Rustig spreken, zei meneer Dalem. Ik open de vergadering.
Ik open de vergadering! riep de president.
Kalm maar, zei meneer Dalem. Rustig maar. Ik weet wat het is. We zullen de kwestie rustig bespreken.
Het ziet er dreigend uit! riep de secretaris. Het ziet er dreigend uit en oppassen is de boodschap!
Rustig toch, jongen, zei meneer Dalem. Rustig toch, beste kerel. Niet bang zijn.
Angst is een groot woord! riep de president.
Zachter spreken, zei meneer Dalem.
Angst is een groot woord, fluisterde de president. Meneer Dalem draaide zich om. Hij kon juist over de berm van het pad kijken. Er was niemand. In het westen was de lucht nu ook helemaal donker geworden. Hij ging haastig weer rechtzitten. De kring was verdwenen. Ze zaten allemaal weer tegen de ringdijk aan de overkant.
Kom hier! riep meneer Dalem. Ze bewogen zich niet, maar meneer Dalem dacht dat ze iets tegen elkaar zeiden. Hij schreeuwde: Hier, godverdomme hier! Ze kwamen op een holletje naar hem toe. Ze waren ineens bij hem. Ze zaten in een dichte kring vlak voor zijn voeten.
Agenda! zei meneer Dalem kortaf.
Angst, fluisterde de president.
Agenda, voor den donder! schreeuwde meneer Dalem. Opening, fluisterde de secretaris. U heeft de opening vergeten.