Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijEen noodig.[Door D Rz. Camphuysen: zie bl. 244.] ‘Al 't oud en 't self!... altijd’ (segt gy) ‘van Goed,
Van God, van Deugd, van Lijden, van Versaken!...’
So is 't, mijn Vriend: Die anders wil noch moet
Noch durf noch kan - hoe sal 't die anders maken?
Mal is bene'en; hooch, boven mijn verstant;
Wer'lts mach ick niet; diep, kan noch wil ick dichten.
Veel beter slechtGa naar voetnoot1 en al-tijd Eender-hand,
Dan oyt door qua' Verscheydenheyd t'ontstichten.
Nu rijm ick recht, dan dwers; nu kort, dan lang;
Nu dus, dan soo; op alderhande wijse;
Nu geef ick dees, dan we'er een ander sang;
't Is and're saus, maer al de selve spijse.
Die Een alleen voor d'Opper-noodig houd,
Wat lust heeft die van Velen veel te quelen?
En wat kan 't scha'en, al teemtmen staeg het Oud,
Als 't Oud alleen het eeuwig Nieu kan geven?
|
|