Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijLof-gedicht op Het Eeuwighstroomende Beeckje van den heer Laurens J. Baeck, in sijn hofstede te Beverwijck.
| |
[pagina 295]
| |
Een spiegel voor de fiere KatarijnGa naar voetnoot1,
Daer zy den zonneschijn
Ontschuilt, en zingt op uwen waterval,
Met liefelijk geschal;
Wanneer 't bekoorde en vrolijk pluimgediert
Daer onder tiereliert; enz.]
Beeckje, daer het duyn haer droppen
'tSaem vergadert in een bron,
Als sy met haer witte toppen
Glinstert in de morgen-son.
Beeckje, opent al uw ad'ren,
Die verhoolen gaen door 't sandt,
Wilt op mijne komst vergad'ren
Al de stroomtjens van het landt.
Streelt mijn opgetooge sinnen
Met uw heldre waterval,
Soo sal ick uw lof beginnen
In het haselare dal.
Beeckje, al de Zee-goddinnen
Brengen in uw beeck haer nat,
Al de traentjes van haer minne,
Soeten in uw waterbadt.
* *
'k Sie een dropje van meêdogen,
'k Voel een straeltjen van uw gunst;
'k Sie een dropje dat de oogen
Leert de soete lonckjens-kunst.
'k Sie een straeltjen vol van vrede,
'k Sie een straeltje van verstandt,
'k Sie de straeltjens van goê zeden
Loopen uyt het gulle zandt.
Beeckjen, als men u siet vloeyen,
Als men hoort uw soet geruys,
Voelt men al sijn geesjens gloeyen,
En verhuysen druck en kruys.
| |
[pagina 296]
| |
Hier is 't beeckje der Poëten,
Niet in 't liegend' Grieckenlandt,
Hier heeft Perseus paert gesmeten
't HippocreentjenGa naar voetnoot2 uyt het sandt.
Hier heeft Hooft gescherpt sijn veder,
Als hy wrocht sijn krachtigh dicht;
Hier sat Vondlen dickwijls neder,
Als hy van der aerd gelicht,
Drongh omhoogh door al de wolcken,
Boven bergen, boven locht,
En verliet de aerdsche kolcken
Van dit beeckje nat bevocht.
Dit is 't Beeckjen daer de Baecken
Van het vrouwelijck geslacht,
Altemet haer kransjens maecken
Vol van geur en deughdens kracht.
Lachjens, kusjens, lieve woordjens,
Lusjens sonder argh of list,
Groejen aen dees waterboordjens,
Haet en nijdt wordt hier gemist.
Beeckje vol van minlijckheden,
Beeckje vol van alle lust,
Vloeyt in alle eeuwigheden,
Nooyt verdroogh uw vochte kust.
Sleept het leven van de Baecken,
Alsoo langh als ghy hier loopt,
Wilt niet eer uw stroomen staecken,
Voor dat Baeck sijn leven sloopt.
Dan sal Phoebus met sijn stralen,
Al uw dropjens, al uw nat,
Opwaerts by de sterren halen,
Boven d'oude Bever-stadtGa naar voetnoot3.
|