| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Een vroolijk kerstfeest.
Jo was het eerst wakker op den grauwen schemerachtigen Kerstmorgen. Er hingen geen kousen bij den haard, en gedurende een paar minuten voelde zij zich even teleurgesteld, als toen jaren geleden haar kleine kous op den grond viel, omdat zij zoo overladen was met lekkernijen. Toen herinnerde zij zich de belofte van hare moeder, stak hare hand onder het kussen en haalde er een roodgebonden boek uit. Zij kende het zeer goed, want het was de mooie oude geschiedenis van het beste leven, dat ooit geleid is, en Jo gevoelde, dat het een trouwe gids was voor elken pelgrim die de lange reis ging aanvaarden. Zij maakte Meta wakker met ‘een gelukkig Kerstfeest’ en verzocht haar eens gauw te zien, wat onder haar kussen lag. Een groen boek kwam te voorschijn met hetzelfde plaatje voorzien en een paar woorden door hare moeder geschreven, waardoor het eenige geschenk zeer kostbaar werd in de oogen der meisjes. Weldra werden Betsy en Amy ook wakker, zochten en vonden haar boeken ook spoedig - het eene grijs, het andere blauw; en alle vier zaten zij er naar te kijken en over te praten, terwijl het oosten rood gekleurd werd door den aanbrekenden dag.
In weerwil van hare kleine ijdelheden bezat Margaretha een zacht en vroom gemoed, dat onbewust een goeden invloed uitoefende op hare zusters, vooral Jo, die haar teederlijk lief had en haar gehoorzaamde, omdat zij haar op zulk eene vriendelijke manier ten beste raadde.
‘Meisjes,’ zeide Meta ernstig, en keek van het verwarde hoofd naast haar naar de twee kleine nachtmutsjes in de andere kamer, ‘moeder verlangt, dat wij de boeken zullen lezen en liefhebben en er naar handelen, en wij moeten er dadelijk mede beginnen. Wij waren er vroeger heel trouw in, maar sedert vader wegging en al de drukten van den oorlog ons uit ons gewone doen brachten, hebben
| |
| |
wij veel verwaarloosd. Gij kunt doen, wat gij wilt; maar ik zal mijn boek hier op tafel laten liggen en er elken morgen, als ik wakker word, wat in lezen, want ik weet, dat het mij goed zal doen en mij den ganschen dag zal helpen.’
Toen opende zij haar nieuwe boek en begon te lezen. Jo sloeg een arm om haar heen en las ook, tegen Meta aangeleund, met eene zeldzame vredige uitdrukking, op haar beweeglijk gelaat.
‘Wat is Meta toch goed! Kom, Amy, laten wij ook gaan lezen. Ik zal u helpen met de moeilijke woorden, en zij zullen het ons wel uitleggen, als wij iets niet begrijpen,’ fluisterde Betsy, die zeer onder den indruk was van de mooie boeken en het voorbeeld harer zuster.
‘Ik ben blij, dat het mijne blauw is,’ zeide Amy, en toen werd het zeer stil in de kamers, terwijl de bladzijden zachtjes omgeslagen werden en het winterzonnetje naar binnen sloop en de frische ernstige gezichtjes een Kerstgroet bracht.
‘Waar is moeder?’ vraagde Meta, toen zij en Jo een half uur later naar beneden liepen om voor het geschenk te bedanken.
‘De hemel mag het weten. Het een of andere arme schepsel kwam bedelen en je ma ging er dadelijk heen om te zien, wat zij noodig had. Er is geen tweede zoo op de wereld, om zoo maar eten en drinken en kleêren en brandstof weg te geven,’ zeide Hanna, die in het gezin gewoond had, sedert Meta geboren werd, en door allen meer als eene vriendin dan eene meid werd beschouwd.
‘Zij zal wel gauw terugkomen, denk ik; maak dus maar alles klaar,’ zeide Meta en zag de cadeaux nog eens na, die in een mandje bijeen lagen en onder de canapé verborgen waren, om op het rechte oogenblik voor den dag te komen. ‘Maar waar is Amy's fleschje eau de cologne?’ voegde zij er bij.
‘Zij heeft het een oogenblik geleden weggenomen en is er meê heengeloopen, om er een lint of zoo iets om te doen,’ antwoordde Jo, door de kamer springende, om de eerste stijfheid weg te dansen van de nieuwe pantoffels.
‘Wat zien mijne zakdoeken er netjes uit, doen zij niet?
| |
| |
Hanna heeft ze voor mij gewasschen en gestreken en ik heb ze alleen gemerkt,’ zeide Betsy, met voldoening ziende op de min of meer onregelmatige letters, die haar zooveel moeite gekost hadden.
‘Och goed schaap, daar heeft zij er nu waarlijk “Moeder” opgezet in plaats van “M. March”; hoe grappig!’ riep Jo en nam er een in de hand.
‘Is het niet goed? Ik dacht, dat het beter was het zoo te doen, omdat Meta's letters ook ‘M.M. zijn, en ik liever niet wou, dat iemand anders ze gebruikte dan moeder,’ zeide Betsy verlegen.
‘Het is heel goed zoo, Bets, en heel aardig bedacht; heel slim ook, want nu is er geen vergissing mogelijk. Zij zal er erg blij meê zijn, dat weet ik,’ zeide Meta met een afkeurend gebaar voor Jo en een glimlach voor Bets.
‘Daar is moeder, stop het mandje gauw weg!’ riep Jo, toen er een deur werd dicht gedaan en stappen in den gang weêrklonken. Amy kwam haastig binnen, en keek eenigzins verlegen, toen zij zag, dat al de zusters op haar wachtten.
‘Waar zijt gij geweest, en wat houdt ge daar achter uw rug?’ vraagde Meta, verbaasd, dat luie Amy, naar haar mantel en hoed te oordeelen, zoo vroeg reeds was uitgeweest.
‘Lach mij niet uit Jo; ik had gewild, dat niemand het van te voren gemerkt had, ik wilde alleen maar het kleine fleschje verruilen voor een groot, en ik heb er al mijn geld voor gegeven, en ik zal waarlijk probeeren niet meer zelfzuchtig te zijn.’
Al sprekende liet Amy de mooie flesch zien, die in plaats van de goedkoope was gekomen; en zag er zoo ernstig en nederig uit in haar streven naar zelfverloochening, dat Meta haar omhelsde en Jo haar de bovenste beste noemde, terwijl Betsy naar het raam liep en hare mooiste roos plukte, om de statige flesch te versieren.
‘Ziet ge, ik schaamde mij over mijn cadeau, na ons praten en lezen over goed te zijn, daarom ben ik gauw uitgegaan en heb het dadelijk verruild, en ik ben er zóó blij om, want nu is het mijne het mooiste.’
Weder werd de voordeur toegedaan en de mand vloog
| |
| |
onder de canapé en de meisjes renden naar de tafel, vol verlangen uitziende naar het ontbijt.
‘Een gelukkig Kerstfeest, moeder! En nog vele jaren na dezen! Dank u wel voor uwe boeken; we hebben er al in gelezen, en zijn van plan het elken dag te doen,’ riepen zij in koor.
‘Een gelukkig Kerstfeest, mijne dochtertjes! Ik ben blij, dat gij dadelijk begonnen zijt en hoop, dat gij er meê voort zult gaan. Maar ik moet u eerst iets vertellen, voordat wij gaan zitten. Niet ver van ons huis is eene arme vrouw met een pas geboren kindje. Zes kinderen zijn bij elkander in één bed gekropen om niet te bevriezen, want zij hebben geen vuur. Er is niets om te eten; en het oudste jongetje kwam mij vertellen, dat zij honger en koû leden. Meisjes, wilt gij hun uw ontbijt geven voor een Kerstgeschenk?’
Zij waren allen buitengewoon hongerig, daar zij reeds bijna een uur gewacht hadden en gedurende een oogenblik sprak niemand; maar ook slechts één oogenblik, want Jo riep onstuimig:
‘Ik ben zoo blij, dat u kwaamt, voordat wij begonnen hadden.’
‘Mag ik meêgaan en alles helpen dragen voor de arme kindertjes?’ vraagde Betsy.
‘Ik zal de room en de broodjes brengen,’ zeide Amy, manmoedig afstand doende van de dingen, daar zij het meest van hield.
Meta was reeds bezig de kadetjes en krentekoeken te smeeren en stapelde ze op een grooten schotel.
‘Ik dacht wel, dat gij het doen zoudt,’ zeide mevrouw March, tevreden glimlachend. ‘Gij kunt allen medegaan om mij te helpen, en als wij terugkomen, zullen wij met boterhammen en melk ontbijten en van middag onze schade inhalen.’
Zij waren spoedig gereed, en de optocht zette zich in beweging. Het was gelukkig nog vroeg, en zij gingen door achterstraatjes; weinig menschen zagen haar dus en niemand lachte de grappige processie uit. Zij kwamen in eene armoedige, leêge, ellendige kamer, met gebroken ruiten, zonder vuur, gescheurde dekens, eene zieke moeder, een schreiend kindje, en een troepje bleeke, hongerige kin- | |
| |
deren onder ééne oude deken gestopt, in de hoop van warm te blijven. Wat zetten zij groote oogen op, en hoe glimlachten de blauwe lippen, toen de meisjes binnen kwamen!
‘Ach, lieber Gott! dat zijn goede engelen, die U ons zendt!’ zeide de arme vrouw, en stortte tranen van vreugde.
‘Grappige engelen, met hoeden en polsmofjes,’ zeide Jo, en maakte ze aan het lachen. Binnen weinige minuten zag het er waarlijk uit, alsof goede geesten aan het werk waren geweest. Hanna, die wat hout had gebracht, maakte een vuurtje aan en stopte de gebroken ruiten met oude hoeden en haar eigen doek. Mevrouw March gaf de moeder wat thee en sago, en troostte haar door beloften van hulp, terwijl zij het kleine kindje zoo teeder aankleedde, alsof het haar eigen was geweest. De meisjes dekten intusschen de tafel, plaatsten de kinderen om het vuur, en voederden hen, alsof zij hongerige vogeltjes waren, lachten en praatten, en probeerden om hunne grappig gebroken taal te begrijpen.
‘Das ist gute!’ ‘Die engel-kinder!’ riepen de arme schapen, terwijl zij zaten te eten, en hunne verkleumde handjes in den heerlijken gloed koesterden. De meisjes waren nooit te voren engelachtige kinderen genoemd, en vonden het heel aardig, vooral Jo, die sints hare geboorte beschouwd was als ‘een Sancho.’ Dat was een recht gelukkig ontbijt, hoewel zij er niets van kregen; en toen zij naar huis gingen, zooveel geluk achterlatende, waren er geloof ik in de gansche stad niet vier vroolijker schepseltjes dan de hongerige kleine meisjes, die haar ontbijt weggaven en zich op den Kerstmorgen tevreden stelden met brood en melk.
‘Dat is zijne naasten liever hebben dan zich zelven, en ik mag het wel,’ zeide Meta, terwijl de meisjes haar cadeaux uitstalden; terwijl hare moeder boven bezig was met het uitzoeken van eenige kleêren voor de arme Hummels.
Het was niet eene bijzonder prachtige vertooning, maar er was veel liefde in de kleine pakjes; en de groote vaas met roode rozen, witte chrysanthemums en afhangende wingerdranken, die in het midden stond, gaf bepaald een elegant aanzien aan de tafel.
‘Daar komt zij! Sla aan, Bets! Doe de deur open,
| |
| |
Amy. Drie hoera's voor moeder!’ riep Jo heen en weêr springend, terwijl Meta naar hare moeder liep om haar naar de eereplaats te geleiden.
Betsy speelde haar vroolijkste marsch, Amy rukte de deur open, en Meta leidde hare moeder met de grootste waardigheid op. Mevrouw March was tegelijk verbaasd en geroerd; en glimlachte met de oogen vol tranen, terwijl zij hare cadeaux bezichtigde en de briefjes las, die ze vergezelden. De pantoffels werden dadelijk aangetrokken, een nieuwe zakdoek ging aanstonds in den zak, bevochtigd met Amy's eau de cologne, de roos werd in hare japon gestoken, en de mooie handschoenen werden verklaard keurig te passen.
Er werd heel wat gelachen, gekust en verteld op de eenvoudige gezellige manier, die deze huiselijke feesten op het oogenblik zelf zoo prettig maken, en zulke eene liefelijke herinnering achterlaten, en toen gingen allen weêr aan het werk.
De morgendrukten namen zooveel tijd in, dat het overige van den dag gewijd werd aan toebereidselen voor de avondvermakelijkheden. Daar de meisjes nog te jong waren om dikwijls naar de komedie te gaan, en niet rijk genoeg om zich groote uitgaven te veroorloven voor private voorstellingen, moesten zij hare verbeelding te hulp roepen, en daar de noodzakelijkheid de moeder is der uitvinding, maakten zij zelve alles, wat zij noodig hadden. Sommige van hare voortbrengselen waren wezenlijk heel aardig; gitaars van bordpapier, antieke lampen van ouderwetsche sauskommetjes gemaakt en met zilverpapier beplakt, prachtige japonnen van oud katoen, schitterend van tinnen loovertjes uit een fabriek van ingelegd zuur afkomstig, wapenrustingen met dezelfde soort van edelgesteenten versierd: - afval van de deksels van tinnen zuurpotten. Het huisraad werd gewoonlijk ten onderste boven gehaald en de groote kamer was het tooneel van menig onschuldig feest.
Heeren werden niet toegelaten; dus kon Jo naar hartelust de rol der mannen op zich nemen, en zij schepte onuitputtelijk behagen in een paar bruinleêren laarzen, die zij van een vriend gekregen had, die eene dame kende, die een acteur kende. Deze laarzen, een oude floret en een
| |
| |
half versleten wambuis, dat eens door een schilder gebruikt was voor eene schilderij, waren Jo's grootste schatten en kwamen bij elke gelegenheid te voorschijn. Daar het gezelschap uit zoo weinig leden bestond, moesten de twee voornaamste acteurs noodzakelijk verscheidene rollen op zich nemen; en zij verdienden ongetwijfeld eenigen lof voor de inspanning, die zij zich getroostten, om drie of vier verschillende rollen van buiten te leeren, het eene pak met het andere te verwisselen en daarenboven de zorg voor het tooneel op zich te nemen. Het was eene uitmuntende oefening voor het geheugen, een onschuldig genoegen, en nam menig uur in, dat anders doorgebracht zou zijn in ledigheid, verveling of minder goed gezelschap.
Op Kerstavond nam een dozijn meisjes plaats in het ledikant, dat de loge voorstelde, en zat achter de blauwe en geele sitsen gordijnen in een staat van gespannen verwachting. Er was nog al geritsel en gefluister achter het gordijn, het rook nog al naar het stoomen eener lamp, en af en toe hoorde men het gesmoord gegichel van Amy, die gewoonlijk eenigszins zenuwachtig werd, door de oogenblikkelijke opwinding. Weldra luidde de bel, de gordijnen werden weggetrokken, en de tragedie nam een aanvang.
‘Een somber woud,’ volgens het eenige programma, werd voorgesteld door enkele heesters en potten, een stuk groen baai op den vloer en een hol op den achtergrond. Dit hol had een paardendek tot dak, schrijflessenaars tot muren, en daar binnen brandde een klein oventje in volle kracht; een zwart potje stond er op en eene oude heks boog er zich over heen. Het tooneel was donker, en de gloed van den oven maakte een fraai effekt, vooral daar er wezenlijk stoom kwam uit den ketel, toen de heks er den deksel afnam. De toeschouwers kregen een oogenblik om van de eerste verbazing te bekomen; toen kwam Hugo, de ellendeling, voor, met een kletterend zwaard op zijde, een gedeukten hoed, zwarten baard, geheimzinnigen mantel en de laarzen. Na een poosje zeer opgewonden heen en weêr gestapt te hebben sloeg hij zich tegen het voorhoofd, barstte los in een wild gezang en bezong den haat, dien hij Roderigo toedroeg, de liefde, die hij voor Zara koesterde en zijn lieftallig besluit om den een te dooden en de an- | |
| |
dere voor zich te winnen. De grove tonen van Hugo's stem, die nu en dan in een luid geschreeuw overgingen, wanneer zijn gevoel hem te sterk werd, waren zeer indrukwekkend, en de toeschouwers juichten hem toe, zoodra hij maar even stil hield om adem te scheppen. Hij boog zich met het air van iemand, die gewoon is aan bijval, ging naar de grot en gelastte Hagar er uit te komen, met een gebiedend: ‘Heilo ho! oude heks, ik heb u noodig!’
Daar kwam Meta aan, met grijs paardenhaar, dat haar over het gezicht hing, een rood en zwart gewaad, een staf, en kabalistische teekens op haar mantel. Hugo verlangde een drankje van haar, om Zara's liefde te winnen en een, om Roderigo van kant te maken.
Hagar beloofde beiden in een fraai dramatisch lied en slaagde er in den geest op te roepen, die den minnedrank moest brengen:
‘Daal neder, gevleugelde geest, o, daal neêr,
Verlaat uwe woning bij 't geestenheir!
Gij, dochter der rozen, weldadige fee,
Ai, breng ons uw kostlijken liefdedrank meê.
Maar maak hem heel geurig, heel zoet en heel sterk,
Opdat hij recht spoedig volbrenge zijn werk.
Ja kom, goede geest, en voldoe aan den wensch
Van dezen verliefden wanhopigen mensch.’
Een zachte muziek weêrklonk, en toen verscheen uit den achtergrond der grot eene kleine, in wolken van gaas gehulde gedaante, met schitterende vleugels, gouden lokken, en eene krans van rozen op het hoofd. Een staf zwaaiende, zong zij:
Opdat de kracht niet moog' vergaan,’
en liet een klein verguld fleschje vallen voor de voeten der heks, waarna de geest verdween. Een ander lied van Hagar riep een tweeden geest te voorschijn, geen liefelijke, want - bons, daar kwam een leelijke dwerg, stootte een
| |
| |
antwoord uit en wierp een donker fleschje naar Hugo, waarna hij met een spotachtig gelach vertrok. Hugo kweelde zijne dankbetuigingen, stak de drankjes in zijne laarzen en ging heen; en Hagar deelde het publiek mede, dat zij hem, omdat hij in vervlogen tijden enkele van hare vrienden had gedood, gevloekt heeft en voornemens is zijne plannen te verijdelen en zich zoodoende op hem te wreken. Toen viel het gordijn, en de toeschouwers rustten uit onder het genot van kandij, en bespraken de verdiensten van het stuk.
Er werd heel wat getimmerd, voordat het gordijn weêr weggetrokken werd; maar toen het duidelijk werd welk een meesterstuk er vervaardigd was, klaagde niemand over het oponthoud. Het was waarlijk prachtig! Een toren reikte tot aan de zoldering; halfweg zag men een venster, waarin eene lamp stond te branden, en achter het witte gordijn verscheen Zara in eene bekoorlijke blauwe japon met zilver versierd, in afwachting van Roderigo. Hij kwam, prachtig gekleed, met eene gepluimde muts, rooden mantel, kastanjebruine lokken, een gitaar, en de laarzen natuurlijk. Nederknielend aan den voet van den toren, bracht hij in smeltende tonen eene serenade. Zara antwoordde en stemde er, na een gezongen gesprek, in toe met hem te vluchten. Toen kwam het glanspunt van den avond. Roderigo haalde een touwladder te voorschijn, van vijf treden voorzien, wierp het eene eind omhoog en noodigde Zara uit om af te dalen. Angstig stapte zij in het venster, legde hare hand op Roderigo's schouder, en maakte zich juist gereed om bevallig naar beneden te springen, toen zij, ‘helaas, helaas, om Zara's wil!’ haar sleep vergat, hij bleef in het raam haken; de toren wankelde, helde over, viel met een slag naar beneden en begroef de ongelukkige gelieven onder de bouwvallen!
Een algemeen gegil verhief zich, toen de bruine laarzen zich wild heen en weêr bewogen tusschen de ruïne, en een goudlokkig hoofdje te voorschijn kwam met den uitroep: ‘Ik heb 't je wel gezegd! ik heb 't je wel gezegd!’ Met verwonderlijke tegenwoordigheid van geest vloog Don Pedro, de wreed vader toe en rukte er zijne dochter uit, met een gejaagd ter zijde: ‘Lach niet, doe alsof alles in orde is!’ beval Roderigo op te staan, en verbande hem woedend en
| |
| |
toornig uit zijn koninkrijk. Hoewel hij klaarblijkelijk verdoofd was door den val, trotseerde Roderigo den ouden heer en weigerde om zich van de plaats te verroeren. Dit onverschrokken voorbeeld vuurde Zara's moed aan; zij ook weêrstond haar vader, en hij beval, dat beiden naar de donkerste gevangenissen van zijn kasteel zouden gebracht worden. Een dappere kleine bediende kwam vervolgens binnen, met ketenen beladen, en voerde hen weg met een zeer verschrikt gelaat, en vergat klaarblijkelijk de speech, die hij had behooren op te zeggen.
Het derde bedrijf was de zaal in het kasteel; hier kwam Hagar weêr op de planken, om de gelieven te bevrijden en Hugo van kant te maken. Zij hoort hem komen en verbergt zich; ziet, dat hij de drankjes in twee bekers wijn doet en hoe hij den bedeesden kleinen bediende gelast: ‘Breng dien wijn naar de gevangenen in hunne cel en zeg hun, dat ik weldra kom.’ De bediende roept Hugo ter zijde, om hem iets mede te deelen, en Hagar verwisselt de twee bekers met twee anderen, die geen kwaad bevatten. Ferdinando, de bediende, brengt ze weg en Hagar zet den beker met het vergif voor Roderigo bestemd, weêr op de tafel. Hugo, die na een langdurig gekweel dorstig begint te worden, drinkt hem leêg, raakt zijne bezinning kwijt, en valt na de noodige stuiptrekkingen op den grond en sterft, terwijl Hagar hem mededeelt, wat zij gedaan heeft in een krachtig melodieus lied.
Dat was inderdaad een treffend tooneel; al mochten sommigen ook meenen, dat het plotseling te voorschijn komen van eene massa lange lokken, het effect van den dood des ellendelings min of meer bedierf. Hij werd voorgeroepen en kwam heel zedig te voorschijn, Hagar bij de hand leidende, wier gezang mooier werd gevonden, dan al het andere te zamen genomen.
Het vierde bedrijf stelde den wanhopigen Roderigo voor, op het punt van zich zelven te doorsteken, omdat men hem gezegd had, dat Zara hem ontrouw geworden was. Reeds mikte hij de dolk op zijn hart, toen eensklaps een liefelijk lied onder zijn venster wordt aangeheven, waarin hem gezegd wordt, dat Zara getrouw bleef, maar in gevaar verkeert, en dat hij haar, indien hij slechts wil, kan redden.
| |
| |
Er wordt een sleutel naar binnen geworpen, die de deur kan openen, en in eene vervoering van vreugde rukt hij zijne ketenen los, en snelt weg om zijne geliefde te vinden en te bevrijden.
Het vijfde bedrijf begint met een stormachtig gesprek tusschen Zara en Don Pedro. Hij wil, dat zij in een klooster zal gaan, maar zij wil er niet van hooren, en is op het punt van flauw te vallen, als Roderigo binnen vliegt en hare hand vraagt. Don Pedro weigert, omdat hij niet rijk is. Zij schreeuwen en maken geweldig misbaar, maar kunnen het niet eens worden, en Roderigo is juist van plan de uitgeputte Zara weg te dragen, als de bedeesde bediende binnenkomt met een brief en een zak van Hagar, die op geheimzinnige wijze verdwenen is. De brief deelt het gezelschap mede, dat zij ongehoorde rijkdommen op het jonge paar doet nederdalen en Don Pedro een vreeselijken vloek toezendt, als hij ze niet gelukkig maakt. De zak wordt opengemaakt en eene menigte tinnen geldstukjes vallen op het tooneel, zoodat het weldra schittert van al die pracht. Dit verzacht den strengen vader geheel en al; hij geeft zonder eenige tegenwerping zijne toestemming, allen stemmen samen in een vroolijk lied, en het gordijn valt, terwijl de gelieven voor Don Pedro geknield liggen in de allerbevalligste houding, om zijn zegen te ontvangen.
Een luid applaudissement volgde, maar werd plotseling gesmoord; want het bed, waarop het amfitheater gebouwd was, viel eensklaps in en verzwolg het opgewonden publiek. Roderigo en Don Pedro vlogen te hulp en allen werden ongedeerd weêr opgehaald, hoewel de meesten sprakeloos waren door het lachen. Het tumult was nauwelijks tot bedaren gekomen, toen Hanna binnenkwam met ‘de komplimenten van mevrouw March, en of de dames beneden wilden komen om te soupeeren.’
Dit was eene verrassing zelfs voor de spelers, en toen zij de tafel zagen, keken zij elkander aan in opgetogen verbazing. Dat was juist iets voor moeder, om ze eens te trakteeren; maar zoo iets moois als dit was ongehoord, sedert de vervlogen dagen van overvloed. Er was roomijs, wezenlijk twee schaaltjes, rood en wit, en koek, en vruchten
| |
| |
en heerlijke Fransche bonbons, en in het midden van de tafel stonden vier groote bouquetten van kasbloemen! Zij waren geheel en al buiten adem, en keken eerst naar de tafel, en toen naar hare moeder, die er uitzag, alsof zij volop genoot.
‘Zijn het goede feeën?’ vraagde Amy.
‘Het is Sint Nicolaas,’ zeide Betsy.
‘Moeder heeft het gedaan,’ en Meta lachte met haar vriendelijksten glimlach, in weerwil van haar grijzen baard en witte wenkbrauwen.
‘Tante March had eene goede bui, en zond al dat lekkers,’ riep Jo met eene plotselinge ingeving.
‘Allemaal mis; de oude heer Laurence zond het,’ antwoordde mevrouw March.
‘De grootvader van het jongetje Laurence! Wat ter wereld bracht dat in zijn hoofd? Wij kennen hem niet,’ riep Meta.
‘Hanna vertelde aan eene van zijne dienstboden uwe ontbijtpartij; hij is een zonderling oud heer, maar dat beviel hem. Hij kende mijn vader jaren geleden, en hij zond mij van middag een beleefd briefje, waarin hij mij verlof vraagde zijne vriendelijke gevoelens jegens mijne kinderen te mogen toonen, door eenige lekkernijen te zenden tot viering van den dag. Ik kon niet weigeren, en zoo komt het, dat gij van avond een feestje hebt om u schadeloos te stellen voor uw ontbijt van melk en brood.’
‘Die jongen heeft hem dat in het hoofd gebracht, daar ben ik zeker van! Hij is een beste jongen, en ik wou maar, dat wij kennis met hem konden maken. Hij ziet er uit, alsof hij het heel prettig zou vinden om ons te kennen; maar hij is verlegen en Meta is zoo deftig, zij wil niet hebben, dat ik in het voorbijgaan eens tegen hem spreek,’ zeide Jo, terwijl de schaaltjes rondgingen, en het ijs onder verrukte uitroepen van o! en ach! aanmerkelijk begon te verminderen.
‘Bedoelt gij de menschen, die in het groote huis hier naast wonen?’ vraagde eene der meisjes. ‘Mijne moeder kent mijnheer Laurence wel, maar zegt, dat hij heel trotsch is, en niet graag met zijne buren omgaat. Hij houdt zijn kleinzoon altijd in huis, behalve wanneer hij gaat rijden of
| |
| |
wandelen met zijn gouverneur, en hij laat hem vreeselijk hard studeeren. Wij hebben hem op onze partij gevraagd, maar hij kwam niet. Moeder zegt, dat hij heel aardig is, hoewel hij nooit tegen meisjes spreekt.’
Onze kat was weggeloopen, en hij bracht haar terug en wij stonden samen te praten over de schutting, over het balspel en zoo al meer, en konden best overweg, toen hij Meta zag aankomen en wegliep. Ik ben vast van plan op een goeden dag kennis met hem te maken, want hij heeft eene opvroolijking noodig, daar ben ik vast van overtuigd,’ zeide Jo beslist.
‘Ik vind hem welgemanierd en fatsoenlijk, zoodat ik er niets tegen hebt, dat gij kennis met hem maakt, als de gelegenheid zich voordoet. Hij bracht de bloemen zelf, en als ik gerust geweest was op hetgeen boven voorviel, zou ik hem gevraagd hebben om te blijven. Hij zag er zoo nieuwsgierig uit, toen hij bij het weggaan al de pret boven hoorde, terwijl hij zelf geen pleizier had.’
‘Het is een zegen, dat u het niet deedt, moeder,’ lachte Jo, en keek naar hare laarzen. ‘Maar wij zullen mettertijd eene andere voorstelling geven, die hij wel mag zien. Misschien helpt hij ons wel spelen; zou dat niet heerlijk zijn?’
‘Ik heb nog nooit een bouquet gehad, wat is dit een mooie,’ en Meta beschouwde hare bloemen met de grootste aandacht.
‘Zij zijn beelderig, maar Betsy's rozen zijn mij nog liever,’ zeide mevrouw March en frommelde aan het halfdoode bouqetje in haar ceintuur.
Betsy kroop tegen haar aan en fluisterde zacht: ‘Ik wou, dat ik mijn ruiker aan vader kon zenden. Ik ben bang, dat hij niet zulk een vroolijk Kerstfeest heeft als wij.’
|
|