Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Joan Albert Ban [uitmuntende Haarlemsche zanger]. [Klinkert door Tesselschade - zie bl. 300.] Als het vernuft begreep het zang'rig hoogh geschal Van u gerijmt geluydt, 't wierdt boven maght gedreven T'omhelzen meerder kracht als 't lijff was kracht gegeven; 'T vertilden zigh aen 't geen de vlugge geest beval; En denkend' dat hier is te wachten in dit dal Niet beters woud' de ziel ten hemel zigh begeven, (Om met een zoeten mondt te scheyden uyt dit leven) Waer nimmer slechter toon 't gehoor onthaelen zal. En oft nogh schoon gevielGa naar voetnoot1, dat yemandt zoght te streelen Het swaer ontroert gemoedt, om uw wijs nae te quelen: Ik stopte d'ooren toe gewent tot beter zoet. Ghy kunt den lichten geest van 't lodzigh lichaem deelen, En weder door uw klank 't geschifte zamen heelen, Onsterfelijke Ban die duyzend Echoos voedt. voetnoot1 Al gebeurde 't nog. Vorige Volgende