| |
Hoofdstuk XXIX.
Worstelingen.
Nog gedurende veertien jaren ging de jaarlijksche toelage voort tot Caroline Louise te komen, en hoe ongelukkig ook haar huiselijk leven mocht zijn, ten minste was haar de troost geschonken zich niet te moeten bekommeren over den dag van morgen. Wanneer zij naar Europa kwam, betrok zij de fraaiste hotels en behoefde zij zich nooit eenig genoegen te ontzeggen en zij wierp zich dan ook in allerlei verstrooiingen, die geen ander doel hadden dan om haar te doen vergeten dat zij eene moeder bezat, wier hart geen oogenblik voor haar rampzalig kind geklopt had en die haar voort liet zwerven op dat droevig reispad naar de eeuwigheid, zonder één enkele maal de grootmoedigheid te hebben gehad, haar de armen toe te strekken. Er waren oogenblikken, waarop zij er geheel in slaagde hare pijnigende gedachten in slaap te wiegen, maar wanneer zij vernam of in de dagbladen las hoe het kind, dat men eens in hare plaats gesteld had, door een ieder gevierd en bemind werd als Elisabeth's dochter; of wel, dat zij hoorde hoe deze prinses zich in haar onbeschrijfelijken hoogmoed meer waande, dan zelfs de grootste vorsten van Europa, dan kwamen er tal van herinneringen in al hunne bitterheid opdagen, en gevoelde zij, hoezeer zij de ‘indringster’ haatte.
Weldra echter zouden nog kwellender zorgen voor haar opda- | |
| |
gen. In 1875 toch ontving zij op eenmaal, zonder nadere toelichting, het dubbele bedrag der haar toegekende jaarwedde, wat haar te meer verbaasde, omdat de afzender ditmaal een haar geheel onbekend persoon was. In hare hoop dat de koningin zich vroeg of laat harer nog eens aan zou trekken, meende zij dat deze geheimzinnige toezending door Elisabeth was geschied en nam zij het geschenk vol blijdschap aan. Elke vreugde, welke zij zich voor die som kon verschaffen, was haar thans dubbel zoet; in alles waande zij de liefderijke, zorgende hand eener moeder te zien, en zelfs het verdriet dat Ralph Gesner haar aandeed, vond haar veel onverschilliger, of liever gezegd, moediger dan voorheen.
Op eenmaal echter leerde zij de vreeselijke werkelijkheid kennen. De predikant, die door prins August belast was geweest met de taak haar steeds haar inkomen toe te zenden, was overleden, zonder eenige aanwijzing betreffende de hem toevertrouwde gelden na te laten, en deze grootere som was haar enkel toegezonden, als een laatste gift, waarbij men niet eens de barmhartigheid had gehad de waarschuwing te voegen, om deze gelden als een klein kapitaaltje op te leggen voor de toekomst. De ongelukkige, aan wie de belofte geschonken was, dat zij haar leven lang op denzelfden voet van weelde zou kunnen leven, had er nimmer aan gedacht zich een kapitaal te vormen, en toen men onverwacht ophield haar de gewone som uit te betalen, bleef haar geen hoop meer voor de toekomst over. Zij beproefde wat zij kon om haar echtgenoot te bewegen zijn praktijk weder op te vatten. ‘Zoolang wij rijk waren, zijn wij beiden diep rampzalig geweest, Ralph,’ sprak zij; ‘zouden wij niet gelukkig kunnen worden nu dat wij arm zijn? Ik ben overtuigd dat gij buitengewone gaven bezit, en dat gij, zoo gij slechts wildet, meer te doen zoudt kunnen krijgen dan u mogelijk was bij te houden. Ik van mijne zijde zou al wat ik maar kon zelf verrichten, en ons huishouden op zulk een goedkoopen voet inrichten, dat het u maar heel weinig kostte; zoudt gij het niet eens willen beproeven, zeg?’
Hare stem klonk smeekend, hare oogen stonden vol tranen, en de hand welke zij op zijn schouder gelegd had, beefde. Zij gevoelde, dat, niettegenstaande al hetgeen hij tegen haar misdaan had, zij alles zou vergeven en vergeten, en hij haar weer lief zou kunnen worden als voorheen, indien slechts deze ééne beproeving hem krachtig vond. - Maar, helaas! het eenige antwoord dat zij op hare bede ontving zeide genoegzaam wie de man was, aan wien zij haar lot had toevertrouwd. Twee dagen later had hij haar verlaten, bijna al het geld meenemende dat haar nog overbleef en hare kamenier met zich voerende.
Het was gelukkig dat zij zich op dat oogenblik te Parijs, in het hôtel Splendide, avenue de l'Opera, bevond, want anders zoude zij niet eens genoegzaam overgehouden hebben om naar
| |
| |
Europa over te steken, en wilde zij nog hopen iets aan de zaak te kunnen doen, dan moest zij daarvoor allereerst in de mogelijkheid wezen de personen te naderen van wier invloed alles afhing. Tot hiertoe had hare aangeboren fierheid haar weêrhouden ooit een tweeden stap te doen om door de koningin ontvangen te worden, sedert deze haar op zoo wreede wijze verloochend had; maar zij zag de armoede met groote schreden naderen, en zij stond daar van ieder verlaten; wat kon, wat moest zij doen, zoo het niet was een hulpkreet naar hare moeder op te zenden?
Ware zij in staat geweest in haar eigen onderhoud te voorzien, dan zoude zij hieraan verreweg de voorkeur hebben gegeven, maar hare opvoeding was daar weinig voor berekend geweest. Hare eerste jaren had zij in Frankrijk doorgebracht, zonder ooit bepaalde lessen te ontvangen; daarop had zij Duitschland bewoond, en het verblijf op den Nymphenburg was nog het eenige tijdperk geweest, gedurende hetwelk zij geregeld onderwijs had ontvangen; eens in Amerika had men zich niet meer over hare opleiding bekommerd, en gemeend, dat zij al ruimschoots genoeg wist voor eene vrouw van de wereld. Er viel dus niet aan te denken om zelf onderwijs te geven, of wel door vertaal- of schrijfwerk in haar bestaan te voorzien; en wie zou als gezelschapsdame zulk eene droefgeestige, diep ternêergeslagen vrouw hebben willen aannemen?
Haar bleef geen andere uitweg open dan de hoop hare moeder in het eind tot medelijden te bewegen, en zij schreef nogmaals aan Hare Majesteit om haar den treurigen en onverklaarbaren toestand mede te deelen waartoe zij vervallen was, en tevens haar bijstand in te roepen om de gelden, welke zij overtuigd was dat de prins voor haar vastgezet had, terug te ontvangen. ‘Ik bid u niet eens meer mij bij u toe te laten, als uw hart toch niet naar mij verlangt. Ik zweer u zelfs, dat ik nooit eene poging zal wagen om de waarheid aan het licht te brengen; maar alleen smeek ik u: laat mij niet met armoede worstelen. Mijn vader kan niet heen zijn gegaan, zonder voor zijn kind te hebben gezorgd; ik bid u, bespaar mij de eenige smart welke ik tot heden toe niet heb gekend,’ aldus schreef zij.
Zij begaf zich zelf naar het paleis der koningin, om zeker te wezen dat dit schrijven in hare handen zou komen. Er kwam evenmin als de vorige maal eenig antwoord, en den volgenden dag werd het bericht in de couranten verspreid, dat Hare Majesteit lijdende was aan zware koude, en gedurende verscheidene dagen gedwongen zou zijn tehuis te blijven. Caroline Louise begreep terstond, dat Elisabeth vreesde op weg door haar aangehouden te worden, en met een hart vol bitterheid verwijderde zij zich weder, na nogmaals aan hare moeder geschreven te hebben dat zij naar Frankrijk vertrok, ten einde daar hare worsteling om
| |
| |
het leven te beginnen, zonder telkens de droevige zekerheid te moeten erlangen dat hare nabijheid schrik aanjoeg aan hare moeder. Ook ditmaal ontving zij geen antwoord, en bijna wanhopig kwam zij te Parijs aan, waar zij na langdurig zoeken in een der nauwste, somberste straten van het oude Lutéce, een kamertje vond, dat haar door zijn goedkoopen prijs geschikt voorkwam om er voortaan te gaan leven. Maar hoe weinig zij er ook voor betalen moest, in het eind kwam toch de dag waarop zij zelfs deze kleine uitgaaf niet kon bestrijden, en slechts eenige franken overhield om brood en ander voedsel voor te koopen. De wanhoop van haar toestand deed haar op eene gelukkige gedachte komen, zij herinnerde zich plotseling de goedheid welke de koning van Birren altijd jegens haar betoond had, en ofschoon hij zelf reeds sedert jaren in het grootsche praalgraf rustte, dat hij zelf haar eens gewezen had, zij hoopte, dat de edelmoedigheid van den vader ook in het hart van zijn opvolger zou voortleven, zij wendde zich derhalve tot den jongen koning, met de bede om hulp, terwijl zij hem herinnerde aan de dagen waarop zij met hem en zijn broeder gespeeld had in de tuinen van het paleis.
De koning was een zonderling, wiens grillen en invallen veel geld kostten, zoodat hij zelden goed bij kas was; maar dat nam niet weg, dat hij al de goedhartigheid zijns vaders overgenomen had en ofschoon hij nog slechts een zeer flauwe herinnering aan zijne vroegere speelgenoote, behouden had, haar onmiddellijk duizend franken liet toezenden. De ongelukkige bezat daardoor weer genoeg om een nieuw levensjaar door te worstelen; maar ook aan zulk een schijnbaar langen termijn van redding komt een einde en juist op het oogenblik dat zij haar kleinen schat tot bijna niets geslonken zag, vernam zij dat koningin Elisabeth zich met hare jongste dochter in Frankrijk's hoofdstad ophield, van waar zij naar het Zuiden vertrekken zouden, ten einde aldaar den winter te gaan doorbrengen. Zij wist dat hare moeder liever alles prijsgaf, dan gevaar te loopen dat haar geheim aan het licht zou komen. Nooit zoude zij haar daarom genoegzaam erkennen om haar bij zich toe te laten; maar Elisabeth was door al de droefenissen van den laatsten tijd verbitterd geraakt, men zeide dat zij eenmaal een geheel andere vrouw was geweest, dat zelfs haar warmste aanhangers op haar verleden moesten wijzen, om hare deugden op te sommen; prinses Ernesta daarentegen was, naar men beweerde, de liefheid en goedheid in persoon, zij was het levend beeld van hetgeen de moeder ééns geweest was en daarbij, zij was nog zoo jong; zoude zij geen medelijden hebben met de arme verlatene, die toch hare zuster was?
Wat hoopt men al niet, als men ongelukkig is? Zoolang zijzelve rijk was, had Caroline Louise rechts en links zooveel lieden geholpen, dat het haar zulk eene gewone zaak toescheen, dat men haar
| |
| |
ook op hare beurt de behulpzame hand zou reiken en vol vertrouwen schreef de arme aan het lievelingskind der koningin, zorg dragende dat de brief haar overhandigd werd op een oogenblik dat de prinses zich geheel alleen bevond. Alles gelukte volkomen, de bediende die hem aan de jonge vorstin over moest geven, was er nog getuige van dat zij den omslag verbrak en kennis van den inhoud nam. Doch er volgde niets wat op een antwoord geleek. Prinses Ernesta handelde voorzeker overeenkomstig het verlangen harer koninklijke moeder.
Ditmaal was de ongelukkige geheel tot radeloosheid gedreven. Zij wendde zich nog eenmaal tot den koning van Birren, hem plechtig belovende, dat dit de laatste maal zou wezen dat zij zijne hulp inriep en ook ditmaal ontving zij dezelfde som als den eersten keer. Zij had echter besloten er een ander gebruik van te maken. De tijd was voorbij, waarop zij hare moeder had willen ontzien. Elisabeth was doof gebleven voor hare bede om eene kleine jaarwedde, die der koningin geen enkele ontbering zou hebben gekost en voor haar zooveel als levensbehoud hadde beteekend. Thans zoude zij hare rechten openlijk doen gelden en al mocht zijzelve dan ook hare kostbaarste bewijsstukken verloren hebben, zij zoude wel lieden vinden die nog in het bezit waren van het een of andere document dat daarop betrekking had, en niet ten onrechte vermoedde zij, dat zij niet wijzer kon doen, dan hen in de vroegere omgeving haar vaders te zoeken.
Nogmaals begaf zij zich op reis; thans niet meer om eene moeder te bewegen haar lang verloren kind aan het hart te drukken of aan die moeder een aalmoes af te bedelen, maar om de wapenen te zoeken, waarmede zij de koningin tot vrees zou kunnen dwingen. Peter was dood en had geen betrekkingen nagelaten; wat hij dus aan bewijsstukken bezat, zou hij zeker aan den prins teruggeven hebben, aleer hij naar zijne bergen was wedergekeerd. Ook de predikant, die zich zoolang met de toezending der gelden had belast, was overleden; doch hij had een zoon achtergelaten die zeer rijk was en veel over zich deed spreken. Caroline Louise begaf zich tot hem, met de vraag of hij niet bekend was met het geheim door prins August aan zijn vader toevertrouwd. Hij antwoordde haar op zulk eene beleedigende wijze en behandelde haar zoo geheel en al als een oprichtster, dat zij beschaamd en verpletterd zijne woning verliet, zonder ook maar één enkele schrede nader tot haar doel te zijn getreden.
Zij vatte evenwel den volgenden dag weder moed, bij het vernemen dat er op het kasteel van Stormton nog een vroegere kamerdienaar haars vaders woonde, wiens naam haar berichtgever niet goed had onthouden, omdat hij zulk een vreemden klank bezat. Indien het Lhöstein eens mocht wezen!
Natuurlijk reisde zij zonder verwijl naar Stormton af, en nau- | |
| |
welijks in het logement afgestapt of zij schreef aan den man, die wel degelijk dezen zoo welbekenden naam droeg, met het verzoek zich bij haar te willen vervoegen, of haar een uur op te geven, dat zij zeker kon zijn hem aan te zullen treffen.
Lhöstein antwoordde haar eveneens schiftelijk en dat op hoogst eerbiedigen toon, maar met de betuiging van zijn leedwezen, dat hij door ziekte verhinderd werd uit te gaan of iemand bij zich toe te laten. Het leed geen twijfel voor Caroline Louise of de getrouwe dienaar had reeds van te voren bevelen van Elisabeth ontvangen, omtrent hetgeen hem in een dergelijk geval te doen stond, en zij werd hierin bevestigd toen al haar verdere pogingen om tot hem door te dringen vruchteloos bleken. Wat zij echter niet vermoedde was, dat de nobele ziel van den man niet over zich kon verkrijgen geheel doof voor de smeekbeden der rampzalige jonge vrouw te blijven, en hij derhalve rechtstreeks aan de koningin schreef om haar toch te bewegen iets voor hare dochter te doen, Hare Majesteit antwoordde hem eigenhandig deze vier woorden: ‘Gij kent onze bevelen!’ en ofschoon met tegenzin gehoorzaamde hij.
Drie dagen na ontvangst van dit koninklijk schrijven werd het land niet weinig in beroering gebracht door het bericht, dat er gedurende den afgeloopen nacht ingebroken was op het kasteel van Stormton, en wel in de vertrekken van den kamerdienaar Lhöstein, een der meest vertrouwde bedienden van wijlen Z.K.H. prins August von Seen-Coburn. De laden zijner sécretaire en schrijftafel waren geheel leeggeplunderd, ofschoon de dief blijkbaar niet had kunnen ontdekken waar zich het geld bevond, althans dit was in ongeschonden staat teruggevonden.
Kort daarop volgde de tijding, dat het hare Majesteit behaagd had, ter belooning zijner langdurige en trouwe diensten, den kamerdienaar Lhöstein eene zoo ruime schadevergoeding te geven voor het door hem geleden verlies, dat hij voortaan als rentenier naar zijn vaderland terug zou kunnen keeren.
Caroline Louise, die beide zaken in de nieuwsbladen las, begreep dat haar laatste hoop was onder gegaan. Ook de bewijsstukken welke Lhöstein onder zijne berusting had gehad, waren in handen van hare moeder overgegaan.
|
|