier verscheen het ijs voor Meta; zij zag er verhit en ontsteld uit. Zij was hooghartig en dat kwam haar nu goed van pas, want nu kon zij hare verontwaardiging, toorn en verdriet over wat zij juist gehoord had, verbergen; want hoe onschuldig en onergdenkend zij ook was, kon dat toch niet beletten, dat zij die praatjes van hare vrienden begreep. Zij deed haar best om alles van zich af te zetten, maar het baatte niet, want gedurig herhaalde zij bij zichzelve: ‘mevrouw M. heeft hare plannen,’ ‘die leugen over hare mama,’ en ‘versleten tarlatan,’ totdat zij op het punt was van te gaan schreien, en gaarne naar huis geloopen zou zijn, om al haar verdriet te vertellen en om raad te vragen. Daar dat onmogelijk was, deed zij haar best om vroolijk te schijnen, en daar zij nog al opgewonden was, slaagde zij daarin zoo goed, dat niemand vermoeden kon, welk eene inspanning het haar kostte. Zij was zeer blijde, toen alles was afgeloopen, en zij rustig in bed lag, waar zij kon denken en zich verbazen en woedend zijn, totdat haar hoofd scheen te zullen barsten, en hare gloeiende wangen afgekoeld werden door een paar natuurlijke tranen.
| |
| |
Die dwaze, maar toch goed gemeende woorden, hadden eene nieuwe wereld voor Meta ontsloten, en den vrede van de oude wereld, waarin zij tot nu toe zoo gelukkig als een kind had geleefd, zeer verstoord. Hare onschuldige vriendschap met Laurie was bedorven door de dwaze praatjes, die zij afgeluisterd had; haar vertrouwen in hare moeder was een weinigje geschokt door de wereldsche plannen haar door mevrouw Moffat toegeschreven, die anderen naar zichzelve beoordeelde; en het verstandig besluit om tevreden te zijn met de eenvoudige kleederen, die aan de dochter van een arm man voegden, werd aan het wankelen gebracht door het onnoodig medelijden van eenige meisjes, die meenden, dat een halfversleten japon een der grootst mogelijke rampen was. De arme Meta had een onrustigen nacht en stond met zware oogen en zeer ongelukkig op, half knorrig op hare vriendinnen, half beschaamd over zich zelve, dat zij niet ronduit alles vertelde en de zaak in orde bracht. Ieder verbeuzelde dien morgen, en het was middag, voor dat de meisjes lust genoeg konden verzamelen om zelfs maar een tapisseriewerkje ter hand te nemen. Er was iets in de houding harer gezellinnen, dat dadelijk Meta's aandacht trok; zij meende, dat zij haar met meer onderscheiding behandelden, teedere belangstelling toonden in alles, wat zij zeide, en haar met nieuwsgierige oogen aanzagen. Dit alles verwonderde en vleide haar, hoewel zij het niet begreep, totdat juffrouw Belle van haar schrijftafel opzag en heelsentimenteel zeide:
‘Meta, lieve, ik heb eene uitnoodiging gezonden voor Donderdagavond aan uwen vriend, mijnheer Laurence. Wij zouden hem gaarne leeren kennen, en het zou voor u heel aardig zijn, als hij kwam.’
Meta bloosde, maar een ondeugenden inval om de meisjes te plagen, noopte haar heel stemmig te zeggen:
‘Het is heel vriendelijk van u, maar ik vrees, dat hij niet zal komen.’
‘Waarom niet, ma chérie?’ vraagde juffrouw Belle.
‘Hij is te oud.’
‘Kind, wat bedoelt ge? Ik smeek je, hoe oud is hij dan wel?’ riep juffrouw Clara.
‘Bijna, zeventig geloof ik’ antwoordde Meta, steken tellende, om den opkomenden lach te verbergen.
| |
| |
‘Ondeugd! wij bedoelden natuurlijk den jongen heer,’ zeide juffrouw Belle lachend.
‘Er is er geen; Laurie is maar een kleine jongen,’ en Meta lachte ook om den verbaasden blik, dien de zusters met elkander wisselden, toen zij haren onderstelden minnaar op deze wijze beschreef.
‘Zoowat van uwen leeftijd,’ zeide de eene.
‘Meer van dien van Jo, ik wordt zeventien in Augustus,’ antwoordde Meta het hoofd achterover werpend.
‘Het is heel aardig van hem u bloemen te zenden, vindt ge niet?’ zeide Annie en keek alsof zij iets heel gewichtigs zeide.
‘Ja, hij zendt ze dikwijls aan ons allen, want hun huis is er vol van, en wij houden er zooveel van. Mijne moeder en de oude heer Laurence zijn vrienden, das is het heel natuurlijk, dat wij, kinderen, samen spelen,’ en Meta hoopte, dat zij er nu over zwijgen zouden.
‘Het is duidelijk te merken, dat Meta nog niet uitgaat,’ zeide juffrouw Clara, met een knikje tegen Belle.
‘Waarlijk een idyllische eenvoud,’ antwoordde juffrouw Belle schouderophalend.
‘Ik ga uit om enkele kleinigheden voor mijne meisjes te koopen, kan ik ook iets voor u doen, jonge dames?’ vraagde mevrouw Moffat, als een schip met volle zeilen de kamer binnen komende, sierlijk uitgedoscht in zijde en kanten.
‘Neen, dank u mevrouw,’ hernam Sallie; ‘ik heb mijn nieuwe rose zijdje voor Donderdag en heb niets noodig.’
‘Ik ook niet -’ begon Meta, maar zweeg, omdat het haar inviel, dat zij wel verscheidene dingen verlangde, maar ze niet kon krijgen.
‘Wat zult ge dragen?’ antwoordde Sallie.
‘Mijn oude witte weêr, als ik haar ten minste goed kan verstellen; ik heb haar den vorigen keer erg gescheurd,’ zeide Meta, die haar best deed kalm te spreken, maar alles behalve op haar gemak was.
‘Waarom schrijft gij niet naar huis om eene andere?’ zeide Sallie, die niet bijzonder slim was uitgevallen.
‘Ik heb geen andere.’ Het kostte Meta eenige moeite om dat te zeggen, maar Sallie merkte dat niet en riep in streelende verbazing:
| |
| |
‘Niets dan die eene? hoe grappig -.’ Zij eindigde haar zin niet, want Belle schudde haar hoofd en viel haar vriendelijk in de rede:
‘Volstrekt niet grappig, waarom zou zij vele japonnen hebben, als zij nog niet uitgaat? Er is niets geen reden om naar huis te zenden, lieve, zelfs al hadt gij er een dozijn, want ik heb een lief blauw zijdje, dat ik niet dragen kan, omdat het mij wat klein is, en gij zult het wel willen aandoen om mij genoegen te doen, niet waar? wilt gij het doen, lieve?’
‘Het is heel vriendelijk van u, maar ik vind het niets naar om mijne oude japon aan te doen, als het u hetzelfde is; die is goed genoeg voor mij,’ zeide Meta.
‘Kom, laat ik nu maar eens het pleizier hebben van u naar behooren aan te kleeden. Ik vind het zoo prettig en gij zoudt waarlijk eene kleine schoonheid zijn, als er hier en daar maar een kleinigheidje werd aangebracht. Ik zal u aan niemand laten zien, voordat gij geheel gereed zijt en dan komen wij in eens voor den dag, zooals Asschepoester en hare petemoei, toen zij naar het bal gingen,’ zeide Bella overredend.
Meta kon het zoo vriendelijk gedane aanbod niet afslaan, want de begeerte om zelve te zien, of zij ‘eene kleine schoonheid’ zou zijn, als zij wat opgekleed was, noopte haar het aan te nemen en al hare vroegere onaangename gevoelens jegens de Moffats te vergeten. Toen de Donderdagavond daar was, sloot Belle zich op met hare kamenier, en die twee veranderden Meta in eene sierlijke jonge dame. Zij crêpeerden en krulden haar haar, maakte haar hals en armen glanzig met welriekend poeder, gaven hare lippen eene mooie roode kleur, door er een weinig koraal-zalf op te smeren en Hortense zou er gaarne ‘een tikje rouge’ aan toegevoegd hebben, zoo Meta er zich niet tegen verzet had. Zij regen haar in een hemelsblauw kleed, zoo nauw, dat zij nauwelijks kon ademhalen, en zoo laag uitgesneden, dat de zedige Meta over zichzelve bloosde, toen zij zich in den spiegel bezag. Verder een fijn zilver stelletje, armbanden, ketting, broche en zelfs oorringen, want Hortense wist die recht kunstig vast te binden met een rose zijden draadje, zoodat er niets van te zien was. Een bouquetje theerozenknopjes en een ruche om den hals harer
| |
| |
japon, verzoenden Meta met het tentoonstellen harer welgevormde blanke schouders, en een paar hooggehakte blauwe zijden schoentjes, vervulden haren laatsten hartewensch. Een kanten zakdoek, een veeren waaier, en een bouquet in een zilveren houder, voltooiden haar toilet; en juffrouw Belle bekeek haar met de voldoening, waarmede een klein meisje eene nieuw aangekleede pop beschouwt.
‘Mademoiselle is charmante, très jolie, is zij niet?’ riep Hortense, met gemaakte verrukking de handen in elkander slaande.
‘Ga nu meê om u te vertoonen,’ zeide juffrouw Belle, en ging haar vooruit naar de kamer, waar de anderen zaten te wachten. Toen Meta ritselend volgde, met haar langen sleep, haar rinkelende oorbellen, lange krollen en een kloppend hart, had zij een gevoel, alsof haar ‘pret’ nu eindelijk wezenlijk was begonnen, want de spiegel had haar duidelijk gezegd, dat zij ‘eene kleine schoonheid’ was. Hare vrienden herhaalden die streelende uitdrukking met warmte, en gedurende verscheidene oogenblikken stond zij als de kraai in de fabel te genieten van hare geleende veêren, terwijl de anderen als een troep eksters stonden te babbelen.
‘Nans, wilt gij haar, terwijl ik mij kleed, eens een lesje geven, hoe zij haar sleep moet opnemen, en zich in acht nemen met die Fransche hakken, anders kon zij zoo licht haar voet verstuiken. Steek uw zilveren kapelletje in dat witte ruche en neem die lange krul aan den linkerkant van haar hoofd op, Clara, en laat niemand uwer het bekoorlijk werk mijner handen verstoren,’ zeide Belle, haastig de kamer verlatende, zeer voldaan over den goeden uitslag harer pogingen.
‘Ik durf haast niet naar beneden te gaan, ik voel me zoo vreemd en stijf, en slechts half gekleed,’ zeide Meta tot Sallie, toen de bel luidde en mevrouw Moffat eene boodschap zond, of de jonge dames dadelijk wilden komen.
‘Ge gelijkt niets op u zelve, maar gij zijt keurig. Ik ben niets, vergeleken met u, want Belle heeft heel veel smaak, en gij zijt volkomen naar de Fransche mode, dat verzeker ik u. Laat uwe bloemen gerust wat hangen, ge moet er niet zoo bezorgd over zijn, en pas op, dat gij u niet verstuikt,’ zeide Sallie, die haar best deed niet jaloersch te zijn, dat Meta mooier was dan zij zelve.
| |
| |
Die waarschuwing getrouw ter harte nemende, kwam Margaretha goed en wel beneden en landde in de voorkamer aan, waar de Moffats en enkele vroege gasten reeds verzameld waren. Zij ontdekte weldra, dat er eene soort van aantrekkingskracht in mooie kleêren steekt, ten minste voor een zeker soort van menschen, die er een zekeren eerbied voor betoonen. Verscheidene jonge dames, die den vorigen keer voltrekt niet op haar gelet hadden, werden plotseling zeer hartelijk, verscheidene jonge heeren, die haar bij de eerste partij alleen maar aangestaard hadden, lieten het niet bij dat staren blijven, maar lieten zich aan haar voorstellen en zeiden haar allerlei dwaze maar toch aangename dingen; en verscheidene oude dames, die op haar gemak de andere leden van het gezelschap zaten te beoordeelen, vraagden met belangstelling, wie zij was. Zij hoorde mevrouw Moffat eene harer antwoorden:
‘Meta March - de vader is kolonel in het leger - een van onze eerste families, maar ziet u, klappen gehad wat de fortuin betreft; intieme vrienden van de Laurences; een allerliefst schepseltje, dat verzeker ik u; mijn Ned dweept met haar.’
‘Wel zoo!’ zeide de oude dame, haar lorgnet gebruikende om Meta nog eens goed op te nemen, die haar best deed er uit te zien, alsof zij niets gehoord had, maar zich ergerde over mevrouw Moffat's leugentje.
Het ‘rare gevoel’ ging niet over, maar zij verbeeldde zich, dat zij de rol van voorname dame speelde, en zoo ging het nog al goed, hoewel de nauwe japon haar een steek in de zijde veroorzaakte, de sleep telkens onder hare voeten kwam, en zij in gestadige vrees was, dat hare oorbellen afvliegen en verloren of gebroken zouden raken. Zij wuifde met haren waaier, en lachte over de flauwe aardigheden van een jong heer, die geestig wilde zijn, toen zij eensklaps met lachen ophield en verlegen werd; want recht tegenover haar stond Laurie. Hij zag haar met ongeveinsde verbazing en, zooals zij meende, afkeurend aan; want hoewel hij groette en tegen haar glimlachte, was er toch iets in zijne eerlijke oogen, dat haar deed blozen en wenschen, dat zij hare oude japon aan had. Om hare verlegenheid nog grooter te maken, zag zij, dat Belle een wenk
| |
| |
gaf aan Annie, waarop beiden van haar naar Laurie zagen, die er tot hare blijdschap buitengewoon jongensachtig en verlegen uitzag.
‘Dwaze wezens, om zulke gedachten in mijn hoofd te brengen! Ik wil er niet om geven, of er eenigszins anders om zijn,’ dacht Meta, en wandelde de kamer door om haren vriend de hand te drukken.
‘Ik ben blij, dat gij gekomen zijt, want ik was bang, dat gij niet zoudt kunnen,’ zeide zij zoo damesachtig mogelijk.
‘Jo wou graag, dat ik ging, om haar te vertellen, hoe gij er uitzaagt, daarom deed ik het,’ zeide Laurie zonder haar aan te zien, hoewel hij half lachen moest om haar moederlijken toon.
‘Wat zult gij haar zeggen,’ vraagde Meta zeer nieuwsgierig om zijne meening omtrent haar te weten, en toch voor het eerst zich niet met hem op haar gemak voelend.
‘Ik zal zeggen, dat ik u niet herkende, want gij ziet er zoo deftig en ongewoon uit, dat ik waarlijk bang voor u ben,’ zeide hij en frommelde aan het knoopje van zijn handschoen.
‘Hoe dwaas van u! de meisjes kleedden mij voor de aardigheid zoo mooi aan, en ik vind het wel prettig. Zou Jo niet vreemd opzien, als zij mij zag?’ vraagde Meta vast besloten van hem te hooren, of hij haar mooier dan anders vond of niet.
‘Ja, dat zou zij zeker,’ antwoordde Laurie ernstig.
‘Vindt gij mij zoo niet mooi?’ vraagde Meta.
‘Neen,’ was het openhartig antwoord.
‘Waarom niet?’ klonk het op bezorgden toon.
Hij zag naar haar gekruld hoofd, bloote schouders en zonderling opgenomen japon met eene uitdrukking, die haar nog meer ter nedersloeg dan zijn antwoord, dat geen greintje van zijne gewone beleefdheid bevatte.
‘Ik houd niet van al dat lawaai.’
‘Dat was al te erg van een jongen, jonger dan zij zelve; en Meta verwijderde zich, na hem op wreveligen toon toegevoegd te hebben:
‘Gij zijt de ongemanierdste jongen, dien ik ooit gezien heb.’
| |
| |
Zeer ontstemd ging zij naar een rustig hoekje bij het raam om hare wangen te verkoelen, want de nauwe japon veroorzaakte haar een lastig schitterenden blos. Terwijl zij daar stond, ging majoor Lincoln voorbij, en hoorde zij hem een oogenblik later tegen zijne moeder zeggen:
‘Zij maken eene zottin van dat kleine meisje; ik had haar u zoo graag eens laten zien, maar zij hebben haar totaal bedorven, zij is van avond niets dan eene pop.’
‘Och hé!’ zuchte Meta, ‘ik wou, dat ik maar verstandig was geweest en mijn eigene kleêren gedragen had; dan zou ik andere menschen niet zoo'n afkeer hebben ingeboezemd en mij niet zoo onpleizierig en beschaamd hebben gevoeld.’
Zij leunde haar voorhoofd tegen het koele glas, en stond half verborgen door de gordijnen, zonder er zich om te bekommeren, dat haar geliefkoosde wals een aanvang had genomen, toen iemand haar aanraakte. Zich omkeerende, zag zij Laurie staan; met een schuldig gezicht en eene buiging voor haar makende, zeide hij met uitgestoken hand:
‘Vergeef mij als 't je blieft mijn onbeleefdheid, en kom met mij dansen.’
‘Ik ben bang, dat het onpleizierig voor u zal zijn,’ zeide Meta, haar best doende beleedigd te zien, hetgeen haar echter volkomen mislukte.
‘Volstrekt niet, ik sterf van verlangen. Kom, ik zal goed zijn, ik houd niets van je japon, maar ik vind je - waarlijk prachtig;’ en hij wuifde met de hand, alsof woorden ontbraken om zijne bewondering lucht te geven.
Meta glimlachte, gaf toe en fluisterde, terwijl zij stonden te wachten om in de maat te komen:
‘Pas op, dat mijn sleep niet onder je voeten komt, het is de plaag van mijn leven, en ik was een eend, dat ik het ooit heb willen doen.’
‘Speld haar om uw hals, dan is ze nog van dienst,’ zeide Laurie, naar de kleine blauwe schoentjes ziende, die hij klaarblijkelijk goed keurde.
Weg vlogen zij, pijlsnel en bevallig; want daar zij zich thuis geoefend hadden, kwamen zij goed bij elkander; en het vroolijke jonge paar, dat daar zoo blijmoedig rondsprong, was een lust om te zien, terwijl zij na hun kleinen twist vriendschappelijker dan ooit gestemd waren.
| |
| |
‘Laurie, wilt ge mij een pleizier doen?’ zeide Meta, toen hij haar met den waaier verkoelde, daar zij buiten adem was en dat wel bijzonder gauw, hoewel zij er de oorzaak niet van wilde erkennen.
Zou ik niet!’ zeide Laurie levendig.
‘Vertel ze dan als 't je blieft thuis niets van deze japon. Zij zouden er niets van begrijpen, en het zou moeder hinderen.’
‘Waarom deedt gij het dan?’ zeiden Laurie's oogen zoo duidelijk, dat Meta er haastig bijvoegde:
‘Ik zal het zelve wel vertellen en aan moeder zeggen, hoe dwaas ik geweest ben. Maar ik doe het liever zelve; dus zult gij het niet doen, wel?’
‘Ik geef u mijn woord, dat ik het niet zal doen, maar wat zal ik zeggen, als zij er mij naar vragen?’
‘Zeg maar, dat ik er lief uitzag, en veel pleizier had.’
‘Het eerste wil ik met alle genoegen zeggen, maar wat het andere betreft? Gij ziet er niet uit, alsof gij veel pleizier hadt, hebt gij wel?’ en Laurie zag haar aan met eene uitdrukking, die haar fluisterend deed antwoorden:
‘Neen, niet precies. Vind mij nu maar niet afschuwelijk, ik verlangde naar wat pleizier, maar deze soort voldoet mij niet, merk ik, en ik heb er genoeg van.’
‘Daar komt Ned Moffat, wat moet hij?’ zeide Laurie en trok de zwarte wenkbrauwen samen, alsof hij zijn jongen gastheer geen aangename vermeerdering van het gezelschap vond.
‘Hij heeft zich voor drie dansen ingeschreven, en ik vermoed, dat hij daarom komt; wat een last!’ zeide Meta, met een gemaakt kwijnend lachje, dat Laurie uitstekend vermakelijk vond.
Hij sprak haar niet meer tot na het souper, toen hij haar champagne zag drinken met Ned en zijn vriend Fisher, die zich als ‘een paar gekken’ gedroegen, zooals Laurie bij zichzelf zeide, want hij voelde een broederlijk soort van recht om over de Marches te waken en voor haar op te komen, zoodra een verdediger noodig was.
‘Gij zult morgen geduchte hoofdpijn hebben, als gij daar veel van drinkt. Ik zou het niet doen, Meta, uwe moedêr vindt het niet goed, dat weet gij wel,’ fluisterde hij over
| |
| |
haar stoel gebogen, toen Ned heenging om haar glas weder te vullen, en Fisher zich bukte om haar waaier op te rapen.
‘Ik ben van avond “Meta” niet; ik ben “een pop,” die allerlei dwaze dingen doet. Morgen doe ik al “dat lawaai” af en ben weêr wanhopig goed,’ antwoordde zij met een gemaakt lachje.
‘Ik wou dan maar, dat het morgen was’ monpelde Laurie, weinig gesticht over de verandering, die hij in haar bespeurde.
Meta danste en coquetteerde, babbelde en lachte als de andere meisjes. Na het souper deed zij meê aan de Duitsche polka, hoewel zij er niets van kende, deed haar heer bijna vallen over hare lange japon en sprong op eene manier, waar Laurie, die toekeek, zich over schaamde, zoodat hij zich voornam haar de les eens te lezen. Maar hij zag geen kans het zoover te brengen, want Meta hield zich op een afstand, totdat hij afscheid van haar kwam nemen.
‘Denk er aan!’ zeide zij met moeite glimlachend, want de zware hoofdpijn liet zich reeds voelen.
‘Silence à la mort,’ antwoordde Laurie met eene sierlijke buiging.
Dit apartje wekte Annie's nieuwsgierigheid op; maar Meta was te vermoeid om napraatjes te houden en ging naar bed, met het gevoel, alsof zij op eene maskerade was geweest en zich niet zoo vermaakt had, als zij wel had verwacht. Zij was den volgenden dag ziek en ging zaterdags naar huis, door en door vermoeid van hare prettige dagen, en met de overtuiging, dat zij lang genoeg in den schoot der weelde had gezeten.
‘Het is zoo pleizierig weêr eens rustig te zijn en niet den geheelen tijd zich zoo fatsoenlijk te moeten voordoen. Het is thuis toch al heel prettig, al is het er ook niet prachtig,’ zeide Meta, vroolijk rondziende toen zij zondagsavond met hare moeder en Jo gezellig bijeen zat.
‘Ik ben blij, dat ik u dat hoor zeggen, mijn kind, want ik was bang, dat het u hier stil en arm zou toeschijnen, na al het moois, dat gij daar gezien hebt,’ antwoordde hare moeder, die haar dien dag menigmaal bezorgd had
| |
| |
aangezien, want moederoogen zien dadelijk de minste verandering op het gelaat harer kinderen.
Meta had hare wederwaardigheden vroolijk verteld, en meer dan eens gezegd, dat zij zulk een heerlijken tijd had gehad, maar het scheen, alsof haar nog iets op het hart lag, en toen de jongere meisjes naar bed waren gegaan, zat zij peinzend in het vuur te staren, zeide weinig en keek verdrietig. Toen het negen uur sloeg en Jo voorstelde naar bed te gaan, verliet Meta plotseling hare plaats, en zich op Betsy's stoeltje zettend, leunde zij met de elbogen op haar moeder's schoot en zeide zoo kordaat mogelijk:
‘Moeder, ik moet u wat zeggen.’
‘Dat dacht ik wel. Wat is het lieveling!’
‘Wil ik heengaan?’ vraagde Jo bescheiden.
‘Natuurlijk niet, ik vertel je immers altijd alles? Ik schaamde er mij over om het te vertellen, toen de kinderen er nog waren, maar ik wou, dat u al de schandelijke dingen wist, die ik bij de Moffats gedaan heb.’
‘Wij luisteren,’ zeide mevrouw March glimlachend, maar toch een weinig bezorgd.
‘Ik heb u verteld, dat zij mij wat opsierden, maar ik vertelde u niet, dat zij mij met poeder bestreken en inregen en kroeshaar maakten, en er mij deden uitzien als een modeplaatje. Laurie vond het niet fatsoenlijk; ik weet, dat hij er zoo over dacht, hoewel hij dat niet zeide en éen heer noemde mij “een pop.” Ik weet, dat het dwaas was, maar zij vleiden mij zoo en zeiden, dat ik eene schoonheid was en nog heel veel nonsens meer, en zoo liet ik hen met mij spelen.’
‘Is dat alles?’ vraagde Jo, toen mevrouw March zwijgend staarde op het verlegen gezicht van haar mooi dochtertje, en niet het hart had haar te bestraffen over hare kleine dwaasheden.
‘Neen, ik dronk champagne, en was wild en coquetteerde, en was in één woord onuitstaanbaar,’ zeide Meta berouwvol.
‘Er is nog iets meer, geloof ik,’ en mevrouw March liefkoosde de zachte wang, die plotseling bloosde, toen Meta langzaam zeide:
‘Ja, het is heel mal, maar ik wou het toch maar ver- | |
| |
tellen, omdat ik het heel naar vind, dat de menschen zulke dingen over ons en Laurie zeggen en denken.’
Toen deelde zij de praatjes mede, die zij bij de Moffats gehoord had, en onder het verhaal zag Jo, dat hare moeder de lippen samenklemde, alsof het haar zeer onaangenaam aandeed, dat zulke denkbeelden zouden opgewekt worden in Meta's onschuldig gemoed.
‘Wel, wel, als dat niet de grootste zotternij is, die ik ooit gehoord heb,’ riep Jo verontwaardigd.
‘Waarom kwaamt ge niet dadelijk te voorschijn en bracht het hun aan het verstand?’
‘Ik kon niet, het was zoo moeilijk voor mij. Ik kon het in het begin niet helpen, dat ik het hoorde, en daarna was ik zoo boos en beschaamd, dat ik er niet aan dacht, dat ik behoorde heen te gaan.
‘Wacht maar, totdat ik Annie Moffat zie, dan zal ik je eens toonen, hoe je zulke malle praatjes terecht moet zetten. Verbeeld je, wij “plannen” hebben en vriendelijk zijn tegen Laurie, omdat hij rijk is, en mettertijd met één van ons zou kunnen trouwen! Wat zal hij lachen, als ik hem vertel, wat dwaze dingen die malle menschen over ons gezegd hebben!’ en Jo lachte van harte, alsof bij nader inzien de zaak haar eene grap toescheen.
‘Als gij het aan Laurie vertelt, zal ik het u nooit vergeven! Zij moet het niet vertellen, niet waar moeder?’ zeide Meta verdrietig.
‘Neen, spreek nooit over die dwaze praatjes en vergeet ze zoo spoedig mogelijk,’ zeide mevrouw March ernstig. ‘Het was niet verstandig van mij u bij menschen te laten gaan, die ik zoo weinig ken; zij zijn heel vriendelijk zeker, maar wereldsch, niet fijnbeschaafd en vol van die onkiesche gedachten over jonge menschen. Het spijt mij meer dan ik zeggen kan, Meta, want dit bezoek heeft u misschien veel kwaad gedaan.’
‘Wees u er niet bedroefd om, ik zal zorgen, dat het mij geen kwaad doet; ik zal al het kwade vergeten, en alleen aan het goede denken, want ik genoot veel en dank u wel, dat u mij hebt laten gaan. Ik zal niet sentimenteel of ontevreden zijn, moeder; ik weet, dat ik een dwaas kind ben, en ik zal bij u blijven, totdat ik in staat ben
| |
| |
voor mijzelve te zorgen. Maar het is prettig geprezen en bewonderd te worden, en ik kan niet helpen, dat ik het zoo vind,’ zeide Meta, half beschaamd over hare bekentenis.
‘Dat is zeer natuurlijk en onschuldig, als dat “prettig vinden” maar geen hartstocht wordt, en er iemand toe brengt om dwaze of onmeisjesachtige dingen te doen Leer den lof kennen en op prijs stellen, die waard is gewaardeerd te worden, en streef naar de bewondering van uitnemende menschen, door zoowel zedig als lief te zijn, Meta.’
Meta bleef een oogenblik in diep nadenken verzonken, terwijl Jo met de handen op den rug haar met belangstelling en verwondering stond aan te zien; want het was een gansch nieuw verschijnsel Meta te zien blozen en praten over bewondering, minnaars, en dingen van dien aard, en Jo had een gevoel, alsof hare zuster gedurende die veertien dagen veel ouder was geworden en in eene wereld ging leven, waar zij haar niet kon volgen.
‘Moeder hebt u “plannen,” zooals mevrouw Moffat zeide,’ vraagde Meta verlegen.
‘Ja mijn kind, ik heb er vele; alle moeders maken ze, maar de mijnen verschillen nog al veel van die van mevrouw Moffat, denk ik. Ik zal er u een paar van vertellen, want de tijd is gekomen, dat een enkel woord dit dweepend hoofdje en hartje op een zeer gewichtig punt tot rust kan brengen. Gij zijt wel jong, Meta, maar niet te jong om mij te begrijpen, en moeder's lippen zijn het meest geschikt om over zulke dingen te spreken tegen meisjes, als gij. Jo, uw tijd zal misschien ook wel eens komen, luister dus ook naar mijne “plannen” en help mij ze ten uitvoer brengen, zoo ze goed zijn.’
Jo kwam en zette zich op de armleuning van den stoel neêr, met een gezicht, alsof zij dacht, dat het eene zeer gewichtige gebuertenis gold. Met de hand harer dochters in de hare en de twee jeugdige gezichtjes met teederheid beschouwende, zeide mevrouw March op hare ernstige maar toch opgeruimde manier:
‘Ik hoop, dat mijne dochters schoon, fijnbeschaafd en goed zullen worden, bewonderd, geliefd en geacht zullen zijn, eene gelukkige jeugd zullen hebben, gelukkig en goed mogen trouwen, en een nuttig aangenaam leven zullen kunnen leiden,
| |
| |
door zoo weinig zorg en droefheid gekweld, als met Gods raad bestaan kan. Bemind en gevraagd te worden door een goed man is het best en liefelijkst lot, dat voor eene vrouw weggelegd is, en ik hoop van harte, dat mijne meisjes dat schoone leven zullen leeren kennen. Het is heel natuurlijk, dat gij er over denkt, Meta, geoorloofd het te hopen, en wijs er u toe voor te bereiden, opdat gij, wanneer die gelukkige tijd aanbreekt, gereed zoudt zijn voor de plichten, en de vreugde waardig. Mijne lieve kinderen, ik verlang veel voor u, maar niet, dat gij vooruit zoudt komen in de wereld door een rijk man te trouwen, alleen omdat hij rijk is, of een prachtig huis zoudt hebben, dat niet een thuis is, omdat de liefde ontbreekt. Geld is noodig en begeerlijk, en een zegen, zoo het goed gebruikt wordt; maar ik zou niet willen, dat gij het beschouwdet, als den eersten of eenigen prijs, die te behalen is. Ik zou u liever den echtgenoot zien van een arm man, zoo gij slechts gelukkig, bemind en tevreden waart, dan koningin op een troon, zonder vrede en achting voor uzelve!
‘Arme meisjes hebben geen kans, zegt Belle, als zij zich niet een weinig op den voorgrond stellen,’ zuchte Meta.
‘Dan zullen wij oude vrijsters blijven,’ zeide Jo beslist.
‘Goed zoo, Jo; het is beter eene gelukkige oude vrijster te zijn, dan eene ongelukkige echtgenoot of onvrouwelijk meisje, dat haar best doet om een man te vinden,’ zeide mevrouw March.
‘Maak u niet ongerust, Meta, armoede schrikt zelden een oprecht minnaar af. Sommige der beste en meest geëerde vrouwen onder mijne kennissen, waren arme meisjes, maar zoo beminnenswaardig, dat men ze geen tijd liet om oude vrijsters te worden. Laat die dingen maar over aan den tijd; maak dit huis maar gelukkig, zoodat gij geschikt zult zijn voor een eigen thuis, en u hier tevreden gevoelen kunt, als het u onthouden mocht worden. Onthoudt dit eene, mijne lieve kinderen, moeder staat altijd klaar om uwe vertrouwde, vader om uw vriend te zijn; en wij beiden gelooven en hopen, dat onze dochters, getrouwd of ongetrouwd, de trots en vreugde van ons leven zullen uitmaken.’
‘Dat zullen wij moeder, dat zullen wij!’ riepen beiden met haar geheele hart, toen zij haar goeden nacht kusten.
|
|