De man zei niets. Hij keek ook nu nog niet naar de portier, maar hij bewoog zijn armen niet meer. Hij hield ze kaarsrecht langs zijn lichaam en de portier zag hoe de handen zich openden en sloten.
Toen draaide de man zich een kwartslag om en liep naar het water. De portier wilde naar voren springen, maar de man was alweer blijven staan. Hij streek met zijn rechterhand door zijn haar en de portier wist zeker dat hij dat deed om zich iets te herinneren. Hij vroeg: Wat komt u hier doen?
Nu keek de man hem aan. Hij zei niets. Hij wees op het water en knikte een paar maal. Hij stak een hand in de binnenzak van zijn jas, maar hij haalde er niets uit.
Ik zou hem eigenlijk naar binnen moeten brengen, dacht de portier. Hij zei: Ga maar mee, dan gaan we een kopje koffie drinken. En hij wees op het gebouw.
De man zei: Huis.
Precies, zei de portier. Als u dan weer wat bent opgeknapt, gaat u naar huis. We brengen u wel naar huis.
Huis, zei de man, huis, huis, huis, huis, huis.
De portier pakte de man bij zijn linkerelleboog, terwijl hijzelf zijn linkerhand klaar hield om iets af te weren, een maaiende arm of zoiets. Er gebeurde niets. De man keek hem aan. Hij keek hem heel ernstig aan en hij zei: Voetje voor voetje.
Daar gaan we, zei de portier. Voetje voor voetje dan maar. Ze liepen met kleine stappen naar het ziekenhuis,