Het voorgeborchte(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Ter eerster bladzijde van het album eener vriendin. Blode druk ik de eerste schreden Op het blank en zuiver zand Van uw nieuwe lustwarand; Bij mijn zachtjens voorwaards treden Ruischen de zonneweêrschittrende blaân, Blikken mij kiemende bloemknoppen aan, Of 't hier te Meimaand vol rozen zal staan. Van het meir, waarlangs gij wandelt, Streek geen witte ganzeveêr Ooit een zilvren golfjen neêr; 't Bootjen was nog onbehandeld Toen ge mij tot uwen roeyer verhief, Die er de spieglende bane meê kliev'. Menige tocht zij u tien maal zoo lief! In den nieuwen vriendschapsbeker Schonkt ge mij den welkomstwijn, Gloeyend, als de knoprobijn In den gouden voet; en, zeker, Beven mijn handen en lippen ten dronk - Geve de Hemel, dat nooit wien ge schonk Minder oprechtheid ter zielen uit blonk. In uw albumboek, vriendinne, Gunt ge mij het eerste blad: O dat ik wat eêlers had, Eêlers in mijn hart en zinne Om u te wijden, ter sprekende gift, Dan deze reeglen vergankelijk schrift, In het fronton van uw kerkjen gegrift. Maar het schrift moog vluchtig wezen, Broos als dees velijnen plaat, Waar het in gebeiteld staat - 't Geeft u toch mijn ziel te lezen: En ik verklaar u, als wachter der poort, Dat ik zal weeren wiens pas en wiens woord Niet in het vriendlijke tempeltjen hoort. 't Is een tempeltjen der liefde, Liefde voor het goed en schoon; Waar ge u vestte met der woon. Wee wie ooit het hartjen griefde, Dat er de manschap der vrienden ontvang! Dat er vertoef bij tafreel en gezang! Dat er geniet (geef het, Heere!) nog lang. 1n van Sprokkelmaand, 1852. Vorige Volgende