De Steert-Sterre in 1618.
[Door Jacob Cats (zie bl. 96). In deze Bedenckinghe wordt de komeet, ‘gesien int Iaar 1618, geduydet op de vergaderinghe van de Synode, ghehouden tot Dordrecht.’]
Als Godes vverde Soon, der menschen vvaren Hoeder
Vercoos hier op der Eerd' een Maget tot sijn Moeder,
En dat hy 't arme volck genade quam aen-bien,
VVert aen des Hemels throon een nieuwe Sterr' gesien:
Een Sterr', een vvonder Sterr', die teghens ander Sterren
Quam stieren haren loop, en ging den geest vervverren
En sluyten toe den mont van al den grooten hoop,
Die meynden te verstaen des hemels hoogen loop.
Een Sterr', een vvonder Sterr', een Leytsman van de VVijsen,
Die om den nieuwen Vorst te loven en te prijsen
Verlieten 't Oosters lant, en traden na den stal,
VVaer in doen lach het Kint dat Vader was van al.
Een ander nieuvve Sterr' heeft haer vergulde stralen,
Met ongevvoonen glans, op 't Aertrijck laten dalen
Als door het Fransche lant om Godes suyver vvoort
VViert overal gepleecht dien grouvvelijcken Moort,