Karolingsche verhalen
(1948)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrecht onbekendCarel en Elegast - De vier Heemskinderen - Willem van Oranje - Floris en Blancefloer
Het tweede kapittel.Hoe Heer Huygens dood gewroken wierd van beide zijn ooms en hun helpers, en hoe ze Koning Carel in den Rijksban deed. HEER Huyge, aldus deerlijk verslagen zijnde, zoo verkeerde de blijdschap, die daar was, in groote bittere rouwe. Haymijn van Ardennen en Aymerijn van Nerboen, en alle Heer Huygens vrienden sprongen verbolgen op, als brieschende leeuwen en wierpen de tafels omverre, dat de gouden schotels en krystallen vaten onder de voet raakten. Bedroefd en vergramd om de dood | |
[pagina 32]
| |
van hun neve, zeiden zij met woedende blikken: ‘Wij willen den val van onzen neve wreken, dat men daaraf spreken zal, zoo lang als de waereld staat - al zouden wij alle dood blijven!’ Haymijn wapende hem en zijn volk, en had tot zijn hulp 1000 Ridders, uitgelezen van al zijn land. Koning Carel wapende hem met al zijn magen en vrienden; hij had spoedig zijn batalië in orde gesteld en had ontwonden zijn standaart, daar hij onder had 10000 mannen, wel gewapend en van harnas voorzien. Daar kwamen van LauwenGa naar voetnoot+ Koning Carel veel te hulpe. Die van Rome en Milanen kwamen ook met eene geduchte macht van volk, want zij stonden onder de grootdadige heerschappije van Koning Carel; hij hadde tot zijner hulpe Vlamingen, Brabanders, Allemanniërs en Vriezen, zoodat Koning Carel een strijdbaar leger op de been bracht uit verscheidene oorden - meer dan ik schrijven kan. Toen toog Koning Carel op, met heel deze menigte van mannen, om Haymijn en zijne vriendenGa naar voetnoot+ te dooden en te verslaan, hun land te verbranden en te niet te maken. En Haymijn hadde in zijn hulpe, met al dat hij vergaderen mocht, 30000 mannen, onder welke vele groote Heeren, als Hertogen, Graven en Ridders, edel van geboorte; en zij reden met ontwonden banieren ter poorte uit, met luid geblaas van hoornen en trompetten. Daar was het geroep groot ‘Nerboen! Nerboen!’ Als Haymijn met zijn volk kwamen, daar Koning Carel zijn krijgsmacht in orde gezet had, zoo vielen de twee scharen met groote felheid samen uit, zoo dat in 'et vergaderen menige spere gebroken, en menige Ridder van den paerde ter aarde gedragen wierd. Haymijn riep met luider stemme, en zeide: ‘Edele Baroenen en vrome mannen! helpt mij wreken de dood van Heer Huygen, mijne neve; ik en vrage daar niet na, of ik het met mijn eigen bloed bekoopen zal.’ Aymerijn zeide: ‘Dat zal ik doen, mijn lijf en goed zal ik daarvoor op het spel en in gevaar stellen.’ | |
[pagina 33]
| |
Toen renden de Edelen op elkander aan, en vochten zoo lange, dat hun zwaerden en geweer ontbrak; zoo dat zij ten laatste sloegen met den appel van de zwaerden. En Haymijns volk weerden hen zeer vromelijkGa naar voetnoot+, tot uitputtens toe, maar sloegen Koning Carel talrijke mannen af, en velden ze met grooter kracht ter aarde: alzoo dat over beide zijden groote slachting geschiedde van Ridders en knechten. Daar was menig man bedekt met bloede, en hadde liever gerust, dan langer gevochten: men zag daar de paerden, met twintig of dertig teffens, zonder Heer: want de strijd was hevig en fel. Die van Ardennen verweerden zich en vochten alle met eenen stouten moed, alsof Haymijn hun vader ware geweest; zij streden tot dat het donkere nacht werd, alzoo dat zij uit nood scheiden moesten. Koning Carel verloor toen veel van de zijnen, want hij hadde op die tijd de meeste schade, zoo dat hij verloren had van zijn volk, binnen dien dage, duizend mans ofte meer, en aan Grave Haymijns zijde bleven maar weinige mannen. Nu moeste Haymijn wijken, overmids de donkere nacht. Heer Huygens dood had menig Edelman 'et lijf gekost en schier alleen door den overmoed van Koning Carel en Haymijn: menig schoon kasteel en sterke muur werd daarom geveld en verbrand - om de dood van Heer Huygen. Toen sprak Koning Carel met grammen moede: ‘Ik beloof 'et: God en zijne kracht heeft ons te dezer nacht gescheiden - maar ik duld ze hier niet langer: uit den lande wil ze ik verdrijven, en bannen ze met hun vrienden uit mijn Rijk, en nemen hun al hunne goederen.’ Toen riep Koning Carel zijn hoogste Baroenen en Raadsheeren te zame - zoo Koningen, Hertogen, als Graven; en dede ze zitten ter vierschare, elk na zijner waerde. Daar dingde Koning Carel, en maakten Maymijns geslachte balling over al zijn Rijk. Dit gedaan wezende, vernam Haymijn en zijne vrienden met hun helpers, dat zij door een vonnis der hooger vierschare het land moesten ruimen, hetwelk zij met grooter haaste gedaan hebben. Grave Haymijn hadde met hem 800 Ridders, die alle vrome en | |
[pagina 34]
| |
uitgelezen mannen waren ter wapen; en zij namen ieder mede van hun goed dat zij bergen mochten, want zij wisten wel, dat zij des Keizers en Konings macht niet wederstaan en konden. De Koning nam het goed, dat zij gelaten hadden, en begiftigde die 't hem beliefde. Dat was Grave Haymijns volk verdrietelijk te lijden, want Haymijn en allen, die met hem verdreven waren, moesten zich des daags onthouden in het dichtste der woestijnen. Nu zult gij hooren van 's Graven Haymijns verder bedrijf. Des nachts ging hij met zijn volk branden en rooven al dat hij buiten vaste mure besloten wist of konde vinden; alzoo dat hij niet en spaarde Geestelijk nog Waereldlijk, waar hij ze mocht berijden ofte begaan. Veel kloosteren en kerken verwoestte hij, en sloeg veel geestelijke lieden - Monniken, Priesters, Klerken, Nonnen - ook leeke-lieden, en roofde en vernielde tot onder de muren van Parijs. Hij hadde bij hem zijns vaders broeder, Madelgijs geheeten, een stout Ridder, was geleerd in de kunsten van Nigromantie,Ga naar voetnoot+ daar hij groote schade meê dede. En het goud, dat zij roofden in de kerken, dat sloegen zij den paerden onder de voeten. Deze oorlog duurde zestien jaar. |