Het voorgeborchte
(1853)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Het kunstkweekend Nederland.
| |
[pagina 55]
| |
Maar denk toch, hoe men hier de Kunst schier afgodeert! -
Denk, met wat munt Gudin naar Frankrijk is gekeerd!...
En Sivori, Servais - en Liszt... en de arme wichten
Van Weisz en Risley... en wie verder hun gewrichtenGa naar voetnoot1)
Almeer voor ons Publiek verdraaiden om zijn goud!
'k Meen, dat hun glimlach onzen roem toch staande houdt!
Men walg hier dan, en slaap bij grootsche Toondichtstukken
De erkende smaak des tijds stemt toch der Grooten nukken
Vaak gunstig voor 't genie! Niet vruchtloos weêrgekeerd,
Roert gindsche teekenlijst de keukenschel! - Posteert
Een andre virtuoos, gevierd aan 't Hof der Franschen,
Ja, die vaak vis-à-vis met Leopold mocht dansen,
Posteert hij zich vergeefs in 't deftig zijvertrek
Des Beursbezoekers? en zal strakjens van ‘den gek,
D' artist met krullend haar, en zwarte knevelbaarden,’
De Heer des huizes de introduktie niet aanvaarden?
Zijn brief niet lezen? hem in flink, solide Fransch
Niet troosten: ‘Man je hebt op drie biljetten kans!’
Hem niet verzellen tot de voordeur? ja zijn waren
Geen offer brengen van een half dozein sigaren,
Ter schouwplaats zich ontzegd? - behalven nog 't glacee
Der dames-gants-Privat - de paerden - en de entrée!
'k Spreek van Muziek! - 'k Heb beter blijken: de Italjanen!
Men kent hun taal niet eens - en eerloof, goud, en tranen,
Zonk voor verleden jaar toch, zeegnend, in hun schoot!Ga naar voetnoot2)
'k Weet, dat men Meyerbeer niet altoos bijstand bood -
Maar och! dat komt ons volk heeft voor die stoute spelen,
Robert, les Huguenots, en andre Kunst-Geheelen,
Nu minder smaak; het heeft maar liefst een air of wat,
Uit Donizetties pen vol moeds daar heen gespat,
En dan, uit vroeger werk, een akkompanjementjen,
Daar ben je klaar! - 't Publiek is hier zoo'n needrig ventjen! -
Vooral de Grooten - och, die luî, zij vergen niet,
Dat m' ooit aan Neêrland om zijn kunstzin hulde bied:
Zij doen maar als de rest - of zoo zij best gelooven;
En 't was à tort, zoo ik van volksroem sprak hier boven.
Dat ziet ge aan Schilderwerk en Lettren! Wat Baron;
Wat schatrijk handelaar, dien 't ooit behagen kon
Hier, als in Belgiën De Pret en menig ander,
Zoo kerk- als waereldlijk, des Kunstnaars medestander
Geen kooper - slechts te zijn? - de vingers in de pels,
Niet, koel, eenvoudig wech, zich met een handvol gelds
Te kwijten van zijn plicht, noch, met beschermend wezen,
't Woord ‘offer’ in zijn bod en koop te laten lezen?
Men is bescheiden, is liefdadig in dit land,
| |
[pagina 56]
| |
Bemoeit zich met geen vreemd; en mist men soms verstand -
't Is needrigheid dan toch, die maakt, dat zij, te-vreden
Met jacht of houtbouw, minder smaak aan Kunst besteden.
Lektuur? - 't Is waar - ze is nul - of zoo de Barones
Er soms verlangt, dan huurt ze een smerig boek vijf, zes,
Een dubbeltjen per deel; of, toeft ze lang en ville -
Tien gulden 's jaars - voor Fransch - service à domicile.
Maar nieuwe boeken? - Foei, wat proza, wat gedicht,
Althands in 't Neêrduitsch, trok, ooit, waardig, 't kiesch gezicht?
Daarbij - de modestie! - kan 't Neêrduitsch niet verworpen?
Daar bloed en modder van Parijzer straat te slorpen
Of met verveelden blik een Keepsake in te zien -
Toch ook de harten vormt van Hollands jongeliën! -
‘Que j'ai joui, madame, en parcourant la vie
De votre grand poëte - ah, c'est à faire envie
A plus d'un grand pays’.... - ‘Monsieur, je ne sais pas...’
Zegt zacht de groote Dame en glimlacht eens tout-bas...
- ‘De qui - ah, bien pardon... Je sais.. plus d'un poëte...
Je pense à Bilderdyk... - ‘Vous êtes bien honnête,
Monsieur Marmier!’ herneemt de Barones, en peist,
Wat best den man gezegd, die voor the purpose reist:
‘C'est vrai... ne croyant pas... vervolgt ze wat confuse,
Que vous auriez égard... mais... si je ne m'abuse,...
C'est un bien beau talent... Il demeure, je crois,
A Harlem, vous savez,... ce propre et joli bois...’
- ‘Vergeef mij,’ zegt alweêr de Franschman:... ‘ça m'étonne...
Figurez-vous - j'ai cru, madame la Baronne,
Qu'il y avait treize ans de sa mort’... - ‘Il se peut
Mais vous concevez bien... nous autres aimons mieux,’
Herneemt de Barones, ‘ les livres de la France...
- ‘Et Berthoud et plus d'un vous plaira, je le pense,
Qui peint votre pays’... - ‘Non, non, nous préférons
Vos classiques auteurs’... - ‘Du plus grand des Bourbons,
Molière, apparemment, Racine - ah, l'Athalie!-’
- ‘Racine... non! je sais... à l'école une amie
Avait ce livre... mais... j'ai lu le Juif errant....’
- ‘Le Juif errant!’ - Dien toch, dien kent de groote waereld,
En dan dat prentenboek, waar lucht, en water dwaerelt
En geestig rondmaalt, als de hersens des Auteurs...Ga naar voetnoot1)
Maar zijn wij billijk! In de hofzaal, aan de Beurs,
Weet men van Neêrlands bloed, hoorde over Tollens spreken,
Heeft voor Van Lennep zelfs de loftrompet zien steken,
Prijst immers Beets' geschrift, zijn humor in 't publiek!
'k Beken., de laatre Kunst? - Vooruitgang - Aesthetiek -
Het proza dezes tijds? - Ze gissen 't van te voren:
| |
[pagina 57]
| |
De ontwaatrenmelkte taal klinkt hun Maleisch in de ooren;
'k Zeg niet te veel - neen: zij verstaan noch zaak, noch woord.
Hoe dus met Hollandsch goed hun oor en ziel bekoord?
Maar val ze toch niet hard! - door handel groot geworden,
Ding Holland naar geen schat van meer verheven orden
Dan 't needrig, stoflijk goud. Men zwijg van Ideaal -
Zij duislen, of (nog meer) zij schaatren al te maal!
Zij zijn te zeer voldaan met de eikels die zij plukten,
Dan dat hun inborst taalt naar geurger woordprodukten.
En toch - zij blijken wijs: de drift voor 't echt princiep,
De Needrigheid, belet geen kunstzin in 't geniep:
Wel neen, die gloeit dan ook! Wat reeks van kabinetten,
Met stukken opgepropt, wier tal 't gezicht beletten
En u van ieder stuk 't genot betwisten komt....
Althands zoo, bij 't bezoek, u niet werd toegegromd,
Dat, bij zijn kunst, Mijnheer alleen zijn vrienden gadert!....
‘De kunst - het schoon’ - roept ge uit, ‘slechts door een bent genaderd,
Die, zonder 't minst besef van schoon en theorie,
Den staf breekt over 't hoofd van Knutslaar en Genie!
De Kunst, bemind door hen, die, met een loep gewapend,
En strak (maar koud van ziel) het kunststuk tegengapend,
Slechts zoeken naar iet koels of warms, iet rechts of scheefs -
En 't hoofdhaar tellen van den Koningskop van Geefs!’
‘De kunst’ - roept gij mij toe - ‘de toekomst van zoo velen
(Die onder zulk beheer hun stukken afpenceelen),
Vertrouwd aan hen, wien vaak, in éenen ademtoog,
Een paard en schilderij door 't cijfrend denktuig vloog! -
De Kunst vertrouwd, aan wie 't verwondert, dat de boomen
Op d'achtergrond des doeks ter helft der voorste komen!
Aan wie den balrok in zijn beeltnis meent miskend,
En van zijn snuifneus ('t was de schaduw!) de oogen wendt! -
Aan wie een meubelstuk belegt met gouden schijven,
En bij den kunstnaar op éen gulden dood kan blijven -
De kunst aan hen vertrouwd!... Wat wordt nog eens haar deel? -
Te sterven van verdriet, bij 't nooit doorgrond tafreel;
Of naar hun onverstand, hun laagheid, zich te schikken,
En mooglijk postpapier tot bloemtjens op te prikken!
Ik zwijg van Bouwkunst: Nooit verstaan. - 's Lands eer? - 's lands wijs! -
Maar trok De Mare niet beschaamd weêr naar Parijs?
En heeft een eerst Graveur, niet wel van 't kostbaarst leven
Hier zes of zeven jaar een kroet ter buit gegeven -
Waarvan 't graveeren hem, als schaars geziene gunst,
Gelast werd, door zoo'n paar geweldnaars in de kunst?
Wáar is de Maatschappij, haar Houtsneêschool gebleven?Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 58]
| |
Heeft niet de honger Brown weêr uit 'et land gedreven,
En wacht de hongerdood eens zijn discieplen niet
Wier Kunst door niemant schier zich nog begrepen ziet?’
Zacht, vriendtjen matig u... de Grooton zijn gevaarlijk:
Daar dient niet meê gespot; en, ik beken ook waarlijk,
Zij hebben onderdaags een heerlijk werk gedaan,
Waaruit een zon van roem voor Neêrland op zal gaan.
Let maar eens even op! 't kwam u wellicht ter ooren,
Dat, voor een jaar, drie, vier, het denkbeeld werd geboren
Bij mannen, door hun smaak en schoonheidszin bekend,
Om de eedle Beeldhouwkunst den Lande toch in 't end
Wat meer gemeenzaam, meer vereerd en waard te maken:
Want ach, reeds menig vorm zag men in 't rond ontwaken
Uit erts en marmer, en nog niemant onder 't volk
Die riep: ‘Romeinen! knielt, een' god baart ons de wolk!’
Zoo deden zij een Held van Hollands groote jaren,
De Ruyter, ‘prangende den breeden rug der baren,’
Die meê gehandhaafd heeft ons krachtig volksbestaan,
Dat Overvloed en Kunst bij ons in bloei deed gaan,
Den Reus, die Neêrlandsch vlag aan alle vreemde stranden
Begroeten deed door 't volk met opgeheven handen,
Den Reus, die elken geest, die braaf en Hollandsch denkt
Een spoorslag bij 't verwijt, en deugd, in zwakheid schenkt-
Dien deed hun nijvre hand, vertwintigvoud, hergieten,
En gunde aan heel ons Rijk 't beschouwen en 't genieten.Ga naar voetnoot1)
Ons Rijk? - Helaas! wij zijn te needrig: op mijn woord -
De Grooten hadden pas van 't schoon besluit gehoord,
Of draaiden 't morsig touw nog vaster om hun zakken.
Waar zilvren zeeuwen 't hart naar d'ijsren kist doen snakken,
Daar is de bronzen Zeeuw, schoon vol van hooger geest,
Den wechgeslopen vrek nooit wellekom geweest!
En duidt gij 't euvel? - zie - verguld, geridderordend -
De toen bekrompen schaar dan nu toch wijzer wordend!
'k Vertel u mijn geheim: tot eindloze eer en lof
Van spaarzaam Battenkroost en rijk gowerkten.... mof
(Had Bilderdijk gezegd, voor mij, 'k bemin den landaard,
Die met ons Nederland éen nationalen standaart
Zoû moeten heffen, ware en Staat en Rijk verdeeld
Naar 't bloed, dat door het hart der Nederduilschren speelt).
Al de adel van ons land, vooral van 's Gravenhage,
De rijkste koopluî, waar ooit de IJstroom roem op drage,
De Ridders op hun slot, notaablen elker stad,
De miljonairen, die ons Neêrland nog bevat,
Al wie den hoogsten rang der schouwburgzaal vercieren,
| |
[pagina 59]
| |
Die, om den theedisch, met gewenschte hofmanieren,
Of op Casino, in een wolk van patchouli,
Den kunstterm lezen doen - haute aristocratie:
Die menigte - als ontvlamd door 't machtwoord der Gedachten,
Door Kunstzin, dien zij nooit aan 't nijdig daglicht brachten,
Uit louter needrigheid: zij hebben (luister wel!)
Gedoogd, tot heil der Kunst, tot steuning en herstel
Der Nationaliteit, der Volksdeugd - aller deugden! -
Gedoogd, veroorloofd, dat, met eedle smaak bezield,
Een Burgerman het beeld voor iets uitstekends hield,
't Vereerd heeft en gekocht, en dat, voor grootscher zalen,
Thands, in 't eenvoudig huis, De Ruyter staat te pralen.
De Restaurant schept op; verhaalt, met gullen lach,
Hoe klein getal zich in 't bezit verheugen mag;
En, voor een portie soep, zijn Ridders thands en Rijken
't Hun veel te duur stuk brons bij Gräffner gaan bekijken.Ga naar voetnoot1)
Thands Lukas, zeg nog eens, na zulk een sprekend feit,
‘Het patronaat der Kunst werd Ezels opgeleîd,
Die aan de kleuren, waar hun huid meê werd bestreken,
Het recht ontleenen luid en zonder zin te spreken,
Maar eenmaal, maar welhaast, door Hollands burgerliên,
Voor 't geen zij waarlijk zijn ook worden aangezien;
En, met hun nietigheid, als kwalijk opgovoeden,
In hun vergetenheid, eens voor hun traagheid bloeden.’
30 December, 1844. T.T. A.D.M** |
|