daarboven de grauwe winterlucht. Toen ze hem hadden gezegd dat hij in de directie moest komen, stond hij op en ging voor het raam naar buiten staan kijken. Over de balustrade heen zag hij de polder en het water voor de polder.
Hij hoorde achter zich stemmen die zeiden dat het niet anders kon. Dat zijn oom er het volgend jaar mee op zou houden. Dat zijn vader weliswaar nog een aantal jaren meekon, maar dat het bedrijf nog verder zou moeten worden uitgebreid.
Hij bleef voor het raam staan en wachtte. Hij heeft misschien gewacht tot iemand hem op zijn schouder zou kloppen. Of tot een deur zou opengaan en als hij zich dan zou omdraaien, zou er niemand in de kamer zijn. Of zijn broer die toch nog teruggekomen was. Toen hij dat dacht draaide hij zich plotseling om.
Hij zag dat ze er nog waren. Dat wil zeggen, zijn oom en zijn zwager zaten om de ronde tafel onder de lamp. Zijn vader stond met de rug naar hen toe. Hij stond voor de landkaart die aan de muur hing en het zou dus best hebben kunnen zijn dat hij keek naar de kust waarvoor zijn oudste zoon was verdronken. Toen hij zich eindelijk omdraaide, knikte de ingenieur. En daarna gingen ze werkelijk de kamer uit. Hij bleef alleen achter.
Het bedrijf bleef de Zoon in zijn naam houden. Voor iedereen in de omgeving van de directie was dat de jonge reder die in het noorden was verdronken. Zoals het ook