| |
Elfde hoofdstuk.
Zij waren gehuwd; bij de trouwplechtigheid alleen omgeven van de bloedverwanten der bruid en de hooge dignitarissen des lands; het volk juichte... het was den jongen vorst dankbaar eene Servische, één uit hun midden op den troon geplaatst te hebben.
De graaf van Takovo had woord gehouden en had het land verlaten, zelfs bij het afscheid weigerende zijn zoon voor het laatst de hand te reiken. In de villa Saschino treurde een vrouw, zooals alleen moeders kunnen weenen over den dood van haar eerstgeborene. Hij was gestorven voor haar, het eenige kind harer liefde. Haar smeekbeden, haar tranen hadden in zijn oogen niet opgewogen tegen de toovermacht, welke eene sirene over hem uitoefende; zijn laatste brief was vol bitterheid geweest, hij verweet haar hem alleen gelaten te hebben in de moeielijkste uren zijns levens, hem alleen lief te hebben gehad om zichzelve.
Dat waren zijn laatste woorden geweest; Draga zou toonen hem beter te beminnen! En het moederhart vergaf hem die wreedheid; maar haar hart brak er onder. Zij doolde als een rustelooze schim door haar woning voort, niemand willende spreken dan haar armen, slechts bij zichzelve herhalende, als ware zij bevreesd geweest voor eigen verlangen een eind te maken aan haar bestaan.
‘Neen, neen, ik moet blijven leven. De dag zal komen waarop hij mij noodig heeft.... ik zal eens weer de eenige zijn om zijn wonden te verbinden.’
Voor haar leed het geen oogenblik twijfel, of dat huwelijk zou uitloopen op algeheele ontmaskering der nieuwe koningin.
De jonge vorst was zoo gelukkig, als zijn naar liefde dors- | |
| |
tend hart slechts kon zijn. Hij geloofde niet dat ooit eene vrouw ter wereld bij zijne gemalin had kunnen vergeleken worden. Telkens en telkens sloot hij haar opnieuw in de armen, met de vraag of haar thans niets meer te wenschen bleef, en hij was er trotsch op dat de burgerij, dat het volk haar geestdriftig toejuichte. De menigte zag in de keuze van een eenvoudige vrouw slechts het bewijs, dat hij geen hoogmoed bezat, dat hij verbroedering der klassen wilde. Daarentegen was de houding der hoogere standen hem zoowel een raadsel als een voortdurende ergernis. De edellieden hadden de voltrekking van zijn huwelijk bijgewoond waar hun posten dat meebrachten; maar allen die zich daaraan onttrekken konden hadden de stad verlaten, om tijdelijk op reis te gaan. Op de gala-receptie, die daarop volgde, hadden bijna alle vrouwen van stand ontbroken. Zelfs onder haar, wier afwezigheid onverschoonbaar zou zijn geweest, waren er verscheidene, die plotseling ‘ongesteld’ werden.
‘Maak u daarover niet bedroefd,’ troostte de nieuwe koningin; ‘het is niet meer dan natuurlijk, maar laat mij slechts den tijd en gij zult zien hoe dat alles verandert.’
‘Maar u zulk een hoon te zien aandoen, liefste!’
‘Meent gij, dat ik niet alles voor u zou dragen?’ vroeg zij met haar tooverlach.
‘Ik meen niets anders, Draga, dan dat ik u liefheb, grenzenloos lief; dat ik den grond, waarover gij treedt te koud acht voor uw voeten, dat ik een stroohalm zou willen wegnemen van uw pad, en dat ik machteloos blijk u voor vernederingen te sparen. Beseft gij thans wat in mij omgaat?’
Zij lette niet op de oneindige teederheid dier woorden, slechts één woord van dat alles trof haar. Zich hoog oprichtende, terwijl haar gelaat door een harde uitdrukking werd ontsierd, riep zij uit:
‘En gelooft gij waarlijk dat zij mij krenken kunnen, die gravinnen en baronessen, wier titel misschien van gisteren dagteekent, wier verstand niet ontwikkeld genoeg is om haar in staat te stellen een brief zonder fouten te schrijven? Laat mij begaan Sascha, en gij zult zien of zij mij binnen het jaar de hand niet kussen. Uwe liefde heeft mij tot koningin gemaakt, ik ken geen hooger rechten. Maar wat bekommeren wij ons om dat alles! Zijn het geen beuzelingen, als men zoo gelukkig is als wij? Reeds heeft ons huwelijk u een groote belooning gebracht voor uw moed.
| |
| |
Gij werdt daardoor vrijgemaakt van een tirannie, die zonder mij tot den dood uws vaders zou hebben voortgeduurd. Gij hebt mij een kroon geschonken, maar ik heb u in waarheid tot koning gemaakt.’
‘Ja, Draga, dat deedt gij, en in leven en sterven zult gij mijn engel zijn.’
Of zij hem liefhad, den jongen droomer, die nimmer geluk op aarde had gekend? De wereld verzekert het tegendeel; maar zelfs de eerzuchtigste vrouw blijft teere plekken in het overigens koude hart behouden, en Servië's nieuwe vorstin kon niet anders dan het onwankelbaar vertrouwen op prijs stellen, dat in haar bleef gelooven, ondanks het gefluister, dat zich van alle zijden tegen haar verhief.
Alexander van Servië bezat, ook als volwassen man, niets in zijn uiterlijk, dat eene vrouw als zij kon bekoren. Het lage voorhoofd, de weifelende blik, de norsche trek om den mond.... niets duidde op adeldom of geestesgaven, zijn gebaren hadden iets onhandigs behouden, uit den tijd toen hij niets anders dan berispingen van de zijde zijns vaders te verwachten had; maar hij bleef toch altijd de koning en voor haar, die reeds een stormachtig verleden achter zich had liggen, vol harstochten, wier naam op aller tong had gezweefd, was het iets weldadigs te zien dat één enkel wezen nimmer aan haar twijfelde, haar beschouwde als rein en deugdzaam en goed. Zij rees er door in eigen oogen, zooals zij zich reeds voor een deel in eere hersteld had geacht, den dag waarop koningin Nathalie haar tot zich had genomen, met de overtuiging dat alleen wangunst over haar schoonheid haar belasterde. Had de houding der Servische dames haar niet met wrok vervuld, misschien zou zij er zelfs naar gestreefd hebben eenmaal het ideaal nabij te komen, dat haar jeugdige gemaal zich van haar had gemaakt. Nu kwamen de teederder gevoelens slechts boven wanneer zij zich met hem alleen bevond. Niet zoodra was zij aan zichzelve overgelaten, of zij herinnerde zich slechts de door haar ondergane verootmoediging, flikkerde er iets op in haar donkere oogen, dat van een demon in haar ziel vertelde.
Zij herinnerde zich niet dat er vrouwen waren geweest, die vóór haar dezelfde vuurproef doorstaan hadden; dal eene Joséphine de Beauharnais, eene Désirée Cléry eveneens met vooroordeelen en gefluister hadden moeten kampen, toen zij
| |
| |
plotseling vorstinnen waren geworden over machtige rijken, hoe Frankrijk's eerste keizerin en de gemalin van Bernadotte innemendheid voor trots, weldaden voor laster in ruil hadden gegeven en binnen korten tijd door allen waren bemind.
Draga van Servië bezat te veel zelfvergoding daarvoor. Zij wist zichzelve meer ontwikkeld van verstand dan de meesten harer vrouwelijke landgenooten, haar geest was verreweg schitterender, zij was schoon, zij was koningin, wie haar niet alle eer gaf beging in haar oogen majesteitschennis en moest daarvoor worden gestraft. En zij was onvoorzichtig genoeg dit te doen. Wanneer men na verloop van tijd tot haar kwam, omdat men toch niet van het hof verwijderd wilde leven, vernederde zij op haar beurt de hooggeplaatste dames, maakte zij van elk harer eene onverzoenlijke vijandin.
Onder de mannen, die haar huwelijk het levendigst verdedigd hadden, bevond zich haar schoonbroeder, kolonel Maschin. In vroeger jaren, toen de jonge koning als verweesde knaap te midden van zijn hovelingen ronddoolde, zonder iemand zijn vertrouwen te durven schenken, was het deze officier tot wien hij zich voelde aangetrokken.
Bij de komst van kolonel Maschin was er steeds een glimlach op Sascha's anders zoo gesloten lippen gekomen, had er gloed in zijn oogen gespeeld.
Maar de zwager der koningin was niet langer de vroolijke, goedhartige adjudant van voorheen. Hij had te lang in koning Milan's nabijheid geleefd, om niet een deel van diens lichtzinnigheid over te nemen en na een al te vroulijk leven, had hij eindelijk eene relatie aangeknoopt met eene vrouw, die hem telkens dreigde te verlaten, indien zijn middelen hem niet langer veroorloofden haar minste grillen te bevredigen. Voor haar alleen was hij een speler geworden. Mij wist dat zij hem niet meer liefhad, indien zij dat al ooit had gedaan, maar zijn hart was aan haar geketend, voor een enkelen glimlach van haar zou hij zijne ziel hebben verkocht.
Niets verheugde koning Alexander zoozeer als de gulle, hartelijke wijze, waarop deze man, de eenige figuur, die hem in zijn eerste jeugd sympathiek was voorgekomen, hem geluk wenschte met zijn keus.
‘Hij moet u kennen, hij de broeder van uw eersten echtgenoot!’ zeide hij dienzelfden dag tot zijn bruid. ‘Als hij er mij voor dankt u aan het Servische volk te hebben gegeven, dan is dat de schoonste lof, die iemand u zou kunnen toezwaaien.’
| |
| |
Kolonel Maschin.
| |
| |
Draga glimlachte haar glimlach vol raadselen.
Reeds een maand na haar huwelijk stond zij den kolonel eene door hem aangevraagde particuliere audiëntie toe. De koning had daarbij niet tegenwoordig willen wezen, wenschende dat zij zich volkomen vrij met haar familieleden gevoelen zou, en lang op zijn aanwezigheid aangedrongen had zij niet. Bij Maschin's binnentreden had zij eene hofdame bij zich, en hij begroette haar met de grootste hoffelijkheid, maar niet zoodra waren zij op een wenk van haar alleen gebleven, of de kolonel wierp het masker af en vroeg met over de borst gekruiste armen:
‘Mag ik misschien van u vernemen, hoe lang gij zoudt hebben gewacht mij tot u te laten komen, indien ik zelf niet verzocht had u te zien?’
‘Ik behoefde mij daartoe geen moeite te geven,’ antwoordde Draga, hem een zetel aanwijzende en zelve achterover in haar schommelstoel leunende, ‘ik kende u te goed, Nikita, om niet te weten dat gij uit eigen beweging komen zoudt.’
‘Gij had mij toch wel mogen bedanken voor de door mij gespeelde rol,’ zeide haar bezoeker.
‘Gij zegt?’ vroeg zij kwijnend, als vermoeide het haar hem te volgen in zijn gedachtenloop.
‘Dat het mij slechts één woord, of liever het vertoonen van één brief gekost zou hebben, om zelfs den koning de oogen te openen.’
‘En waarom hebt gij dat dan niet gedaan?’ hernam de jonge vrouw, hem een uitdagenden blik toewerpende.
‘Gij weet het even goed als ik, maar gij schijnt mij de vernedering te willen opleggen eener bekentenis, die gij ons beiden had kunnen besparen. Gij moet het hebben geraden, Draga, wat er in mij omging, toen ik het besluit van den koning vernam....’
‘Uwe hartelijke gelukwenschen waren toch oprecht, hoop ik voor u?’ klonk het spottend.
‘Neen, zij waren een leugen van begin tot eind!’ verklaarde haar bezoeker, haar een somberen blik toewerpende: ‘gij weet dat maar al te goed. In mij bleef ten ministe de liefde tot mijn ongelukkig vaderland leven; ik verblijdde mij bij de gedachte dat de graaf van Takovo van zelf weder het verblijf in Servië moede zou worden. Een man als hij lag hier te veel aan banden, om het vol te houden op den duur,
| |
| |
en dien dag hoopte ik dat koning Alexander zich in al zijn groote hoedanigheden zou toonen. Ik heb den knaap te goed gekend, om niet te weten wat wij van den man mochten verwachten. En op eens hoorde ik van zijn keus.... wist ik het rijk verloren.’
‘Gij zijt geen vleier dat zal niemand u verwijten,’ sprak de koningin met een toornig gebaar, die de luchtig daarheen geworpen woorden een diepe beteekenis schonk.
‘Dat ben ik nooit geweest, vóór den dag waarop ik Zijne Majesteit verzweeg wie gij waart.’
‘Nikita!’ en zij scheen naar een electrische schel te willen grijpen.
‘Speel geen comedie voor mij,’ zeide de hoofd-officier driftig, ‘het is onnoodig. Wij weten beiden wat wij van elkander hebben te denken. Wees ten minste eerlijk tegenover mij, zooals ik het ben tegenover u.’
‘Waarom als ik vragen mag, gelooft gij dat het land door mij wordt bedreigd?’
‘Omdat gij zult willen heerschen door uw gemaal, en niet heerschen kunt; want om dit rechtvaardig en verstandig te doen, moet eene vrouw zeer hoog staan, geen afgod hebben gemaakt, zooals gij, van haar eigen ik. Buitendien heeft het prestige van het huis Obrenovitch genoegzaam geleden in de laatste kwarteeuw, om den schok te kunnen doorstaan u op den troon te zien. Uit dat alles kan een burgeroorlog, moet een revolutie voortvloeien.’
‘Gij wordt grof, kolonel.’
‘Neen, ik antwoord alleen op de mij door u gestelde vragen. Ik heb u vooraf gewaarschuwd dat ik tegenover u geen comedie speel.’
‘Zou ik ten minste en ten laatste, mogen hooren waarom gij gezwegen hebt?’
‘Omdat.... ik een ellendeling ben, omdat bij mij het hart nog luider spreekt dan mijn vaderlandsliefde. Den dag waarop men mij dat noodlottige nieuws mededeelde, was ik ten einde raad. Ik zag geen kans meer de vrouw, die onmisbaar aan mijn leven geworden is, voor mij te behouden, en de verzoeking kwam en fluisterde mij toe: ‘Laat Draga koningin worden en zij zal voor u doen wat zij kan, gij zult een voordeeligen post verkrijgen, en.... die andere vrouw niet ontrouw zien worden. Ziedaar waarom ik blijdschap heb gehuicheld, met de somberste voorgevoelens in mijne ziel.’
| |
| |
‘Gij zijt ten minste openhartig. En thans komt gij uw loon opeischen?’
‘Ik had verwacht dat gij mij zulks uit eigen beweging geschonken zoudt hebben, Draga.’
‘En wat zoudt gij eigenlijk hebben gewild?’ Zij staarde hem aan met half gesloten oogleden.
‘De koning heeft groote veranderingen aangebracht in zijn huis,’ klonk het aarzelend, ‘de post van hofmaarschalk kwam open....’
‘O! ja, ik begrijp dat deze u aanlokkelijk toescheen,’ lachte zijn toehoordster, ‘een hoog traktement, geen vrees voor terzijde-stelling, zooals in het leger, en.... geen nauwe contrôle over de gelden van het vorstelijk huishouden.’
‘Zwijg!’ riep tie kolonel driftig. ‘Gij zijt een duivelin!’
‘Neen, alleen oprecht, zooals gij. Nu, tot mijn leedwezen heeft een ander reeds die plaats ingenomen, een onberispelijk mensch, ik geloof dus niet dat gij kans hebt spoedig zijn opvolger te worden.’
‘Dat weet ik; thans is echter nog een mindere betrekking weg te schenken, die van thesaurier.’
‘Alweer geldbeheer, mijn beste Nikita! Ik heb toch nooit te voren bemerkt, dat gij zulk een goed financier waart!’
‘Daartoe werd ik evenmin in de wieg gelegd als gij voor koningin,’ sprak de hoofdofficier kortaf; ‘ik ben een goed soldaat, dat is alles; maar ik moet geholpen worden, Draga, het moet, en één enkel woord van u tot den koning zal voldoende zijn.’
‘Dat weet ik.’
‘En gij zult dat woord spreken.’
‘Neen.’
‘Draga, speel niet met vuur. Ik zou u kunnen aanklagen....’
‘Nu nog?’ vroeg zij schouderophalend; ‘gij zijt dwaas! Zoudt gij uzelf daardoor niet als een leugenaar brandmerken? Zou het niet al te gemakkelijk vallen uwe bedoelingen te doorzien?’
Nikita Maschin moest erkennen dat zij gelijk had. Nu hij niet gesproken had voordat het te laat was, moest hij ook verder het stilzwijgen bewaren.
‘Ik bewonder uwe onbeschaamdheid,’ hernam de koningin, ziende dat hij zichzelf verslagen achtte. ‘Weet gij dan nog niet hoezeer ik uw gansche familie haat? Of hebt gij het vergeten hoe gij allen tegen mijn huwelijk met uw broeder opstondt?’
| |
| |
De kleedkamer van Koningin Draga; op de tafel ligt de boa, die zij omsloeg toen zij vluchtte.
| |
| |
‘Ik meende dat later voor mij persoonlijk hersteld te hebben....’
‘Daarmede doelt gij op die liefde van u, die mij een oogenblik deedt gelooven, dat ik aarde en hemel uitmaakte voor u. De brieven, waarmede gij daar straks dreigdet, dagteekenen uit dien tijd; want ik heb u waarlijk bemind, Nikita, gij moet zelfs mijn eenige ware liefde zijn geweest, want voor u alleen beging ik de onvoorzichtigheid te schrijven wat mijn hart mij ingaf. Ik geloofde in u.... hoe hebt gij mij daarvoor beloond?’
‘Draga! spaar mij; gij waart werkelijk mijn wereld, mijn alles!’
‘Misschien.... gedurende enkele maanden. Toen, op een dag dat ik u wachtte zooals altijd, kwaamt gij niet, liet gij zelfs niets weten. Ik vernam van anderen dat gij niet ziek waart en schreef u brief op brief. Zij bleven onbeantwoord en kort daarop moest ik hooren, dat gij in de netten waart geraakt van die vrouw, die u sedert onder haar macht heeft gehouden. Dunkt u, dat ik u meer genegen zou behooren te zijn dan een uwer familieleden?’
‘Neen, gij hebt gelijk mij mijne handelwijze te verwijten, maar gij zijt thans gelukkig, Draga, en ik ben wanhopig. Kunt gij niet edelmoedig zijn en mij den prijs voor mijn stilzwijgen betalen? Hoe weinig kost het u niet en hoeveel zal het voor mij beteekenen! Ik zweer u, zoo gij dat doet, zult gij geen trouwer dienaar hebben dan mij. Gij bezit weinig vrienden, verspeel den steun niet van iemand, die u beter dan wie ook verdedigen kan tegen het gefluister der wereld. Van onze vroegere relatie is nooit iets uitgelekt, ik kan dus als een broeder over u spreken. Slechts één woord, en gij kunt onder alle omstandigheden op mij rekenen.’
Een oogenblik aarzelde de jonge vrouw. Zij zag in dat hij gelijk had, dat het een onwaardeerbaar iets voor haar zou zijn onder de hofdignitarissen iemand te tellen, die er zijn belang in zou zien haar bondgenoot te zijn; dat zijne vriendschap het beste bewijs voor de vlekkeloosheid van haar verleden zou uitmaken; maar daarop herinnerde zij zich weder wat zij door dien man geleden had, de vijandelijkheden der zijnen en plotseling opstaande antwoordde zij:
‘Ik wist niet dat gij zoo welsprekend waart, Nikita, Jammer dat gij voor doove ooren hebt gesproken.’
‘Dus.... weigert gij?’ vroeg hij verbleekend.
| |
| |
‘Ik zou mij schamen het leger van zulk een goed soldaat te berooven. Dat zal ik ook aan den koning zeggen, indien gij u om dien post tot Zijne Majesteit wenden mocht, en zooals gij daareven zeidet, hij luistert steeds naar mij.’ Haar vingers raakten een schelknop aan, er verscheen onmiddellijk eene hofdame.
‘Wij hebben nog eenige brieven te schrijven, lieve,’ zeide zij op vriendelijken toon; ‘vaarwel kolonel. Breng mijne groeten aan uwe dierbaren over.’
Sprakeloos van woede, maakte haar bezoeker eene diepe buiging en verwijderde zich.
Zij had zich gewroken, door hem in het hart te treffen, zooals hij het haar eenmaal had gedaan.
Voor Alexander echter was zij de teederheid zelve, en dat maakte hem blind. Hij vergat door haar toovermacht zelfs de vrouw die verlaten van hen, die haar het liefst op aarde waren geweest, om haar zoon voorttreurde, en toen Draga hem op zekeren dag toefluisterde dat zij moeder hoopte te worden, kende zijn vreugde geen grenzen meer.
‘Schenk mij een zoon!’ riep hij uit, ‘en mijn volk zal u op de handen dragen; dan eerst zult gij in hun oogen Servië's koningin zijn; de moeder van een nieuwen Obrenovitch kan niet anders dan populair wezen.’
Hij vergiste zich daaromtrent niet. Zoo sterk was het verlangen het koningshuis te zien voortleven, eene talrijke dynastie te bezitten, dat het bericht algemeene blijdschap verwekte. Zelfs zij, die Draga haatten, verheugden zich om den koning, om de nieuwe hoop des rijks.
Koningin Nathalie verblijdde zich van verre met hem en ofschoon zij hem niet schreef, toch zat zij sedert van ochtend tot avond ijverig aan een prachtig doopkleed te borduren, hetwelk door haar bestemd was het teeken der verzoening te worden.
Ook in Rusland werd de tijding met ingenomenheid begroet; de aanstaande moeder van een geslacht van koningen kon niet langer als de eerste de beste parvenue op den troon worden beschouwd. Om dit te bewijzen liet de Czaar Alexander weten dat, zoodra de heugelijke gebeurtenis had plaats gehad, - want men wilde thans de koningin aan geen noodelooze vermoeienissen blootstellen, - zijn lang verschoven bezoek met zijne gemalin aan het hof van Petersburg welkom zou zijn.
| |
| |
Ook dit werd weldra alom bekend, en de Servische adel gaf zich gewonnen. Al mocht men Draga daarom persoonlijk nog niet liefhebben, haar positie werd er geheel verschillend door. Van het oogenblik af dat de machtigste der Europeesche vorstinnen haar als eene zuster ontving, konden de dames van Belgrado haar niet meer over het hoofd zien.
Er verstreken maanden van liefde en zorgen van de zijde des konings, maanden waarin er niets meer aan zijn geluk ontbrak, want ook hij voorzag dat zijn moeder de armen naar haar eerste kleinkind zou uitstrekken, dat zij op het hoofdje van den nieuwen kroonprins den vredekus zou komen drukken voor diens vader bestemd. Maar het waren tevens maanden van ware foltering, van zielsangst voor de vrouw, die in een onzalig uur gelogen had, om eindelijk.... eindelijk in waarheid koningin te wezen.
Als Alexander van Servië haar in de armen sloot, vervuld van dankbaarheid voor de vreugde der in het zonlicht badende toekomst, raadde bij niet hoe dat hart, dat aan het zijne klopte, gemarteld werd door de keuze tusschen ontmaskering en een bedrog, dat haar zelfs door haar gemaal zou doen verjagen, indien het ooit door hem werd ontdekt.
O! toen zij in haar overmoedigheid voor het eerst van haar verwachtingen sprak, scheen de tijd, die nog moest verloopen voordat zij een kind in de armen kon houden, haar zoo lang toe, zij had daarbij zoo vaak gehoord van ondergeschoven prinsjes, dat zulk een daad haar, van verre beschouwd, hoogst eenvoudig voorkwam; maar hoe meer het tijdstip naderde, hoe beter zij inzag dat dergelijke verhalen fabelen zijn. Hoe de waakzaamheid van een koning, van ministers, van geneesheeren te verschalken? Waar zou zij vertrouwde harten vinden, bereid zich voor haar aan schande en tuchthuisstraf bloot te stellen? Hoe zou zij het stilzwijgen opleggen aan de moeder van dat vreemde kind?....
|
|