| |
Tiende hoofdstuk.
Op de villa Saschino was alles vreugde en in feestgewaad gehuld.
Bloemen versierden den ingang van het huis, groene slingers tooiden de wanden, immers na drie jaren afwezigheid zou Nathalie's zoon daar wederkeeren, en het hart der moeder klopte onstuimig, bij die gedachte alleen.
Het was alsof haar teederheid voor hem de laatste jaren nog slechts was toegenomen. Zij wist hem zoo ongelukkig en haar liefde moest trachten tegen zijn droefheid op te wegen, maar tevens hem ditmaal te overtuigen dat de ure tot zelfstandig regeeren gekomen was.
Het kostte hem aanvankelijk moeite zich in dit vreedzame midden overgeplant te gelooven. Telkens meende hij slechts de speelbal te zijn van een schoonen droom, die al te spoedig door een bitter ontwaken zou worden gevolgd, en dat maakte hem schuw en zwijgend; maar met den dag won hij aan zelfvertrouwen. Hij vergezelde zijn moeder op haar wandelingen, bezocht zelfs met haar enkele harer beschermelingen, er werd veel muziek gemaakt en van lieverlede werd hij weder vroolijk als hij in de dagen zijner kindsheid was geweest.
Maar bovenal was het hem een genot naar Draga's gesprekken met de koningin te luisteren. Beide vrouwen tin- | |
| |
telden van geest; dat was ook wat haar tot elkander had gebracht; want mevrouw Maschin behoorde niet eens tot den kleinen adelstand, had slechts een uitnemende opvoeding genoten en bezat een helder verstand. Als zij Nathalie voorlas en de jonge koning zat er bij, kwamen de woorden hem als een zang voor, dien hij altijd had willen hooren.
De koningin-moeder bemerkende dat haar hofdame een bijzondere takt had om met den jongen koning om te gaan, en dat zij vooral hem los kon rukken uit zijn sombere gedachten, en een gullen natuurlijken lach - iets dat aan zijn kinderjaren herinnerde - bij hem op kon wekken, hield zooveel mogelijk Draga in haar nabijheid; wàt wenschte de moeder anders dan haar kind een tijdlang ten minste, vroolijk en zonder staatszorgen te zien?
Zij maakten met hun drieën ritten te paard, en wanneer zij dan ver, heel ver van huis, afstegen, om op rotsen gezeten een tijdlang van het heerlijk natuurtooneel te genieten, was de jonge koning altijd zóó vlug, dat hij, na zijn moeder te hebben laten afstijgen, Draga, die lachend tevergeefs trachtte alléén uit 't zadel te komen, opving in zijn armen; ook bij het opstijgen, hield hij met weelde haar kleinen voet een oogenblik in zijn hand; dan doortintelde een ongekend gevoel zijn borst, werd alles zonneschijn om hem heen, vergat hij zijn vader, de kwellingen, die hem opnieuw zouden wachten in zijn land, het gansche wereldrond.
Toch gaf hij zich geen rekenschap van wat er in hem omging, bleef zij in zijn oog slechts de trouwe gezellin zijner moeder, geloofde hij dat zijn gevoelens voor haar alleen die van dankbaarheid waren voor eene toewijding aan de verlaten vrouw.
Het was eerst den dag voor zijn vertrek dat er een verblindend licht voor hem opging.
Hij zou den volgenden morgen vroegtijdig afreizen; de koningin had zich derhalve dien laatsten dag geheel vrij wenschen te maken, om met hem te zijn, maar er waren eenige brieven gekomen, die terstond beantwoord moesten worden zoodat de koningin zich met haar secretaris een uur verwijderde, haar zoon belovend zoo spoedig mogelijk weer bij hem te zijn.
Alexander was alleen met Draga.
‘Ik kan mij niet voorstellen, dat ik morgen op dezen tijd reeds ver van hier zal zijn,’ sprak de jonge vorst als tot zichzelven.
| |
| |
‘Waarom de vreugde van dezen laatsten dag met de gedachte daaraan te bederven, Sire?’ vroeg de hofdame met zacht verwijt. ‘Of weet Uwe Majesteit niet dat wij haar telkens trachten te verbannen?’
‘Mag ik daaruit opmaken dat zelfs gij, mevrouw, mij een weinig missen zult?’ klonk het ontroerd.
‘Een weinig?’ en de groote donkere oogen vulden zich plotseling met tranen.
Waarom weende zij, die vrouw, wier minste daden en woorden de laatste weken slechts één doel hadden gehad: de heerschappij, welke haar scherpe blik ontdekt had over den eenzamen jongeling uit te oefenen, te versterken? Wat ging in haar binnenste om? Had zij hem waarlijk lief gekregen, den schuchteren vorst, dien zij zoolang slechts als een gemakkelijk te winnen zwakkeling had beschouwd? Of begreep zij dat haar eerzuchtige droomen schipbreuk zouden lijden, nu hij voor jaren weder vertrok? Schreide zij wellicht om het ineenstorten harer luchtkasteelen?
Maar op Alexander maakten die tranen een overweldigenden indruk. Hij wenschte ze te drogen en toch ook weer zou hij ze altijd willen zien voortvloeien, zoo zoet was hem de gedachte dat zij om zijnentwil werden gestort. Hij vatte haar hand:
‘Is het om mij, dat gij weent?’ vroeg hij, zich dicht tot haar over buigende. ‘Om mij?’
Het scheen hem zoo ongelooflijk toe. Was er ooit iemand op aarde geweest, behalve zijn moeder, die zich om hem bekommerde? En zij zou het doen, de jonge, schoone vrouw, die geboren was om harten te gebieden!
‘Vergeef mij, Sire,’ en zij bracht haastig een kanten zakdoekje aan de oogen, ‘vergeet mijn zwakheid van een oogenblik. Men moet zich onderwerpen aan het onherroepelijke, maar.... maar het zal hier zóó leêg zijn zonder u!’
En opnieuw welden er tranen bij haar op. Als ware zij verstoord op zich zelve geweest, wendde zij driftig het hoofd af.
‘Ik schaam mij over mijzelve,’ prevelde zij.
‘Waarom?’ vroeg de koning haar hand streelende. ‘Vermoedt gij dan niet hoeveel goed gij mij doet met dat welsprekend bewijs, dat ik u niet geheel onverschillig ben? Ik ook ik zal u missen, meer dan ik zeggen kan. Mijn gehechtheid aan u is al oud, mevrouw, zij dagteekent van een uur van ellende. Kunt gij u nog het oogenblik herinneren?’
| |
| |
Haar blik richtte zich met onweerstaanbare betoovering op hem.
‘Neen, Sire, vertel mij daarvan....’
‘Het was den dag waarop mijn vader voor altijd van hier vertrok,’ aldus vervolgde Alexander zijn vertrouwelijke mededeeling tot Draga. ‘Ik had mijn gansche hart gezet op de verzoening mijner ouders.... toen ik alles verloren zag, toen mijn vader vertrekken moest, was ik der wanhoop nabij. Ik barstte in snikken los, ik was nog maar een knaap, en gij, er slechts aan denkende mij te troosten, legde uw hand op mijn schouder. O! wat uw medelijden mij opbeurde! Dikwijls daarna in treurige oogenblikken heb ik gemeend uw aanraking te voelen!’
‘Kind!’ fluisterde zij, de hand over zijn hoofd strijkende: ‘Groot kind!’
Maar hij was geen kind meer; zijn hart ontwaakte bij die liefkoozing. Hij sprong op, greep onstuimig haar beide handen vast; trok haar tot zich en haar doodsbleek aanziende, sprak hij gejaagd:
‘Speel niet met me. Ik heb nimmer bemind, ik was zelfs gaan gelooven dat liefde niet voor mij was weggelegd, en daarom kan zij mij ook slechts een diepen ernst wezen. Zij is bestemd òf wel mijn leven òf mijn dood te worden, indien zij ooit tot mij komt.’
‘Laat mij dan gaan, Sire,’ antwoordde Draga, trachtende haar handen los te maken. ‘Want al heb ik u lief, meer dan mijn eigen ziel, wij zijn niet voor elkander bestemd en, liever dan droefheid te meer in uw leven te brengen, ontvlucht ik u voor altijd.’
Met eenige moeite trok zij haar handen uit de zijnen en trad op de deur toe; doch hij was haar voor. Alles duizelde voor zijn oogen: slechts dit eene verstond en geloofde hij: zij beminde hem, hij behoefde niet langer eenzaam of verlaten te zijn; hij had op eenmaal een schat gevonden, die alle rijkdommen ter wereld overtrof.
‘Waarom wilt gij heengaan?’ vroeg hij sidderend. ‘Hebt gij dan niet geraden wat gij voor mij zoudt kunnen zijn?’
‘Niets, Sire. Gij zijt koning en ik.... ben wie ik ben. Ik sta zoowel te laag als te hoog voor u.’
‘Neen,’ sprak hij, nog bleeker wordende, maar met plotselinge kracht, ‘gij vergist u, want voor de vrouw, die mij liefhad, zou ik in staat zijn koninkrijken te veroveren. Ik
| |
| |
weet niet of gij mij genoegzaam beminnen kunt, om desnoods vernederingen, verguizing, miskenning te dulden om mijnentwil, maar dit ééne gevoel ik, dat ik, gesteund door uwe liefde plotseling de geestkracht zou hervinden, sedert jaren in mij uitgedoofd, dat ik alles voor u zou wagen en winnen. Draga, wilt gij mijn troon deelen?’
Het was bijna een jubelkreet, die zijn vraag beantwoordde. Met een half moederlijk, half betooverend gebaar breidde zij de armen open, en terwijl hij zich daarin wierp, snikte zij, zijn hoofd kussend:
‘Mijn konig! Mijn koning!’....
Toen zij zich een oogenblik later uit zijn omhelzing loswikkelde, begon zij hem zacht en teeder te beknorren. Waar had hij aan gedacht? Iets dergelijks kon niet zijn. Zij zelve verweet het zich thans als een misdaad haar gevoel voor hem niet beter te hebben verborgen, en op zijn smeekbede toch zijn pas verworven geluk niet te verwoesten, hernam zij, dat zij hem voor niets op aarde bedroeven wilde; maar dat hij haar zijn liefde moest bewijzen, door naar zijn land terug te keeren, alsof er niets ware geschied en daar in zijn stil eenzaam leven zijn hart onderzoeken en ernstig met zichzelven te rade gaan, omtrent de vraag of zij niet gelijk had een huwelijk tusschen hen onmogelijk te achten. Zij zou zijn beslissing afwachten, de eerste zijn te begrijpen dat zij elkander nooit, neen nooit moesten wederzien, en tot haar laatsten ademtocht zijn beeld in zich omdragen. Op het oogenblik zelf dat hij haar verzekerde haar wensch te zullen opvolgen, maar vooraf te weten dat zijn besluit niet kon veranderen, trad de koningin binnen. De hofdame was zichzelve onmiddellijk meester, maar Alexander had nimmer veinzen geleerd. Hij was zoo bewogen, dat zijn ontroering de moeder terstond opviel.
Met een wenk gaf zij Draga te kennen, dat zij met haar zoon alleen wenschte te blijven, en zoodra mevrouw Maschin zich verwijderd had, sloeg zij den arm om zijn hals en haar gelaat tegen zijn wang aanleggende, vroeg zij:
‘Wat is er dat mijn Sascha zoo geschokt heeft? Geen slechte tijding hoop ik?’
Tot eenig antwoord wierp hij zich aan haar voeten en beleed haar alles.
Geen enkele maal onder die bekentenis slaakte de vorstin
| |
| |
een uitroep of zeide zij een woord. Haar schoon gelaat was op eens als uit marmer gehouwen, haar ziel in volslagen rebellie tegen het lot. Zij had tot hiertoe geloofd alles te hebben geleden wat een vrouw slechts lijden kan, en zij had dat gedragen op faire, vorstelijke wijze; maar dit was te veel: haar kind, haar afgod wilde zijn gansche toekomst verspelen voor eene vrouw, die noch geboorte, noch jeugd bezat, die zij kende als geestig, ontwikkeld, ja, maar ook als intrigante, over wier leven veel gesproken was, die de laatste kon zijn om een koningskroon te dragen.... Nathalie had den geest harer hofdame bewonderd, maar niet jaren achtereen met haar kunnen doorbrengen, zonder haar zelfzucht, haar zielloosheid te peilen. Ook al ware zij een prinses van den bloede geweest, Draga zou het hart van haar zoon vroeg of laat hebben gebroken, en nu? Nu zou het slechts eene avonturierster op den troon wezen, die hem alle prestige zou doen verliezen in de oogen van zijn volk.
‘Gij antwoordt niet, moeder,’ sprak Alexander opstaande en naast haar plaats nemende, ‘hier staat toch het geluk op het spel van mijn gansche leven. Daar kunt gij niet onverschillig voor zijn.’
‘Onverschillig?’ herhaalde de arme vrouw met een gesmoorden snik. ‘O! kind als ik jouw waar geluk met mijn leven knopen kon, ik zou mij aanstonds zonder een enkele klacht voor u laten dooden; maar dit.... dit is het onbereikbare.’
‘Moeder!’
‘Het is onmogelijk, zeg ik u!’ vervolgde zij met de kracht der wanhoop. ‘Gij kent haar niet, die vrouw. Gij kunt niet vermoeden hoe zij door eerzucht verteerd wordt, hoe zij zich steeds in mijn gunst wist te dringen, ofschoon haar plaats bij mij niet aangewezen was, Sascha, luister naar mij.’
Lang, zeer lang sprak zij tot hem, heel de welsprekendheid des harten te baat roepende, om hem van dien noodlottigen stap te weerhouden. Zij sprak hem over jonge Russische vorstinnen, ook over de dochter van Peter Karageorgewitz waardoor de twee Servische koningsdynastiën vereenigd zouden worden; vooral echter wees zij op de noodzakelijkheid eene vlekkelooze, jonge vrouw, geen weduwe, geen oudere, geen besprokene tot gemalin te kiezen.
Maar hij luisterde niet naar haar, hij beschuldigde haar innerlijk van hoogmoed en dwaze vooroordeelen, haar ten
| |
| |
slotte belovende vooralsnog geen vast besluit te zullen nemen, zonder rijpelijk alles te hebben overwogen.
Heel dien laatsten dag van samenzijn werd door dit onderhoud verduisterd. De hofdame ontving, tegen alle gewoonten in, geen uitnoodiging aan tafel te verschijnen en de koning zag haar niet weder voor zijn vertrek. Den volgenden morgen hield de vorstin haar zoon lang in de armen geklemd. Haar fiere hoofd was op zijn schouder gebogen.
‘Sascha,’ smeekte zij, ‘als gij weg zult zijn, herinner u dan wat ik heb doorworsteld; dat de gedachte aan zelfmoord tallooze malen bij mij oprees; maar dat ik die verleiding steeds weerstand bood door de gedachte aan u. Zoolang ik u in leven wist, wilde ik daar zijn om u, zoo noodig, te hulp te komen; zelfs op een afstand heb ik slechts voor u geleefd. Gij zijt heden rijk, mijn lieveling, gij kunt elke prinses, hoe arm dan ook, huwen, denk aan de belangen van uw land, denk aan eene gunstige alliantie. O! breng mij dien genadeslag niet toe u een onwaardige keuze te zien doen. Gij zoudt daarmede een afgrond tusschen ons beiden graven; want nooit, nooit, onthoudt hel wel, kan of mag ik mijn toestemming tot zulk een huwelijk geven.’
‘Moeder!’ driftig had hij zich uit haar omhelzing losgemaakt. ‘Is dat uw laatste woord?’
‘Sascha!’ riep zij uit, ‘mijn lieve jongen, mijn kind, ga zoo niet heen!’
Hij gevoelde reeds berouw over zijn opwelling van toorn en drukte de lippen op haar voorhoofd.
‘Vaarwel,’ fluisterde hij, ‘vaarwel, moeder, en wat er ook gebeure, denk vóóral wat gij voor mij zijt geweest.’
Hij spoedde zich thans naar het rijtuig, dat op hem stond te wachten, boog zich nog eenmaal om haar toe te wuiven, maar daarop gleden zijn blikken langs al de vensters van het huis en de moeder, die hem nastaarde, wist dat zij niet meer de eerste in zijn hart was.
Langzaam keerde zij naar haar vertrekken terug, weinig vermoedende dat zij hem voor het allerlaatst op aarde had gezien.
Het duurde geruimen tijd, eer zij ontwaakte uit een soort verbijstering die zich van haar meester had gemaakt. Toen dat geschiedde, trad zij op haar schrijftafel toe en wierp de volgende regelen op 't papier:
| |
| |
‘Mevrouw,
Er zijn dingen, die men beter doet neer te schrijven dan mondeling uit te spreken; ik wensch niet dat een heftig woord, dat zoo licht de tong ontvalt, de goede herinneringen zou verstoren, door mij behouden aan den tijd, dien gij in mijn huis doorbracht, aan de vele diensten welke gij mij wel hebt willen bewijzen.
Gij zult echter zelve inzien dat de tijd van scheiden gekomen is. Hoezeer het mij ook grieft u dit te moeten zeggen, het is zoo en niet anders. De droom, door u gedroomd, kan geen werkelijkheid worden. Indien gij slechts uw zoo helder verstand raadpleegt, zult gij dat zelve erkennen; zoo gij waarlijk liefhebt zult gij den ondergang niet willen bewerken van den man, die u op zoo roerende wijze vertrouwt, zult gij weigeren, te treden tusschen moeder en zoon. Het zou niet straffeloos geschieden.
Ik zou u erkentelijk wezen, zoo gij heengingt zonder getracht te hebben mij weder te zien. Wil geheel over mijn rijtuig en dienstboden beschikken. Uw jaarlijksche toelage zal u uitgekeerd blijven, alsof er niets ware veranderd. Zoo ik u met iets anders genoegen kan doen, verzoek ik u mij dit te laten weten. Hetzij nu of later zal het mij een genoegen zijn iets voor u te kunnen verrichten.
Vaarwel, en laat mij u nog dit ééne zeggen: Gij hebt het zeldzaam voorrecht een groote edele daad te kunnen volbrengen. Zij zal zelfverzaking kosten, maar kan niet onbeloond blijven. God is rechtvaardig en eene moeder, die oneindig veel geleden heeft ter wille van haar kind, zal Hem al de dagen haars levens smeeken u te zegenen.
Nathalie.’
Een uur nadat dit briefje verzonden was, ontving de koningin het antwoord:
‘Mevrouw,
Ingevolge de bevelen Uwer Majesteit, zal ik dezen middag haar woning verlaten, om deze niet weder te betreden dan daartoe uitgenoodigd door Uwe Majesteit zelve.
Ik had veel strijd voorzien na mijn laatste gesprek met den koning, ik weet dat mij nog schier onoverkomelijke hinderpalen in den weg staan, maar indien Zijne Majesteit
| |
| |
meer dan een voorbijgaand gevoel voor mij koestert, zoo hij waarlijk door mij zijn donker pad wil zien verlichten, kan ik niet aarzelen, zal ik alles verdragen, alles dulden om zijnentwil, liever door allen beschouwd worden als een lage intrigante, dan zijn eenzaamheid te berooven van geluk, en Uwe Majesteit die hem zoozeer heeft liefgehad zal de eerste zijn om het hem, - ik zeg niet mij, - te vergeven.
Ik dank u, mevrouw, voor al wat het u mocht behagen, deze laatste jaren voor mij te zijn, nooit zal uwe goedheid vergeten worden door
Uwe gehoorzame dienares
Draga Maschin.’
Alexander's moeder was te schrander, om zich eenige illusie te maken omtrent de beteekenis van dat schrijven. Het was een hoffelijke oorlogsverklaring, Draga's belofte dat zij voor niets of niemand van haar doelwit af zou wijken.
Met een doffen wanhoopskreet, wierp de vorstin zich, na het lezen dier bladzijde, op haar bidstoel neder. God alleen kon hier nog uitkomst zenden; zijzelve was machteloos, wat vermocht zij tegen den invloed eener vrouw, die bemind werd en voor niets terug zou deinzen? Te laat zag zij in dat zij gedwaald had door gehoor te geven aan de opwelling van het oogenblik, aan de stem harer oprechte natuur, die het haar verbood deze vrouw aan haar zijde te houden, nadat zij opgehouden had haar te vertrouwen. De voorzichtigheid had haar integendeel moeten voorschrijven zich te gedragen als ware er in het geheel niets geschied, haar desnoods mede te nemen op een lange reis, haar niet uit het oog te verliezen. En zij had haar vrijgemaakt, vrij tot het voortzetten van haar heilloos spel, vrij ook zich naar Belgrado te begeven.
O! dat men zelfs niet waar mocht zijn hier beneden, dat men zelfs voor wat goed en billijk was werd gestraft!
Twee dagen later ontving ook de jonge koning een brief. Deze was uit zijn eigen residentie gedagteekend.
‘Sire,
Uwe Majesteit heeft mij beloofd niet overijld te zullen handelen en ik houd haar aan haar koninklijk woord; maar ik acht het mijn plicht haar in kennis te stellen met het feit, dat de koningin, uwe geëerbiedigde moeder, mij uit haar nabijheid verbannen heeft.
| |
| |
Het nieuwe Koninklijk Paleis, rechts een gedeelte van het oude Paleis, waarin het Koninklijk Echtpaar werd vermoord.
| |
| |
Ik acht mijzelve niet te beklagen. Het is mij een vreugde voor u te mogen lijden, Sascha! O! vergeef mij nog eens dien lieven naam te durven uitspreken; het zal waarschijnlijk voor het laatst, het allerlaatst zijn, want ik ook, ik geloof dat onze droom waanzin is, dat ik u niet mag blootstellen aan een strijd, die - ik voorzie het maar al te goed - heftiger, zwaarder en smartelijker zal wezen dan al wat Uwe Majesteit in haar toch reeds zooveel bewogen leven te doorworstelen had.
Vergeet mij, en zoo mijn beeld nog somtijds eens voor u op mocht rijzen, laat het dan alleen zijn als dat van eene vrouw, die gij gelukkig hebt gemaakt boven alle stervelingen, hoe kort dat geluk dan ook duren mocht. Al de tranen, waarmede zij de herinnering aan één enkel uur zal moeten koopen zullen haar niet te duur zijn.
Draga.’
De jonge vorst voelde zich als verpletterd door dit bericht. Hoe! zijne moeder, op wier teederheid en trouw hij zoo rotsvast gebouwd had, kon hem vrijwillig zulk een leed aandoen? Niet tevreden zich tusschen hem en zijn hartewensch te hebben geplaatst, verjoeg ze het dierbaar wezen, dat geen andere misdaad had begaan dan hem te beminnen! Maar dan was haar moederliefde ook slechts gehuicheld, dan wenschte zij zijn geluk niet, dan zocht zij zijn droefheid slechts te verdubbelen!
Was het dan toch waar, wat zijn vader haar altijd had verweten: dat zij harteloos en slechts de incarnatie van ijskoude zelfzucht was?
De slang des twijfels was zijn eenig paradijs op aarde binnengekronkeld en had de heerlijkste bloem uit zijn Eden - zijn kinderliefde - vernield.
Meer dan ooit was hij besloten de roepstem te volgen van zijn hart. Bij zijn terugkeer uit de warme, vriendelijke atmosfeer der villa Saschino, was hem zijn verlatenheid in het oude, zwijgende paleis zwaarder nog dan te voren gevallen. Koning Milan had hem, wel is waar, ontvangen aan den trein; maar zich aanstonds daarop verontschuldigd hem weer te moeten verlaten voor ‘zaken van persoonlijken aard’ en hij wist wat dat beteekende. Hij zag zijn vader alleen op de uren, wanneer de belangen van den Staat dat meebrachten, voor het overige van den tijd vermaakte de koning zich op zijn manier, bleef hij alléén met zijn gedachten, die niet eens meer verstrooid werden door een arbeid, die nutteloos scheen te zijn geworden.
| |
| |
In die uren was hij onafgebroken met Draga bezig geweest en nu verrees zij voor hem in den heerlijken glans eener martelares. Het was om zijnentwil dat zij geleden had, dat zij verjaagd was van den haar zoo dierbaren post, immers één woord van haar, de belofte haar liefde prijs te zullen geven, ware voldoende geweest zijne moeder op haar wreed besluit terug te doen komen. Het zou de koningin zoo gemakkelijk zijn gevallen haar een verlof te verleenen, gedurende de zeldzame bezoeken van haar zoon.
Maar hij zou haar zóóveel toewijding vergelden. Het was thans niet meer alleen zijn hart, doch ook zijn plicht als edelman, die het hem gebood. En kon hij wel langer buiten haar leven? Was haar teederheid, was haar steun hem niet onontbeerlijk geworden? Men verweet haar dat zij zijn eigen leeftijd niet bezat; doch wat had een jong onervaren meisje voor hem kunnen zijn? Hij vroeg eene vrouw die zijn trouwe hulpe zou kunnen wezen, aan wier liefdevol hart hij het moede hoofd kon neerleggen met de zekerheid te worden verstaan. Hij wilde een zachte, maar tevens vaste hand, welke de rimpels van zijn voorhoofd weg zou strijken, hem geestkracht zou schenken in de uren van ontmoediging, eene vrouw die zijn bondgenoote zou worden in den strijd met zijn vijanden, en den gewapenden vrede met zijn vader.
Ofschoon Alexander zich daarvan niet bewust was, zocht hij in waarheid slechts eene moeder.
Reeds de wetenschap dat Draga zich zoo dicht in zijn nabijheid bevond, schonk hem een gevoel van rust. Hij wilde haar weerzien, ofschoon hij te veel eerbied koesterde voor haar goeden naam, om te trachten haar te spreken. Maar het was bekend, dat zij een kleine villa, even buiten de stad, betrok gedurende haar vacantiedagen. Zonder twijfel bevond zij zich ook thans aldaar. Hij liet zijn paard zadelen en reed er voorbij! Was het slechts verbeelding, of zag hij inderdaad een menschelijke schaduw achter een der kanten gordijnen, had een vrouwenhand deze vluchtig bewogen?
Van dien dag af stond zijn besluit onwankelbaar vast, en nam hij zich voor van de eerste gelegenheid gebruik te maken, zijn vader in kennis te stellen met zijn voornemen.
Zonderling genoeg viel die stap, hoe moeilijk dan ook, hem minder zwaar dan de brieven, die hij thans aan zijne moeder had te schrijven.
Geen van beiden kwam in hunne steeds zoo drukke cor- | |
| |
respondentie op het gebeurde terug, maar juist daardoor was er iets gedwongens gekomen in hunne woorden, vertelden zij elkander nog slechts voor beiden geheel onverschillige zaken. De liefdesbetuigingen der koningin waren teederder dan ooit; maar voor het eerst bevatten zij de nederigheid van een geslagen hond; scheen zij hem daarmede telkens opnieuw vergiffenis te willen vragen zijn wenschen te hebben gedwarsboomd, terwijl Alexander zelf plotseling had verleerd die zoete woordjes te gebruiken, die tot daartoe haar eenige vreugde hadden uitgemaakt, omdat uit elk hunner zulk een diepte van aanhankelijkheid sprak.
De graaf van Takovo was bijzonder goed gestemd op een morgen, drie weken na Draga's terugkeer in Servië. Hij had den vorigen avond bij het baccarat-spel gewonnen; en tegen elf uur trad hij het studeervertrek van zijn zoon binnen, met den uitroep:
‘Wilt gij mij lieden vergezellen, Alexander? Ik heb mij in langen tijd niet zoo opgeruimd gevoeld en het weder is heerlijk. Wij moeten er van genieten.’
Met een enkelen oogopslag zag de koning dat, zoo hij ooit kans van slagen had, het nu zou zijn. Hij gaarde al zijn moed bijeen en antwoordde:
‘Wij kunnen zoo straks plannen maken, vader; eerst zou ik u gaarne iets toevertrouwen.’
‘Lieve hemel! Wat ziet gij er weer enistig uit!’ lachte Milan, een gemakkelijken leuningstoel aanschuivende. ‘Andere mannen doen op uw jaren hun best om iets van de wijsheid van den ouderdom te bemachtigen, en het mislukt hun geregeld; maar tot u moet men integendeel de vraag richten: wanneer wordt gij eindelijk en ten laatste eens jong?’
De jonge vorst liet zich niet door dit verwijt uit het veld slaan. Hij antwoordde vastberaden:
‘Mijn jeugd zal thans eerst beginnen, vader; want ik heb het geheim ontdekt der jeugd. Ik heb eindelijk liefde op mijn weg gevonden.’
Zijn stem had bij de laatste woorden zulk een diepe ontroering verraden, dat ieder ander er door bewogen zou zijn geweest. De koning echter, barstte in een hartelijke lachbui uit.
‘Gij verliefd? Maar, Sascha, liefde stemt den mensch blij, maakt hem uitgelaten van vroolijkheid, en gij ziet er uit als een doodbidder. Welke ongenaakbare prinses heeft mijn zoon dan wel betooverd?’
| |
| |
‘De vrouw die ik lief kreeg is geen prinses, vader,’ klonk het haastig. ‘Zij is in alle opzichten waardig de koningskroon te dragen, haar geboorte alleen zou ons, in de oogen der domme wereld, kunnen scheiden, indien mijn hart niet boven dergelijke vooroordeelen verheven was.’
‘Gij doelt toch niet op eene mésalliance!’ riep Takovo uit, terwijl zijn wenkbrauwen zich fronsden.
‘Eene mésalliance is alleen die verbintenis, waarbij man en vrouw niet gelijk staan in beschaving, geest en hart,’ antwoordde de jongeling, plotseling alle schuchterheid afwerpende, ‘en in vele opzichten is Draga Maschin mijn meerdere.’
‘Draga Maschin! De ingenieursweduwe, de hofdame van koningin Nathalie?!’
‘Juist, vader. De schranderste, meest begaafde vrouw, die ik ooit heb ontmoet; en ook de schoonste en beminnelijkste.’
‘En gij wilt haar tot koningin van Servië maken?’
‘Dat is mijn vast besluit.’
Milan sprong verwoed overeind en ging vlak voor zijn zoon staan.
‘Dan zeg ik u dat gij krankzinnig zijt!’ riep bij met donderende stem, ‘en dat iets dergelijks nooit zal gebeuren. O! nu begrijp ik waarom zij plotseling in ongenade geraakte bij uw moeder, wat ik slechts aan een gril harer meesteres toegeschreven had. Voor het eerst in mijn leven versta ik de koningin en zal ik haar in deze de hand reiken. Draga Maschin! eene vrouw die niet eens tot onze patricische geslachten behoort, eene avonturierster, die zich tot hofdame wist op te werken, eene weduwe tien jaar ouder dan gij! Ik herhaal u, dat zal nooit gebeuren. Het zou de val beteekenen onzer dynastie. Nooit zal de Servische adel die gelukzoekster op den troon erkennen; nooit zullen de Europeesche koninklijke families, haar als hun gelijke aanzien.... en dan eene vrouw die minstens zes amants versleten heeft! Gij zijt waanzinnig ook maar een oogenblik aan zoo iets te denken.’
‘Mijn leven hoort mijn volk toe, vader,’ sprak de jonge vorst met trillende stem, ‘maar over mijn geluk zal ik zelf beslissen. Welke tegenkanting ik ook moge ontmoeten bij dit plan, ik zal alle struikelblokken uit den weg ruimen. Servië zal haar als koningin moeten huldigen, of wel zijn koning verliezen.’
‘Neen, neen, Alexander!’ klonk het nu bijna smeekend. ‘Gij zult dien misstap niet begaan. Hoor naar mij, mijn
| |
| |
jongen. Niemand begrijpt beter dan ik dat het hart zich kan doen gelden. Ik ook heb liefgehad; maar welke zwakheden ik ook beging, ik eerbiedigde den troon; ik heb er nooit aan gedacht de kroon te plaatsen op het hoofd van eene vrouw zonder rang, hoe dikwijls die bekoring ook tot mij kwam.’
‘Mijne moeder was evenmin een prinses van den bloede.’
‘Zwijg!’ riep de ex-koning driftig. ‘Iedereen weet dat ik koningin Nathalie niet onder de zonnigste kleuren beschouw; maar uw moeder is altijd in mijn oog zoowel als in dat van ieder ander, eene vrouw geweest, die een sieraad voor elken troon ter wereld zou uitgemaakt hebben. Zij stamde af uit een koninklijk geslacht, haar eenige zuster is prinses. Zij is erkend geworden aan alle hoven en dat verdiende zij. Zelfs de Czaar aller Russen behandelde haar als eene vriendin; maar uwe Draga behoort tehuis in een burgerlijken kring, men zal haar dat nooit vergeven, zelfs ik niet.’
‘Dat spijt mij, vader; want mijn voornemen staat vast.’
‘Gij zijt krankzinnig, herhaal ik u. Die vrouw heeft niets in haar voordeel. Op het oogenblik dat zij tot hofdame werd gekozen, fluisterde men de leelijkste dingen over haar verleden....’
‘Wat niets bewijst. Uwe Majesteit weet zeer goed, dat al wie een hoogen rang verkrijgt, wordt belasterd.’
‘Zij schonk haar eersten man geen kinderen, en gij zijt de laatste telg van ons huis.’
‘Ook dat bewijst niets voor de toekomst. Mij kan zij zonen geven. Neen, vader, tracht haar niet verder den steen toe te werpen. Mijn heele hart behoort haar toe, en zij zal koningin worden. Hoe meer men haar belastert des te grooter wordt mijn liefde, des te vaster mijn besluit.’
Buiten zichzelf van drift greep Takovo zijn zoon bij de schouders.
‘Gij zijt een onhandelbaar individu! Gij richt ons huis ten gronde!’ en hem loslatende voegde hij er aan toe: ‘Wij zullen zien wat de ministers zeggen; - in elk geval verlaat ik voor goed het land, indien dit huwelijk doorgaat! Ik wil geen getuige zijn van den val van ons koningshuis!’
‘Ik hoop thans dat het Uwe Majesteit zal zijn, die op haar besluit terugkomt,’ antwoordde de jongeling schijnbaar rustig, ‘want aan het mijne is niets te veranderen. Zelfs al zou ik daarom met mijne moeder moeten breken, ik ben thans man en heb het recht voor mijzelf te oordeelen.’
| |
| |
‘Blijf dan alleen met die vrouw!’ riep Milan, van smart en toorn op den grond stampende. ‘Laat zij u toonen of zij u beveiligen kan tegen de verontwaardiging van heel een volk, adieu!’
|
|