| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVII.
Zelfs door den dood verstooten.
Over dit alles waren drie jaren verloopen; Caroline Louise was thans een jong meisje, dat zeer goed kon oordeelen over het al of niet wenschelijke om naar Europa terug te keeren; maar ofschoon zij bij oogenblikken alles gegeven zou hebben om den vader weêr te zien, wiens beeld in zulke dichterlijke, onuitwischbare trekken in haar hart gegrift stond, toch was zij het nog altijd met zichzelve oneens omtrent de vraag, of zij niet voor goed hare vrijheid zou verspelen door tot hem te gaan.
Maar mevrouw Elster, die haar als eene dochter had lief gekregen, stelde haar in zulke levendige kleuren het verlangen voor, dat de prins naar haar moest gevoelen, en daarbij werden 's vorsten brieven zoo dringend om haar te bewegen tot een terugkeer naar het vaderland, dat zij eindigde met toe te geven, op voorwaarde dat haar vader vooraf zijn woord van eer zou geven haar nooit tegen wil of dank naar de een of andere wijkplaats te zenden. - De vorst beloofde haar dit, en zoo zeide zij op zekeren dag vaarwel aan hare goede vrienden van Berwood, om zich op reis naar Europa te begeven, vergezeld alleen van de kleine Nita, die zich zoo gewillig voor haar in stukken zou hebben laten houwen en van Sultan, die thans stokoud was, maar niet van zijne meesteres viel te scheiden.
Ook had de jonge weduwe alles medegenomen wat slechts eenigszins betrekking kon hebben op hare geboorte; o.a. ook het stuk bij het sterfbed van den graaf opgemaakt, en door de daarbij aanwezigen geteekend. Zij wilde geheel gewapend zijn om, zoo het wezen mocht, zich althans door hare moeder te laten erkennen. Al hare bewijsstukken had zij verzameld in een zware eikenhouten kist, met koperen hengsels, die men haar niet ontstelen zou. Tegen het noodlot kan men zich echter niet weren.
Alvorens zij aan boord van het mailschip kon gaan, dat haar rechtstreeks naar Europa zou voeren, moest zij een vrij lange zeereis maken op een dier Amerikaansche stoombooten, welke thans zoo fraai ingericht zijn, maar in die dagen zooveel te wenschen overlieten. Wel bleef men voortdurend in het gezicht van de kust, maar niettemin was het een vervelende, eentonige reis, die nooit scheen te zullen eindigen.
Twee dagen evenwel vóórdat men New-York bereiken moest, brak er - men heeft nooit recht geweten op welke wijze - brand uit op het schip, en de onverwachte ontdekking daarvan veroorzaakte zulk eene opschudding, dat het onmogelijk was, aan
| |
| |
redden van eenig voorwerp te denken. De kapitein riep luidkeels tot de passagiers en scheepslieden toch naar hem te luisteren, daar dit het eenige middel was om nog iemand levend aan wal te brengen, en bij het vernemen dier gebiedende stem schaarde een ieder zich om hem heen. Zijn mannelijk gelaat was doodsbleek, maar zijn meed begaf hem geen oogenblik en onwillekeurig zag een ieder naar hem op als een reddenden engel.
‘Het schip is zoo goed als verloren,’ sprak hij op vasten toon, ‘maar het hangt alleen van ulieden af om behouden te worden. Wij kunnen onmogelijk landen, maar de sloepen heb ik uit laten zetten en zoo gij mijne bevelen opvolgt zal ik u daarin naar de kust laten roeien: bij troepjes van twintig zal ik u daarin neerlaten, de vrouwen en kinderen het eerst. Wie iets meeneemt laat ik achter. Twintig vrouwen kunnen nu komen, spoedig!’
Maar thans was op nieuw al wat naar tucht geleek verbroken. Zoodra hij zweeg keerde de ontzettende zielsangst weder, die voor een oogwenk bedwongen was geworden en alles verdrong zich naar de plaats, van waar men met behulp van een scheepsladder, langs het brandende vaartuig in de sloepen af moest dalen. Een minuut zag men niets anders dan eene vreeselijke worsteling. Mannen, vrouwen en kinderen, alles vocht daar om het bestaan, dat door velen hunner toch slechts een onophoudelijk lijden beteekende; het was een schrikwekkende massa, alle edeler stemmen van het gemoed waren tot zwijgen gebracht door de vrees een graf in de golven te vinden, en juist dacht de gezagvoerder er over een revolverschot te lossen, om door een anderen schrik de kalmte te herstellen, toen de scheepsladder onder het gewicht van zooveel menschenlevens bezweek, en al wie zich daarop bevonden in zee verdwenen. Er viel niet aan te denken hen te redden, maar nog bleven er drie booten over om de anderen aan wal te voeren. Met een stem, die niets menschelijks meer had, gebood de kapitein dat men zich thans een voor een daarin of zou laten dalen langs een stevig touw, - helaas! ofschoon hij ditmaal gehoorzaamd werd, twee sloepen kantelden om, doordat de tegen den dood worstelende ongelukkigen zich daaraan hadden vastgeklemd, en het was eerst toen hij de laatste boot aan de andere zijde van het schip liet brengen, dat een tiental overgebleven lieden, waaronder ook hij zelf gered werden.
Caroline Louise was misschien de eenige opvarende geweest, die geen stap gedaan had, om haar leven te redden. Zij had onder de eerste slachtoffers ook Nita zien vallen; Sultan, die in haar hut had liggen slapen, was eveneens onherroepelijk verloren, en moest reeds gestikt zijn door den rook. De kapitein had twee man op post gesteld voor de trapdeur welke naar de long-room voerde, om te voorkomen dat de passagiers nog het een of ander zouden pogen te redden; er viel dus niet aan te den- | |
| |
ken haar ouden getrouwen makker te hulp te komen, en daarbij voegde zich nog het vreeselijke denkbeeld dat al wat zij aan bewijzen voor hare geboorte kon aanvoeren, weldra onherroepelijk op den bodem der zee zou rusten. Wat behoefde zij nog om het leven te worstelen? Was het niet duidelijk, dat sedert het uur waarop zij voor het eerst het daglicht had aanschouwd, een noodlot haar vervolgde, dat zij vruchteloos zou pogen te bezweren? Was niet al wat zij liefhad haar reeds ontvallen; stond zij niet verlatener en troosteloozer op aarde, zij de rijke koningsdochter, dan de eerste de beste bedelares, die 's avonds toch nog het moeilijk vergaderde brood aan hare kinderen of wel hare moeder bracht? Waartoe zou zij zich dan tegen den dood verzetten, al deed ook de gedaante, in welke hij tot haar gekomen was, haar ondanks zichzelve huiveren? Neen, zij zou geen poging aanwenden om zich tegen vlammen of golven te verdedigen, en zoo stond zij daar met doodsbleek en pijnlijk vertrokken gelaat de verwoesting gade te slaan welke er om haar heen werd aangericht, en den laatsten vijand af te wachten, die misschien wel in het eind zou blijken haar beste vriend te wezen.
Op het oogenblik echter dat de kapitein op, zijne beurt in het reddingsvaartuig af zou dalen, blikte hij om zich heen; niemand was er meer op het dek overgebleven dan die eene tengere figuur met de groote, strakke oogen, en wanende, dat zij plotseling krankzinnig was geworden van schrik, sloeg hij den arm om haar heen en droeg haar aldus met zich mede in de boot, zonder dat zij er aan dacht tegenstand te bieden.
De dood had geweigerd een einde aan hare ellenden te maken. Behouden kwam zij aan land, en werd door de overige geredden naar New-York medegevoerd. Eerst in laatstgenoemde plaats kwam zij weder eenigermate tot het besef van haar toestand terug, en nadat zij zich te vergeefs had afgevraagd of er geen middel zon bestaan om, door duikers of op de een of andere wijze het gezonken schip binnen te laten dringen en eene laatste poging aan te wenden om hare schatten weder machtig te worden. begaf zij zich tot een advocaat, die tegenover het hotel woonde, waar zij haar intrek had genomen. Zij had geen, vrienden in deze onmetelijke wereldstad, en wist niet tot welken, rechtsgeleerde zich te richten; het bordje op de deur van den heer Gesner was haar eenige vingerwijzing bij deze keuze, en aanvankelijk gevoelde zij er geen berouw over zich tot hem gewend te hebben, want hij was iemand van innemende manieren, en die haar terstond beloofde hare belangen aan te zullen trekken alsof zij de zijne waren.
Ralph Gesner was iemand van ongeveer dertigjarigen leeftijd, van een hooge gestalte en wiens grootste schoonheid in een paar lange, blonde knevels was gelegen. Wel is waar bezat hij regel- | |
| |
matige gelaatstrekken, maar in zijne fletsche oogen viel duidelijk het bewustzijn te lezen, dat hij een ‘mooi mensch’ was, en om zijne fraaie tanden des te beter te toonen, had hij tot gewoonte aangenomen, ze steeds op elkander geklemd te houden wanneer hij sprak. Hij had, gelijk de Franschen zeggen, het leven ‘á grands guides’ gevoerd en op het oogenblik dat Caroline Louise zich tot hem vervoegde bleef hem geen cent meer over en trachtte hij zoo goed en kwaad als het ging van de enkele personen te leven, die nu en dan, evenals de jonge gravin, zijn raad kwamen inroepen, om de eenvoudige reden, dat zij geen beter adres kenden. Het valt dus niet te verwonderen dat terstond de vraag bij hem oprees of dit verlatene, jeugdige wezen, dat over zooveel geld scheen te kunnen beschikken, geen gemakkelijk te verwerven prooi voor hem zou wezen. Niet dat hij zich voornam slecht voor haar te zijn, integendeel, maar hij koesterde geen andere liefde voor haar, dan de bekoring van het groote inkomen dat zij hem ten huwelijk mee zou brengen en dat scheen hem voldoende toe.
Wat het arme meisje betreft, hoeveel zij ook reeds ondervonden mocht hebben, eene dusdanige berekening was haar nog vreemd; zij had zelfs de overtuiging behouden, dat haar vader zich slechts door den dwang der zijnen tot een huwelijk met koningin Elisabeth had laten overhalen en zij was derhalve niet het minst gewapend tegen een dergelijken toeleg. Het was haar, die zich zoo eenzaam op de wereld gevoelde, onuitsprekelijk zoet, van lieverlede te bespeuren dat er ten minste één levend wezen bestond, dat zich voortdurend met haar bezighield. Zij dacht aan geen vertrek naar Europa meer, zelfs het verlies harer kostbare documenten begon haar koud te laten en zij schreef aan prins August, dat zij voorloopig nog door hare zaken te New-York opgehouden werd. Was het wonder, dat zij ‘ja!’ zeide, toen Ralph Gesner haar op zekeren dag de vraag deed, of zij zijne vrouw wilde woeden? Zij was zich zeer goed bewust, dat zij door een dergelijken stap alle vooruitzichten verspeelde om ooit als Elisabeth's dochter erkend te worden; zoolang zij gravin Léonville had geheeten, zou het verschil in stand niet zoo onoverkomelijk zijn geweest; als mevrouw Gesner moest zij vanzelf in de schaduw treden: maar op dien leeftijd schijnt geen offer te zwaar als men lief heeft en gewillig liet zij alle hoop op eene toekomst varen, die zich niet rechtstreeks met Ealph verbond. Zij schreef niettemin aan den prins om hem zijne toestemming te vragen en deze antwoordde haar dat, ofschoon hij daardoor wederom zijne hoop vernietigd zag haar weldra in zijne armen te mogen sluiten, hij haar geluk geen oogenblik in den weg wilde staan, en met haar van oordeel was dat, alles wel beschouwd, de vreugde van een eigen haard misschien de eenig mogelijke oplossing van het moeilijke vraagstuk was, op welke wijze zij nog ooit tot een
| |
| |
rustig en gelukkig bestaan zou geraken. Hij zoude haar de eens vastgestelde jaarwedde blijven uitkeeren, maar daarentegen verkocht hij haar als een gunst, dat zij nooit bij zijn leven aan haar echtgenoot zou bekennen wiens dochter zij in werkelijkheid was en welk geheim haar wieg omringd had. De inhoud van dezen brief maakte zulk een diepen indruk op Caroline Louise, dat zij aanstonds een antwoord schreef, inhoudende de plechtige belofte dat, hoe lief Ralph Gesner haar ook mocht wezen, zij hem nimmer de waarheid onthullen zou, aleer daartoe door haar vader zelf gemachtigd te zijn geworden.
En hierna poogde zijzelve te vergeten wie zij was; om zich onverdeeld over te geven aan de zaligheid van te beminnen en bemind te zijn. Hare vrienden uit Berwood kwamen op haar dringende bede over om getuige van haar huwelijk te wezen, en toen zij wederom huiswaarts keerden, namen zij de overtuiging mede, dat de jonge vrouw verstandig had gehandeld al hare onzekere verwachtingen aan de liefde ten offer te brengen.
Ralph Gesner was zoo lief voor zijn vrouwtje, dat hun geen twijfel overbleef of hij hield zielsveel van haar. Zij hadden eene fraaie woning betrokken, hij reed dikwijls met haar te paard uit; zij zagen tal van menschen en zij gevoelde zich nog volkomen gelukkig, toen hij haar voorstelde samen eene reis naar Italië te te maken. Zij gingen zelfs verder en betrokken gedurende een ganschen zomer een villa in Zwitserland, waar zij eene nauwe vriendschap aanknoopte met hare veel oudere naamgenoote Caroline Paysant, de eens zoo gevierde tooneelspeelster, die in korten tijd de gemalin van een koning was geweest. Maar nooit bezocht haar vader haar gedurende deze omzwervingen door Europa. Misschien vreesde hij haar echtgenoot te ontmoeten en door hem herkend te worden; misschien ook werd hij waarlijk, gelijk hij zeide door overstelpende bezigheden aan het rijk van Elisabeth geketend.
Maar reeds zou hij haar slechts terug hebben kunnen zien, om getuige te wezen van haar ongeluk. Nauwelijks in Europa, of Ralph Gesner had van alle genoegens willen smaken, die het leven aanbiedt. Hij bediende zich daartoe niet alleen van haar geld, maar liet haar geheel aan haar lot over. Somtijds was hij weken achtereen afwezig, zonder dat zij wist wanneer hij terug zou komen, en als hij eindelijk weer bij haar wedergekeerd was, klaagde hij onophoudelijk over verveling, of was ruw en hard jegens haar.
In hare vertwijfeling poogde zij zich hiertegen te verzetten; doch dit verbitterde hem slechts en dreef hem tot het uiterste, en toen zij naar New-York teruggekeerd waren, gaf hij zich niet eens meer de moeite althans nog een schijn van decorum aan te nemen tegenover haar, doch legde op de schaamtelooste wijze de
| |
| |
ontrouw aan den dag, waaraan hij zich elkens op nieuw schuldig maakte.
En zoo was het, dat de ongelukkige, nog eer zij twintig jaren oud was, de eenige bloem had zien verwelken, die voor haar had kunnen bloeien: huiselijk geluk.
|
|