Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijEener Kenmerlandsche vriendinne,
| |
[pagina 121]
| |
In een lucht met gas bevracht,
Gas, ontwolkt aan Gijsbrechts wallen,
Gas, door macht van buizentallen,
Aadrend onder straat en gracht;
In een lucht, die dreunt van 't ratelend,
Ramlend, rinklend koopmansgeld,
Bij 't papier, dat, schuiflend, zwatelend,
Hier voor zilverwaarde geldt;
In een lucht, doorkruist, doorworsteld
Van 't venvardste markgedruisch;
Waar de mensch zijn naaste borstelt
Van de laatste plek en pluis;
Waar kritiek, in maandorganen,
Waar zij 't leven sloopt en slaat,
Dat het op vervelingstranen,
Velen zelfs op erger staat.
Dank, o lelie, voor den band,
Zijden band, waarmeê ge uw vrinden
Met uw ziele saam liet binden;
Steun der bloem in 't neevlenland.
Dank, o roze, dat onze oogen,
Tolken van het vriendenhart,
Nu ge dezen dampkring tart,
U zoo bloeyend vinden mogen.
Dank, dat gij zoo wel te moê
Aan ons huis uw blaadtjens hechtte!
'k Bidde: 's Heeren Engel rechte
U den dauw des Hemels toe.
|
|