Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijMaeghde-klaght.[Door Laurens Reael, geb. te Amsterdam, 22 Okt. 1583, (zijn vader woonde op het Water in de Gouden Reaal) † als Schepen te Amst. 21 Okt. 1637.] Linde lommer wilt vry melden
Als mijn Herder hier eens rust,
Ick uw blaetjes heb gekust.
Klapt vry bloemtjes deser velden,
't Geen ick hier aen u beken:
Ick mijn Herders eygen ben.
Als sijn lammertjes hier grasen,
Op uw korte soete gras,
Seght hem ick 'er oock eens was,
Om mijn lieve lust te asenGa naar voetnoot1;
Seght, terwijl sy knabb'len soet,
Ick hem vlecht' een Roosenhoet.
Roosen waren mijn gedachten,
Die ick met mijn hair bewon,
Toen de stralen van de son
My de kleenste hitte braghten,
Als mijn suchjes drongen voort,
Sonder dat ik sprack een woort.
| |
[pagina 305]
| |
Doch de traentjes van mijn oogen
Borsten uyt door liefds geweldt,
Rollend' langhs 't begraesde veldt,
En soo nae mijn Herder vlogen,
DoenGa naar voetnoot1 mijn kransje was gereedt,
Dat aen hem wel was besteedt.
Moght ick nu mijn krans van Roosen
Stellen op sijn lieflijck hooft,
Dan sou 't immers zijn gelooft,
Dat ick d'Herder heb verkoosen;
En of 't niemandt lovenGa naar voetnoot2 wou,
Met mijn mondt ick 't zeeglen sou.
|