| |
Hoofdstuk XXVIII.
Een sterfbed.
Het was in de eerste helft der maand December 1861: helder bescheen de roode winterzon de tallooze vensters van het kasteel van Stormton, als had zij overal vreugde-flambouwen willen ontsteken. En toch hoe feestelijk de natuur er ook in hare witte pelzen uit mocht zien, zij vormde daardoor slechts een des te scherper tegenstelling met de algemeene verslagenheid, welke onder de bewoners van het koninklijk lustslot heerschte, immers de geneesheeren hadden zooeven pas de noodlottige uitspraak doen hooren, dat het volk zijn trouwsten steun, Hare Majesteit haar gemaal, ging verliezen. Angstig verdrongen de bewoners der plaats zich voor de poorten van het paleis, om te vernemen of er nog niet een weinig hoop terugkeerde, en onder hen waren er die mompelden dat 's prinsen tweede kind, de kroonprins, een jonge losbol, dagen achtereen zoek was geweest. Prins August had zich onmiddellijk naar de hoofdstad begeven, ten einde hem op te sporen, en dat in weerwil van de smeekbeden der koningin om zulks aan een hunner vertrouwde dienaren over te laten, want hij was juist lijdende aan eene zware borstverkoudheid, en het weder was snerpend guur. Zijn teeder vaderhart wilde echter niet hooren van een dergelijken raad, en zoo had hij er dan ook werkelijk in mogen slagen zijn zoon terug te vinden; maar op het oogenblik zelf dat Elisabeth den jongeling met open armen ontving, bemerkte zij vol ontzetting hoe bleek en vervallen haar echtgenoot er uitzag, Hij scheen op eenmaal eenige jaren ouder te zijn geworden, en hoestte, dat het haar door de ziel sneed. Hij worstelde echter uit al zijn macht tegen de hand, welke op hem nêer was gestreken. Wel had hij zijn meedoogenloozen tegenstander herkend, maar hij wilde beproeven of hij hem niet verschalken kon. Hij doorzag als met één blik al datgene wat hem nog op aarde te verrichten bleef. Hij kon de koningin, die van lieverlede op hem had leeren steunen gelijk een kind, hij kon al die kleine prinsen en prinsesjes, die zijne trouwe leiding nog
| |
| |
zoozeer behoefden, immers niet aan hun lot overlaten? En dan, indien hij kwam te sterven, wat zou er dan worden van Caroline Louise, de arme zwervelinge, wier ongeluk hem zoozeer ter harte ging?
Helaas! Hij mocht tegen den dood strijden zooveel hij wilde; na verloop van enkele dagen was hij wel gedwongen zich overwonnen te erkennen. De koningin was onuitputtelijk in zorgen voor hem. Zij paste haar gemaal op met eene liefde en eenvoud, alsof zij slechts eene gewone vrouw ware geweest, die aan niets anders dacht, zich over niets anders bekommerde, dan om het liefste wat zij had aan den dood te betwisten. Ook Lhöstein werd vaak aan de sponde van den hoogen lijder toegelaten, evenals Jules Bronze, een dienaar die zijnen meesters herhaalde malen zulke blijken van verkleefdheid had geschonken, dat de koningin vooral zich zeer aan hem gehecht had. Wat Peter betreft, hij was reeds jaren te voren naar zijn vaderland teruggekeerd, omdat hij zijn einde voelde naderen en sterven wilde in het groene landelijke dorpje, waar hij het eerste levenslicht had aanschouwd.
En terwijl daarbuiten Elisabeth's trouwe onderdanen te vergeefs afwachtten, dat een bericht van binnen tot hen door mocht dringen, dat hun weder eenige hoop terugschonk, lag August von Seen-Coburn onrustig op zijn puluw heen en weêr te woelen, en had zijn nog altijd fraai gelaat zulk een gejaagde uitdrukking aangenomen en lag er zulk een pijnlijke blik in zijne oogen dat de koningin zich over hem heen boog en hem vroeg of er iets was dat hem bezorgd maakte.
‘Er is iets dat ik u zou willen zeggen, Elisabeth,’ sprak de prins met moeite, ‘het is mij alsof dat geheim mij vermoordt, het belet mij adem te halen, en toch, ik weet niet hoe ik het zeggen zal.
‘Hoe kunt gij zoo spreken?’ vroeg zij vol teederheid, terwijl zij de groote zweetdruppelen met haar kanten zakdoek van zijn voorhoofd afwischte. ‘Het is immers ook mijn geheim, zoodra het het uwe is, en van dat oogenbik af kan het u niet zwaar vallen er mij over te spreken. Zal ik Jules Bronze wegzenden uit het vertrek. Hij is de eenige persoon, die zich hier bevindt, buiten ons tweeën.’
‘Neen, neen, het is beter dat hij hier blijft,’ haastte de zieke zich met koortsachtige stem te spreken. ‘Er kan een dag komen waarop het noodig zal blijken dat nog een ander dan gij deze laatste getuigenis heeft gehoord. Maar, o! gij vermoedt niet half, gij kunt niet vermoeden wat het mij kost te onthullen wat ik zoolang in mijn binnenste verborg. Elisabeth, gij hebt geen dag laten voorbijgaan, zonder mij nieuwe blijken te geven hoe groot en standvastig uwe liefde was; wilt gij mij een laatste blijk van die overanderlijke teederheid geven, door mij vooraf te beloven, dat gij mij niet vloeken zult?’
| |
| |
De arme vrouw begon hevig te beven. Indien hij bevreesd was voor haar vloek, dan kon het niet anders wezen of hij had zich iets ontzettends omtrent haar te verwijten.
‘Spreek!’ zeide zij bijna driftig, ‘alles is beter dan deze onzekerheid.’
Een oogenblik lag de zieke met gesloten oogen zwijgend neêr. Het was alleen aan zijne zware, moeielijke ademhaling te zien, dat hij zijne krachten poogde te verzamelen tot de vreeselijke bekentenis, welke hem reeds zoo lange jaren op de lippen had gebrand. Eensklaps richtte hij zich overeind en met eene stem zoo heesch, dat zij bijna onhoorbaar werd, sprak hij: ‘Elisabeth, ik heb zwaar gezondigd tegen u, en misschien zult gij zelfs geen verschooning voor mij vinden, - maar wanneer ik niet meer zal zijn, herinner u dan ten minste hoezeer ik al deze jaren lang getracht heb mijn misstap te herstellen en alles aan u, de kinderen en uw volk goed te maken. Bedenk hoe oprecht ik u heb liefgehad; doorzoek mijn gansche bestaan gedurende de laatste een-en-twintig jaren, en gij zult er geen enkele schaduw zelfs van ontrouw in ontdekken. Zult gij ook aan mijn nagedachtenis geen vergiffenis schenken?’
‘Spreek,’ herhaalde zij op gesmoorden toon, en met eene deerniswaardige uitdrukking van spanning op haar gelaat. En thans gevoelende dat uitstel niet langer mogelijk was, begon August von Seen-Coburn haar in korte, afgebroken volzinnen het geheim van zijn eerste huwelijk en zelfs de geboorte van Louise's kind mede te deelen; hier echter bleef hij haperen; het ontbrak hem aan moed om verder te gaan. Wat de koningin betreft, zij had hem met wijd opengespalkte oogen aangehoord, het was haar te moede geweest alsof heel het gebouw van hoop, geloof en liefde, dat zij gedurende al die lange jaren had meenen te bezitten, op eens in een bodemloozen afgrond verdween. Hij had haar niet bemind toen hij haar huwde! Kon zij dan nu gelooven dat hij haar thans liefhad, nu alle bekoorlijkheden der jeugd haar hadden begeven, en zij hem alleen nog dierbaar had kunnen zijn door het prisma der eerste herinneringen? - Hij had haar bedrogen, en die andere vrouw aan den glans van haar kroon opgeofferd, dat andere kind vaderloos gemaakt nog vóór zijne geboorte en dat alleen was verricht door hem, dien zij als een afgod vereerde, in wiens zielenadel zij meer geloofde dan in zichzelve!
Eensklaps echter hief zij het hoofd weder op, en met bijna dreigende stem vroeg zij:
‘En.... waar is dat kind? Gravin Léonville is dood, maar wáár is haar kind?’
‘Vergiffenis,’ mompelde de stervende. ‘O, Elisabeth! zoo gij wist hoe afgrijselijk het is zulk een geheim in zich rond om te dragen, hoe licht men daardoor tot een tweede nog ontzettender
| |
| |
daad vervalt, alleen maar om dien eersten misstap te verbergen! Heb medelijden! Laat mij niet heengaan beladen met uw toorn! Ik heb onnoemelijk misdaan tegen ons kind en tegen u, maar God alleen weet hoezeer ik er voor geboet heb.’
En hierop volgde de biecht van het tweede misdrijf, dat nog zooveel donkerder dan het eerste was geweest. Eerst was het als kon Elisabeth de gansche beteekenis daarvan onmogelijk in zich opnemen, maar toen de werkelijkheid zich eenmaal baan gebroken had door de nevelen van wanhoop en vertwijfeling, die in deze ontzettende ure haar verstand omsluierden, uitte zij een schier waanzinnigen gil, en overeind springende, stopte zij de ooren dicht en riep kermend:
‘O!.... zeg niets meer,.... ik wil niets meer hooren!’
De aanblik van hare wanhoop was te veel voor de stervende krachten van den schuldige. Hij zonk bewusteloos in zijne kussens achterover en ditmaal snelde Jules Bronze toe, om te trachten hem weder bij te brengen. Ook de koningin poogde zich eenigszins te herstellen, en bleef aan zijne zijde tot hij weder eenigermate bijgekomen was. Daarop verwijderde zij zich naar hare eigene vertrekken, en wierp zich in hare troosteloosheid op haar koninklijk praalbed neder. De dood van den prins had haar nooit zoo eenzaam en verlaten kunnen achterlaten als de onthulling van dit geheim. Het was dus alles comediespel geweest, dat wat zij meer dan een-en-twintig jaren voor het volmaaktste geluk had aangezien, dat een sterveling op aarde te beurt kan vallen; haar afgod had haar al dien tijd lang op vrij wat laaghartiger wijze verongelijkt, dan de man, die een dolk slaat in de blanken boezem der vrouw, die hem boven alles en allen bemint. Hij had haar haar eerstgeborene ontstolen, en tot een leven van ellende en eenzaamheid veroordeeld, ja haar gedwongen hare kussen te schenken aan het kind dier andere vrouw, die in haar oog nooit anders dan eene gehate medeminnares kon wezen.
Heel dien dag en nacht treurde hare ziel om het jeugdige wezen, op wier kleine gelaat hare lippen met zooveel liefde gerust hadden, toen men haar een paar uren na de geboorte het kind voor het eerst in de armen had gelegd. En zij was onherroepelijk voor haar verloren. ‘Onherroepelijk,’ want Louise von Reut's dochter was als prinses Elisabeth met den zoon en troonopvolger des konings van het machtigste der Europeesche rijken in den echt getreden, en thans te verklaren dat zij een kind zonder naam, en van nederige afkomst was, zou gelijk staan met het omverwerpen eener groote dynastie, en nooit zoude het machtigste rijk dat straffeloos dulden.
Wat er in die uren door de arme vorstin geleden werd, zou door geen pen ter wereld beschreven kunnen worden; en toen zij den volgenden morgen weder aan het ziekbed van haar gemaal
| |
| |
verscheen, was het of zij niet alleen zijn leven, maar ook voor altijd haar geluk, haar fijn gevoel, haar verstand, haar vertrouwen op de menschheid weg zag ebben. Toch, en zóó groot was hare liefde voor hem geweest, vond zij geen kracht om hard tegen hem te wezen. Met geen enkel woord kwam zij op zijne bekentenis terug, geen enkele maal raakten hare lippen meer zijn voorhoofd aan; maar hare hand poogde nog onophoudelijk verzachting van zijn lijden aan te brengen, al ontweken ook haar oogen de zijne, en al beefden de ijskoude vingeren die hem lafenis aanboden.
Zoo stierf hij, beweend door het gansche volk; en zij die getuige waren geweest van de bijna woeste smart zijner koninklijke weduwe, vermoedden weinig hoeveel haar in die rampzalige Decemberdagen ontnomen was. Nooit vergunde zij dat zijn testament zou worden openbaar gemaakt, ofschoon het een ieder bekend was, dat hij gedurende zijn huwelijk een zeer aanzienlijk vermogen bijeengegaard had; en terwijl niemand er de ware oorzaak van kon gissen, begon men in den lande te mompelen, dat zij gierig moest zijn. Buiten staat haar gevoelens te verbergen of ook maar eenigszins te bedwingen, onttrok de arme zich aan al het gejoel der wereld, en werd zij langzamerhand aangegrepen door eene zekere menschenschuwheid, wat haar voor dwaas en kinderachtig deed aanzien; maar tevens dreef de behoefte om in eigen oogen de liefde te rechtvaardigen, welke zij haar man zoo onverdeeld geschonken had, er haar toe, het volk voor te gaan in het oprichten van allerlei kostbare gedenkteekenen ter herinnering aan hetgeen hij voor het rijk had verricht; immers voor hare onderdanen was hij als een vader geweest, en als zoodanig kon zij hem blijven eeren.
Dat was alles wat haar van de schipbreuk van haar levensheil overbleef: maar de wereld wist het niet, en dreef den spot met de schatten welke zij uitgaf voor de verheerlijking zijner nagedachtenis.
Wat Caroline Louise aangaat, zij las het bericht van den dood haars vaders in een nieuwsblad, en dankte den hemel, dat zij zich op dat oogenblik alleen bevond en vrij was lucht te geven aan de groote droefheid, welke haar hart vervulde en waarbij zich nog de wroeging voegde dat zij vroeger geen gehoor had gegeven aan zijne bede om naar Europa terug te keeren.
Had zij slechts zijne roepstem opgevolgd, zij zoude nimmer zoo ongelukkig zijn geworden als zij zich thans gevoelde, immers zelfs het kloosterleven was te verkiezen boven zulk een bestaan vol ellende als zij thans leidde. - Bijna gelijktijdig met de aankomst der noodlottige courant, ontving zij een brief van een predikant, die bekend stond als zeer gehecht te zijn aan den prins zoowel als aan koningin Elisabeth, en die haar zonder
| |
| |
eenige toelichting of naam te noemen, kennis gaf, dat hij haar voortaan jaarlijks de som zou doen bekomen, welke zij tot hiertoe gewoon was geweest te ontvangen. In zooverre was zij dus gerust gesteld; maar ongelukkig gehuwd als zij was, en niemand op heel de wijde wereld bezittende, die zij lief kon hebben, werd haar hart vervuld van een ontzaglijk verlangen naar die moeder, welke zij nooit gekend had, en zij schreef der koningin een treffenden brief, waarin zij haar beloofde nooit eenige aanspraak op hare rechten te zullen maken, zoo deze haar één enkele maal het geluk wilde schenken haar te ontvangen, om het even op welke plaats, en haar een oogenblik in de armen te sluiten. Het was de hartverscheurende kreet van eene jeugdige ziel, die zich aan een enkele geliefde persoon wil vastklemmen, en op heel de wijde wereld niemand vindt, die hare teederheid beantwoordt. - Toch kwam er geen antwoord op.
|
|