‘Wij behoeven geen comedie voor elkaar te spelen, beiden weten wij evenzeer welke ziekte mij aangegrepen heeft, en dat er geen hoop meer bestaat; wij kunnen dan ook ronduit spreken, ik zou het kind in alle andere omstandigheden niet tot mijn ziekbed hebben toegelaten, maar de besmetting is eenmaal in huis, en indien zij er vatbaar voor is, zal zij toch getroffen worden. Blijft zij echter gespaard, dan is het dringend noodzakelijk, dat zij de volle waarheid omtrent hare geboorte zal weten, en daarom ook zoudt ge mij genoegen doen indien gij haar riept, zoodra de dokter en de priester gekomen zijn.’
Gelijk wij reeds zagen, had de Schotsche vrouw gehoor gegeven aan zijn verlangen en toen Caroline Louise zich gekleed had, nam zij het bevende handje tusschen hare vingers en geleidde haar naar beneden.
Dank zij eene pijnstillenden drank, hem door den geneesheer toegediend, was de kranke thans vrij kalm en had hij zelfs de kracht haar de hand toe te steken, terwijl hij den beiden heeren een wenk gaf, zich om zijn leger te scharen.
‘Dokter,’ zeide hij, ‘de bekentenis welke ik thans af ga leggen, is zoo gewichtig, dat ik u verzoek haar op te schrijven en door de aanwezigen te laten onderteekenen. Gij ziet allen dat ik nog in het volle genot van mijn bewustzijn ben en indien er twijfel mocht bestaan bij een van ulieden aan de waarheid van hetgeen ik u mededeelen ga, Lady Anna hier, die lang vóór mij met dit alles bekend is geweest, kan u de verzekering geven, dat ik geenszins ijlhoofdig ben.’
En daarop vertelde hij, onder telkens terugkeerende aanvallen van pijn, wat Caroline's geboorte voorafgegaan was en hoe zij zich in tegenwoordigheid bevonden van Elisabeth's oudste dochter.
‘Hoe is het mogelijk? Het kan niet wezen,’ mompelde het kind en onwillekeurig zocht haar hand naar het médaillon, dat zij nacht en dag om den hals droeg. De zieke zag deze beweging en zich met een zwakken glimlach tot beide heeren wendende, zeide hij:
‘Dat médaillon werd mijn pleegkind eenige maanden geleden door haar vader aangeboden, met het doel om altijd zijn portret bij zich te dragen. Zouden de heeren zich willen overtuigen wiens beeltenis het bevat?’
‘Prins August!’ riepen beiden zonder aarzelen uit, want alom hadden de geïllustreerde bladen het gelaat van den jongen vorst weergegeven.
‘En nu heb ik nog slechts één verlangen,’ sprak de graaf, zoodra het stuk behoorlijk voorgelezen en onderteekend was, ‘en dit is, dat aleer ik sterf, Caroline Louise met mij in het huwelijk verbonden zal worden, zoodoende zal zij een onafhankelijker