Het voorgeborchte(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Ouderlijk huis. ‘L'amour, l'union dans les families - voilà bien un des remparts les plus solides contre les ennemis du la société et contre ses maux.’ G.L.N. De Geest der duisternissen neem door 't verward Euroop, Bij flakkerende toortsen, zijn onbetoomden loop; Hij schudde en schok de troonen en delg de Vorsten uit, En werp der volken driften wat heilig is ten buit! Hij doe zijn ongelfakkelglans Voor geestverlichting gaan! Éens zal men hem een stakkelkrans Op 't hoornig voorhoofd slaan. De Geest der duisternissen werp kerk en priester neêr, En maak een dierlijk streven het gistend volk ten leer! Hij preek in boek en blaâren de zedeloosheid aan, En lach met de arme slaven die nog ter Godsdienst gaan! Hij zwier zijn ongelfakkelglans Ter staatverlichting om, En drijve 't volk in hakkeldans Bij fluit en rinkelbom! De Geest der duisternissen breek de oude waereld af; De Christen Kunst der vaadren verzink in dierlijk draf: Hij smoor de Heldenliedren, don Zang van beter Eeuw; Hij schrap uit alle dichten den naam van Judaas Leeuw; De weêrschijn van zijn fakkelglans Straal' van zijn hoornenkop - Éens zet men hem een stakkelkrans Als Hellekoning op. Hij roey de Huisgezinnen, der vaadren deugden, uit, Hij duld' geen blanke bloemen meer op het hoofd der bruid! Hij aâm van schouwtooneelen, en binnen Aemstels vest, In 't hart der burgerije Parijzer ontuchtspest; Voor 't blinken van zijn fakkelglans Buig 't loom Bestuur de knie: Éens prangt zijn hoofd een stakkelkrans: Éens staat hij pal: - voor wie? De Geest der duisternissen zwier door Europa voort, Hij teel den volkren schande, verderf, van Zuid tot Noord... [pagina 116] [p. 116] Wie zal zijn voeten kluistren - en stellen hem ten spot? Wie onzer roept niet juichend - ‘Jehovah, onze God!’ Hij doe zijn ongelfakkelglans Voor volk verlichting gaan! - Wij zullen hem een stakkelkrans Op 't hoornig voorhoofd slaan! Wij, dienaars van den Christus, soldaten van den Heer! Wij wachten en wij zoeken hem met gevelde speer; Wij zullen hem vernielen, waar hij den kring genaakt, Waarbinnen Liefde en Eendracht en Christenkunstzin blaakt. De weêrschijn van zijn fakkelglans Strale op een pantser af!... Ja, wij gaan meê ten hakkeldans - En trapplen hem in 't graf! Ons pantser is de Liefde, de Liefde van 't Gezin, Van Vader en van Moeder, bij teêre Vriendenmin, De knoop van onze banden rust in des Heeren hand: Blijft Christus onze Meester - dan blijft ons bond in stand; Zoo zijn we met een stakkelschans Omheind op onzen grond: Dáar straalt geen ongelfakkelglans Als in de waereld rond. Bij vader en bij moeder, en aan de vriendenborst, Daar kweeken wij de liefde voor Vaderland en Vorst: Daar kweeken wij de trouwe aan 't oud eerwaard geloof; Daar zijn wij voor de leuzen der vrijheidzoekers doof. Daar vlechten wij de liederkrans In Nederlandschen toon: En vreemde dolheid bied er thans Al wat ze wil ten toon! Wij weten van geen wijken; van siddren nog veel min: Maar flink in d'oogen kijken doen wij den waereldzin. Wij zullen, met Gods hulpe, viel heel de waereld in - Ons harte niet verzaken, noch onzer harten min! De Booze doe zijn fakkelglans Voor volkverlichting gaan; Wij zullen hem een stakkelkrans Op 't hoornig voorhoofd slaan. 24 November, 1851 (8 dagen voor L. Napoleons coup d'état). Vorige Volgende