| |
Hoofdstuk IV.
Betsy vindt Schoonoord.
Het groote huis bleek een Schoonoord te wezen, hoewel het geruimen tijd duurde, voordat zij er allen in waren, en Bets het heel moeilijk vond de leeuwen voorbij te komen. De oude heer Laurence was de grootste, maar na zijn bezoek, waarop hij ieder van de meisjes iets aardigs of vriendelijks gezegd en met hare moeder over oude tijden gepraat had, was niemand meer erg bang voor hem, behalve de bedeesde Betsy. De andere leeuw was het feit, dat zij arm waren en Laurie rijk, want dat maakte haar verlegen om beleefdheden aan te nemen, die zij niet wederkeerig konden bewijzen. Na een poosje bemerkten zij echter, dat hij haar als de weldoensters beschouwde en niet genoeg kon doen om zijne dankbaarheid te toonen voor het moederlijk onthaal, dat mevrouw March hem bereidde, het vroolijk gezelschap der meisjes, en het genot dat hij smaakte in haar nederig huis, zoodat zij weldra allen trots op zijde zetten, en elkander vriendelijkheden bewezen zonder er over na te denken, welke wel de grootste was.
Allerlei prettige dingen gebeurden in dien tijd, want de nieuwe vriendschap groeide als gras in de lente. Ieder
| |
| |
hield van Laurie en hij deelde zijn gouverneur in het geheim mede, dat, de Marches bepaald allerliefste meisjes waren.’ Met de bekoorlijke geestdrift der jeugd namen zij den eenzamen jongen in haar midden op en vierden hem, en hij vond iets zeer aantrekkelijks in het onschuldig gezelschap van de eenvoudige meisjes. Daar hij nooit eene moeder of zuster gekend had, merkte hij zeer spoedig den invloed op, dien zij op hem uitoefenden, en haar bezig, opgewekt leven leerde hem zich te schamen over het zijne, dat hij zoo in luiheid doorbracht. Boeken verveelden hem en hij vond de menschen nu zoo belangwekkend, dat de heer Brooke zich genoodzaakt zag slechte getuigschriften te geven, want Laurie verzuimde nu gedurig zijne lessen en was dan steeds bij de Marches te vinden.
‘Het zij zoo, laat hij maar eens vacantie hebben, hij zal het later wel weêr inhalen,’ zeide de oude heer. ‘De goede mevrouw van hier naast zegt, dat hij te hard studeert en behoefte heeft aan den omgang met jonge lieden, uitspanning en lichaamsbeweging. Ik geloof, dat zij gelijk heeft, en dat ik den jongen vertroeteld heb, alsof ik zijne grootmoeder was. Laat hij doen, waar hij pleizier in heeft, als hij maar gelukkig is; bij die kleine nonnetjes hiernaast kan hem geen kwaad overkomen, en mevrouw March doet meer voor hem, dan wij zouden kunnen.’
Wat hadden zij niet een prettigen tijd! Zulke heerlijke voorstellingen en tableaux, sledevaarten en hardrijderijen op schaatsen, zulke gezellige avondjes in de oude zitkamer, en nu en dan zulke vroolijke kleine partijtjes in het groote huis. Meta mocht in de broeikas wandelen, zooveel zij maar wilde, en genieten van heerlijke ruikers; Jo verslond de nieuwe bibliotheek en deed den ouden heer uitbarsten in het lachen door hare kritiek; Amy kopieerde schilderijen en genoot naar hartelust van het schoone, en Laurie speelde op de aardigste manier voor gastheer.
Maar Betsy kon, hoewel zij naar de groote piano smachtte, geen moed genoeg vatten om naar ‘het gezegende huis’ te gaan, zooals Meta het noemde. Zij ging er op zekeren dag met Jo heen, maar de oude heer, die hare zwakke zijde niet kende, staarde haar zóó aan van onder zijne zware wenkbrauwen, en zeide zóó hard ‘hm!’ dat ‘hare voeten
| |
| |
van schrik op den grond klapperden,’ zooals zij aan hare moeder vertelde; zij liep zoo gauw mogelijk weg en verklaarde, dat zij daar nooit meer heen wilde gaan, zelfs niet ter wille van de mooie piano. Geen overredingen of beloften konden haar hare vrees doen overwinnen, totdat de heer Laurence op geheimzinnige wijze achter de waarheid kwam en de zaak zocht te herstellen. Gedurende een van zijn korte bezoeken, bracht hij behendig het gesprek op de muziek en vertelde van groote zangers en zangeressen, die hij ontmoet had, van fraaie orgels, die hij gehoord had, en vertelde zoovele aardige anekdoten, dat Bets onmogelijk in haar stil hoekje blijven kon, maar steeds nader en nader kwam, alsof zij betooverd werd. Zij stond stil bij den rug van zijn stoel en bleef met groote oogen staan luisteren, terwijl hare wangen rood gekleurd waren door de opwinding van deze buitengewoon moedige daad. De heer Laurence nam niet meer notitie van haar dan van eene vlieg, en sprak door over Laurie's lessen en meesters, en alsof die gedachte hem eensklaps inviel, zeide hij tot mevrouw March: ‘de jongen verwaarloost nu zijne muziek, en ik ben er blij om, want hij begon er al te veel van te houden. Maar de piano wordt er niet beter op door zoo ongebruikt te blijven; zouden niet een paar van uwe meisjes nu en dan eens willen komen om er op te studeeren, alleen maar om te zorgen, dat zij niet ontstemt?’ Bets ging een stapje vooruit en vouwde hare handen krampachtig, uit vrees, dat zij ze anders zou samen klappen, want dit was eene onweêrstaanbare verzoeking, en de gedachte van op dat prachtig instrument te mogen spelen, maakte haar ademloos van verrukking. Voordat mevrouw March nog kon antwoorden, ging de heer Laurence voort met een knikje en glimlach: ‘zij behoeven niemand te zien of te spreken, maar kunnen ten allen tijde overloopen, want ik zit toch in mijne studeerkamer aan de andere zijde van het huis, Laurie is veel uit, en de dienstboden hebben na negen uur niets meer te maken in de zitkamer.’ Hier stond hij op, alsof hij wilde heengaan, en Bets was juist van plan te spreken, want die laatste schikking maakte, dat er niets te wenschen over bleef. ‘Wilt u zoo goed wezen dit aan de jonge dames te zeggen, en mochten zij soms geen lust hebben, dan
| |
| |
is het ook goed,’ hier kroop een klein handje in de zijne, en Bets zag met een van dankbaarheid stralend gelaat tot hem op en zeide op haar ernstigen maar toch verlegen toon:
‘O, mijnheer, zij hebben er zoo heel veel lust in!’
‘Zijt gij de musicienne?’ vraagde hij zonder zijn schrikverwekkend ‘hm!’ en zag haar vriendelijk aan.
‘Ik ben Bets, ik houd zoo erg veel van muziek en ik wil graag komen, als u zeker weet dat niemand mij hooren kan - dien het hinderen zou,’ voegde zij er bij, vreezende onbeleefd te zijn en bevende over haar eigen stoutmoedigheid.
‘Geen sterveling, mijn lieve, het huis is den halven dag leeg, kom dus gerust en trommel zooveel gij wilt, het zal mij veel genoegen doen.’
‘Hoe vriendelijk van u, mijnheer.’
Betsy geleek een rood roosje, toen hij haar zoo vriendelijk aanzag, maar nu was zij niet verlegen en drukte dankbaar de groote hand, omdat zij geen woorden kon vinden om hem te danken voor het kostbaar geschenk, dat hij haar gegeven had. De oude heer streek haar zachtjes het haar van het voorhoofd en zich bukkende kuste hij haar, en zeide op een toon, zooals men maar zelden hoorde:
‘Ik had eenmaal een kleindochtertje met oogen als de uwe. God zegene u, lief kind, vaarwel mevrouw,’ en hij vertrok haastig. Bets gaf zich in haars moeders armen aan hare blijdschap over, en snelde toen naar boven om het heerlijk nieuws aan hare zieke poppenfamilie mede te deelen, daar de zusters niet thuis waren. Hoe vroolijk zong zij dien avond, en hoe lachten zij haar uit, omdat zij Amy 's nachts wakker maakte, door in den slaap op haar gezicht piano te spelen. Toen Betsy den volgenden dag den ouden en den jongen heer had zien wegwandelen, trok zij, na twee of driemaal te zijn teruggeloopen, de stoute schoenen aan, en sloop zoo stil als een muisje naar de zitkamer, waar haar afgod stond. Geheel toevallig natuurlijk lag er wat lieve gemakkelijke muziek op de piano, en met bevende vingers, en gedurig luisterend en rondziende, raakte zij eindelijk de toetsen aan, vergat geheel en al hare vrees, zichzelve en alles, behalve het onuitsprekelijk genot, dat de
| |
| |
muziek haar gaf, want zij was haar als de stem van een geliefd vriend.
Zij bleef, totdat Hanna haar kwam halen om te eten; maar zij had geen eetlust, en kon alleen stil zitten en tegen ieder glimlachen in een staat van volkomen zaligheid.
Van nu af aan zag men het kleine bruine hoedje bijna dagelijks door de heg kruipen en de groote zitkamer werd bewoond door een muzikalen geest, die onzichtbaar kwam en ging. Zij kwam nooit te weten, dat de heer Laurence dikwijls de deur van zijn studeerkamer openzette om de ouderwetsche liedjes te hooren, die hij zoo liefhad; zij zag nooit, hoe Laurie in den gang de wacht hield om de bedienden op een afstand te houden; nooit kwam de gedachte bij haar op, dat de studies en nieuwe liedjes, die zij in het muziekkastje vond, daar gelegd werden voor haar bijzonder gebruik; en als hij thuis met haar over muziek praatte, dacht zij er alleen over, hoe vriendelijk het toch van hem was, dat hij allerlei dingen vertelde, die haar zoo voorthielpen. Zij genoot dus van ganscher harte en erkende, wat niet altijd het geval is, dat haar, nu die begeerte vervuld was, niets meer te wenschen overbleef. Misschien kreeg zij, omdat zij voor dezen zegen zoo dankbaar was een nog grooteren; zij verdiende in elk geval beiden.
‘Moeder, ik zal voor mijnheer Laurence een paar pantoffels maken. Hij is zoo goed voor mij, dat ik hem mijne dankbaarheid moet toonen, en ik weet niets anders. Mag ik het doen?’ vraagde Betsy een paar weken na zijn gewichtig bezoek.
‘Ja kindlief, het zal hem veel genoegen doen, en dat is eene aardige manier om hem uwe dankbaarheid te toonen. De meisjes zullen er u aan helpen, en ik zal het opmaken betalen,’ antwoordde mevrouw March, die er een bijzonder genoegen in schepte Betsy's verzoek in te willigen, omdat zij zoo zelden iets voor zich zelve verlangde. Na veel ernstige overleggingen met Meta en Jo werd het patroon gekozen, de benoodigdheden gekocht, en de pantoffels begonnen. Een bouquet stemmige maar toch vroolijke viooltjes op een donkerpurperen grond werd juist geschikt verklaard; en Bets werkte vroeg en laat en werd alleen maar hier en daar bij moeilijke eindjes geholpen. Zij was een han- | |
| |
dig klein meisje en de pantoffels waren afgewerkt, voordat zij iemand begonnen te vervelen. Toen schreef zij een zeer kort eenvoudig briefje en wist ze met Laurie's hulp op zijne schrijftafel binnen te smokkelen, toen de oude heer nog niet bij de hand was.
Toen dat pak van haar hart was, wachtte Bets om te zien, wat nu gebeuren zou. Die gansche dag ging voorbij en een gedeelte van den volgenden, zonder dat zij er iets van hoorde, en zij begon reeds te vreezen, dat zij haar grilligen vriend beleedigd had. Op den middag van den tweeden dag ging zij eene boodschap doen en nam de arme Joanna, hare gebrekkige pop, meê op hare dagelijksche wandeling.
Toen zij bij hare terugkomst de straat inkwam, zag zij drie, neen vier hoofden uit de ramen kijken, en zoodra zij haar zagen, wuifden verscheidene handen, en aller vroolijke stemmen riepen:
‘Hier is een brief van den ouden heer, kom toch gauw en lees hem!’
‘O Bets! hij heeft u -’ begon Amy en zwaaide alles behalve fatsoenlijk met de handen; maar zij kon niet verder komen, want Jo smoorde hare ontboezeming door het raam dicht te slaan.
Betsy haastte zich met een van blijdschap bevend hart; bij de deur namen hare zusters haar op en droegen haar in opgetogenheid naar de zitkamer, alle drie naar den hoek wijzende en roepende: ‘Zie eens! zie eens’ Bets keek, en werd bleek van verrukking en verrassing, want daar stond eene kleine piano met een brief er boven op, geadresseerd aan: Mejuffrouw Elizabeth March.’
‘Voor mij?’ fluisterde Bets en hield zich vast aan Jo, met een gevoel, alsof zij op den grond zou vallen; het was meer dan zij verdragen kon.
‘Ja, geheel en al voor u, lieveling. Is het niet prachtig van hem? Vindt ge hem niet den liefsten ouden man in de heele wereld? De sleutel zit in den brief, wij hebben hem niet open gemaakt, maar wij branden van verlangen om te hooren, wat er in staat,’ riep Jo, hare zuster aan haar hart drukkende en haar den brief overhandigend.
‘Lees gij hem, ik kan niet, ik voel mij zoo raar. O, ik ben al te gelukkig!’ en Betsy verborg haar gelaat in Jo's boezelaar, voor het oogenblik geheel en al ontdaan.
| |
| |
Jo opende het papier en begon te lachen, want de eerste woorden, die zij zag, waren:
‘Mejuffrouw March,
Waarde vriendin,’
‘Wat klinkt dat aardig! Ik wou, dat iemand ook eens zoo aan mij schreef!’ zeide Amy, die den ouderwetschen schrijftrant zeer elegant vond.
‘Ik heb vele pantoffels gehad in mijn leven, maar nooit een paar, dat mij zoo goed paste, als de uwe,’ ging Jo voort. ‘Viooltjes zijn mijne geliefkoosde bloemen, en deze zullen mij altijd de lieve geefster in herinnering brengen. Ik doe gaarne mijne schulden af, en ik denk dus, dat gij ‘den ouden heer’ wel zult willen toestaan u iets te zenden, dat eenmaal behoord heeft aan het kleindochtertje, dat hij verloren heeft. Met hartelijken dank en de beste wenschen blijf ik,
Uw dankbare vriend en dienstw. dien.
James Laurence.
‘Nu Bets, dat is eene eer, daar gij trotsch op moogt zijn, zou ik denken! Laurie vertelde mij, hoeveel mijnheer Laurence van dat kind hield, en hoe zorgvuldig hij al hare dingen bewaard heeft. Denk eens, hij heeft u hare piano gegeven! Dat komt er van als men groote blauwe oogen heeft en van muziek houdt,’ zeide Jo en zocht Bets tot bedaren te brengen, die sterk beefde en er zeer opgewonden uitzag.
‘Zie eens wat aardige kandelaartjes voor de kaarsen, en wat mooie groene zij, in het midden opgenomen met een goud roosje, en het mooie kastje en stoeltje, alles bij elkander,’ voegde Meta er bij, de piano openende en alle schoonheden aanwijzende.
‘Uw dienstwillige dienaar James Laurence,’ verbeeld je toch eens, dat schreef hij aan u. Ik zal het de meisjes op school vertellen, die zullen het haast niet kunnen gelooven,’ zeide Amy, op wie het briefje een diepen indruk gemaakt had.
| |
| |
‘Probeer 'em eens liefje, laten we die dreumes van een piani eens hooren,’ zeide Hanna, die altijd met haar gansche hart deelde in de vreugde en droefheid der familie.
Bets speelde dus een stukje, en ieder zei, dat het de mooiste toon was, dien zij ooit gehoord hadden. Zij was klaarblijkelijk pas gestemd en opgeknapt; maar hoe volmaakt zij ook was, geloof ik toch, dat er niets bekoorlijkers was dan dat gelukkigste van alle gelukkige gezichtjes, die er over hingen, toen Bets met teedere handen de mooie zwarte en witte toetsen beroerde en de glinsterende pedalen drukte.
‘Je zult hem moeten gaan bedanken,’ zei Jo bij wijze van eene grap, want, dat het kind werkelijk zou gaan, kwam niet in haar op.
‘Ja, dat ben ik ook stellig van plan; ik geloof, dat ik nu maar moest gaan, voordat ik bang word,’ en tot groote verbazing van het verzamelde gezin, stapte Betsy vastbesloten den tuin in, de heg door en recht op het huis der Laurence's aan.
‘Wel heb ik van me leven! als dat niet het raarste is, wat ik ooit gezien heb! de piani heeft er geheel van de wijs gebracht; ze zou nooit gegaan zijn, als ze bij der positieve was’, riep Hanna haar naziende, terwijl de meisjes sprakeloos waren door het ongewone verschijnsel. Zij zouden nog meer verbaasd zijn geweest, als zij gezien hadden, wat Bets verder deed. Zij ging, ik meen het in ernst, zonder zich ook maar een oogenblik te bedenken, en klopte aan de deur van de studeerkamer, en toen een forsche stem ‘binnen’ riep, ging zij naar binnen en liep op den heer Laurence toe, die zeer verwonderd opzag, stak hem hare hand toe en zeide met eene slechts weinig bevende stem: ‘mijnheer, ik kwam u bedanken voor - maar zij bracht het niet verder; want hij keek haar zoo vriendelijk aan, dat zij hare toespraak vergat; en zich alleen herinnerende, dat hij het kleine meisje, dat hem zoo lief was, verloren had, sloeg zij beide armen om zijn hals en kuste hem.
Indien het dak van het huis plotseling boven het hoofd van den ouden heer was ingestort, zou hij niet verbaasder hebben kunnen zijn; maar hij vond het heel pleizierig - o hé ja! hij vond het bijzonder pleizierig; en hij was door dien vertrouwelijken kus zoo geroerd en gelukkig, dat al
| |
| |
zijne bitsheid verdween; hij nam haar op zijn knie en vleide zijne gerimpelde wang tegen haar blozend gezichtje en verbeeldde zich, dat hij zijn eigen kleindochtertje terug had gekregen. Van dat oogenblik af voedde Betsy geen vrees meer voor hem, en zat zoo gezellig met hem te praten, alsof zij hem haar leven lang gekend had; want de liefde sluit de vrees buiten en dankbaarheid kan den hoogmoed overwinnen. Toen zij naar huis terugkeerde, bracht hij haar tot aan haar eigen deur, schudde haar hartelijk de hand, nam bij het afscheidnemen den hoed voor haar af, en wandelde statig en deftig terug, zooals een schoon krijgshaftig oud heer betaamde.
Toen de meisjes dat zagen, begon Jo in de rondte te springen om hare voldoening te toonen; Amy viel in hare verbazing bijna uit het raam, en Meta riep met opgeheven handen: ‘wel, ik geloof waarlijk, dat de wereld aan een eind raakt!’
|
|