Een koninklijke misdaad
(1895)–Catharina Alberdingk Thijm– Auteursrecht onbekendRoman uit onze dagen, bewerkt naar gedenkschriften eener onlangs overledene prinses
[pagina 173]
| |
haar oom August toeging. Hijzelf kwam echter tweemaal over, en ontstelde niet weinig bij de mededeeling van het kind, dat zij zich onder hetzelfde dak bevond als Amelie von Reut. Hij zag deze laatste echter niet, en de verzekering van het kind, dat zuster Maria Josepha altijd erg in zichzelve gekeerd, niet dan heel goed voor haar was, stelde hem weer eenigszins gerust. Hij logeerde ten paleize van den koning van Birren, die voortging het kleine meisje met groote vriendelijkheid te behandelen; maar haar vader nog versterkte in zijne vrees, dat vroeg of laat het geheim aan het licht zou komen, indien de prins er ten minste niet geheel en al toe over kon gaan om het kind gansch aan zich zelf over te laten en haar niet weder te zien. ‘Maar dat kan ik immers niet,’ riep August von Seen-Coburn uit, den avond van den dag waarop hij ten tweedemale naar Birren was gekomen. ‘Gij weet zelf hoe men zich aan zijne kinderen kan hechten, en dit arme wezentje is mij nog slechts te liever geworden, om al de verwijten, die ik mij omtrent haar lot te doen heb. Gij schudt het hoofd en ziet mij aan als geloofdet gij mij niet?’ ‘Hm! dat komt, dat ik niet veel hecht aan eene teederheid, die grooter zou zijn geworden door hetgeen wij tegen een persoon hadden misdaan. Meestal is het omgekeerde het geval; maar dat komt er trouwens ook weinig op aan; de hoofdzaak is maar, dat gij u niet verder van wal helpt; mij dunkt het is wèl zoo; gij zit reeds tot over de ooren toe in moeilijkheden, wikkel er u niet dieper in, of gij zoudt er in omkomen. En daarbij, bedenk, dat gij reeds leed genoeg berokkend hebt aan degenen, die u lief waren. Spaar ten minste Elisabeth. Laat haar nooit te weten komen aan welk tweeledig onrecht gij u tegenover haar hebt schuldig gemaakt. Caroline Louise is nog zoo jong, en daarbij zoozeer gewend om van u verwijderd te leven, dat zij er zich gemakkelijk over troosten zal wanneer de jaren voorbijgaan zonder dat zij u weêrziet. Het is dus slechts uw eigen gevoel, dat gij tot zwijgen moet brengen, en gij zijt dat zoowel aan de koningin als aan uwe overige kinderen verschuldigd. Lady Anna is voor haar als eene moeder, en waar het meisje ook heen gaat, zoolang zij aan hare zijde blijft, zal zij gelukkig zijn.’ ‘Bedoelt gij daarmede, dat zij ook hier niet langer zou kunnen blijven?’ ‘Ik acht het niet geraden. Gijzelf hebt mij gezegd hoe jaloersch uwe vrouw van aard is. Indien zij zich niet ontziet, u in haar eigen koninkrijk te laten bespieden en volgen, dat zal nog veel meer gebeuren, zoodra gij u zonder haar in den vreemde bevindt; en zoolang gij geen onoverkomelijken afstand tusschen u en het kind stelt, zijt gij in staat telkens weer alle voorzichtigheid uit het oog te verliezen en toe te geven aan den aandrang uws harten, | |
[pagina 174]
| |
die u naar haar toedrijft. Geloof mij, er bestaat gevaar, nu het niet voldoende is gebleken, dat de zee ligt tusschen u en haar; zend Caroline Louise naar een ander werelddeel. De scheiding moge nog zoo hard wezen, zij is noodzakelijk; en dat bovenal voor de gemoedsrust der koningin.’ August zag maar al te zeer in, dat de koning gelijk had. Hij zou niets liever gedaan hebben dan zijne woorden in den wind te slaan, doch hij gevoelde dat zulks niet mocht. Er was zelfs geen tijd te verliezen om zijn raad op te volgen, want gelijk hij zeide, zou het niet lang meer duren of Elisabeth's oogen zouden open gaan, en geschiedde dat ooit, dan was ook alles verloren. Hij nam dus het besluit er met Lady Anna over te spreken, doch deze verklaarde aanstonds, hoe geraden zij het ook vond om het kleine meisje, althans voor eenige jaren aan Europa te ontrukken, zijzelve nooit de kracht zou hebben haar naar een ander klimaat te volgen. Hare gezondheid was reeds lang ondermijnd en zij gevoelde dat zij zulk eene reis niet zou overleven, zoodat zij den prins dringend verzocht naar een ander vertrouwenswaardig persoon uit te zien, om met Caroline Louise mee te gaan. Leefde zijzelve nog bij haar terugkeer, dan zou niets haar liever wezen, dan haar weder onder hare zorgen te nemen. Deze omstandigheid maakte de zaak slechts des te moeilijker, maar nog bevond de prins zich in Birren, toen Caroline Louise een bezoek ontving, waar niemand op gerekend had en dat toch over haar geheele toekomst zou beslissen. Graaf Léonville had namelijk een jongeren broeder, die aanvankelijk zoo lichtzinnig geleefd had, dat hij het weinigje dat hij bezat, had opgemaakt en geen kans ziende eene betrekking in Frankrijk machtig te worden, naar Britsch-Indië vertrokken was, waar hij te Bombay en later te Calcutta in eene zaak geplaatst werd, waar hij juist het noodige verdiende om te kunnen leven. Eerst na verloop van vijftien jaren mocht hij er in slagen, dank zij eene kleine speculatie, de som van twintig duizend franken te winnen, en niet zoodra had hij dit geld in handen, of hij besloot er mede naar Parijs terug te keeren, naar datzelfde Parijs, dat hem zulk een tooverwereld had toegeschenen, zoolang hij daar als jongmensch geleefd had. Helaas! toen hij er aankwam, vond hij slechts ontgoocheling op elke schrede die hij in de eens zoo geliefde stad deed, en in zijn verlangen om althans het eenig hem overgebleven familielid te zien, begaf hij zich naar den Nymphenburg, om daar het dochtertje van zijn broeder te omhelzen. Louise's echtgenoot had zelfs aan hem het geheim niet willen verraden der vrouw, die hij zoo innig beminde. August von Seen-Coburn was bij de ontmoeting tusschen oom en nicht tegenwoordig en hij werd zoodanig getroffen door het edele, goedhartige uiterlijk van den zwerveling, dat hij in overleg | |
[pagina 175]
| |
met den koning van Birren, den graaf bij zich liet komen, hem alles toevertrouwde en eindigde met hem voor te stellen voortaan Caroline Louise tot zich te nemen, haar geheel als het kind van zijn broeder te behandelen en zich met haar op reis te begeven naar Zuid-Amerika. De prins bood hem in ruil daarvoor eene jaarwedde aan, die hem op eenmaal tot een volkomen onafhankelijk man maakte, terwijl er tevens bepaald werd, dat er jaarlijks eene som van vijf en dertig duizend franken aan het kind toegezonden zou worden, welk inkomen haar, ook bij eventueel overlijden haars vaders, tot haar dood toe moest worden uitgekeerd. Graaf Léonville nam na eenige dagen van beraad het voorstel aan, den prins op zijn eerewoord belovende, altijd alles aan te zullen wenden tot Caroline's geluk. Thans echter, dat alles tot de onvermijdelijke scheiding bepaald was, gevoelde August van Seen-Coburn hoe langer hoe meer, welk eene leegte het heengaan zijner dochter in zijne ziel zou achterlaten, en hoe wreed hij jegens haar was geweest. Zij, de eerstgeborene van koningin Elisabeth, zou koelbloedig veroordeeld worden in verre werelddeelen te gaan zwerven, waar haar vader nooit tot haar zou kunnen komen en haar geluk geheel afhankelijk zou worden van de goedheid eens vreemden; en terwijl zij aldus in ballingschap rond zou dolen, zou het andere kind, dat wederrechtelijk hare plaats had ingenomen, opgroeien aan de knieën zijner gemalin en daarom geacht worden door de hoogste vorsten van Europa. Wel is waar had hij ook Louise's dochter innig lief, maar zijn teeder vaderhart trok hem nog meer tot de verongelijkte, tot Elisabeth's kind. Niettegenstaande alle mogelijke waarschuwingen van den koning van Birren, besloot hij dan ook nog eenmaal de onvoorzichtigheid te begaan, haar eene maand lang in zijne onmiddellijke nabijheid te hebben, en nogmaals betrok zij derhalve, vergezeld van Lady Anna en den man, dien zij haar oom Marcel noemde, een klein, groen nestje, waar zij slechts ééne droefheid kende bij het vooruitzicht op hare aanstaande ‘reis om de wereld’, gelijk zij het noemde, namelijk, dat hare getrouwe vriendin niet mee zou gaan. Wat het afscheid van den prins betreft, zij was er zoodanig aan gewoon, telkens weêr tot hem terug te keeren, na korter of langer afzijn, dat het haar niet vreemd toescheen, vooral ook omdat zij niet anders dacht of hunne reis zou slechts tien of twaalf maanden duren, en daarop zou zij weder, hetzij naar Duitschland, hetzij hierheen terugkeeren. Toch ontstelde zij den dag voordat zij, door Lady Anna tot de naaste groote havenstad begeleid, op weg zou gaan, van de diepe droefheid die zich van haar oom August had meester gemaakt, en vroeg hem daar de reden van op hare eigenaardige, liefkoozende wijze. De prins nam het kind op zijne knieën, en terwijl Léonville | |
[pagina 176]
| |
en Lady Anna zich onbemerkt verwijderden, kuste hij haar lang en innig, en antwoordde met tranen in de oogen: ‘Ik weet het zelf niet, liefste: maar als gij zoo oud zult zijn geworden als ik, zult gij ook geleerd hebben tegen ieder afscheid op te zien, omdat het zoo licht het laatste kan zijn. Belooft gij mij, dat wanneer wij elkander eens niet terug mochten zien, gij toch altijd aan mij zult denken als aan den persoon op aarde, die het meest van u gehouden heeft?’ Caroline Louise beloofde hem dit, in snikken losbarstende, en werd eerst een weinig getroost toen hij zeide haar een geheim te zullen toevertrouwen, dat zij nooit aan iemand mocht mededeelen. ‘Ik wil niet dat gij mij verlaat,’ zoo ging hij voort, ‘zonder dat gij ten minste weet in welke betrekking ik tot u sta, en waarom gij mij in werkelijkheid beschouwen kunt als dengene, die u het naast verwant is. Gij hebt mij tot nu toe altijd uw oom genoemd, maar wij zullen ten minste niet scheiden aleer gij mij ééns althans den eenigen naam hebt gegeven, die mij van uwe lippen toekomt. Ik ben uw vader, kind.’ ‘Mijn vader!’ riep het kleine meisje uit, terwijl zij hem om den hals viel, en hem vol blijdschap aanzag; ‘mijn vader! O! wat ben ik daar gelukkig over! Ik heb altijd zoo heel, heel veel van u gehouden, en ik was zoo bang voor dien anderen man.’ ‘Graaf Léonville was heel ongelukkig,’ sprak de prins, en er gleed bij deze woorden een wolk over zijn gelaat, ‘en wanneer de menschen verdriet hebben, worden zij zeer bitter. Hij miste daarbij ook den troost zulk een lief, klein meisje te bezitten als ik.’ ‘En de gravin, was zij dan mijne moeder niet? Dat zou mij zooveel verdriet doen, omdat ik altijd zooveel van haar portret heb gehouden.’ ‘Neen, gravin Léonville was uwe moeder niet, mijn kind, maar zij had u als zoodanig aangenomen. Vraag mij thans niet wie uwe moeder is, ééns misschien zal ik het u kunnen zeggen, thans is dat oogenblik echter nog niet gekomen, en nu liefste, hier hebt gij een médaillon met mijn portret er in, bewaar het altijd zorgvuldig, en zoo dikwijls als gij het bekijkt, zult gij daarbij aan uw vader denken, niet waar? Aan uw vader, die het steeds betreuren zal, dat hij u niet bij zich kon houden.’ De verdere dag verliep onder allerlei vragen en gebabbel van het kind. August von Seen-Coburn was echter niet te bewegen meer te zeggen. Misschien gevoelde hij zelf reeds berouw in zooverre gesproken te hebben, als zijn vaderlijk gevoel, meer dan zijn verstand, hem had ingegeven te doen. Hij poogde echter zooveel mogelijk de aandoeningen te verbergen, die hem als bestormden, en zong voor haar, en verzon allerlei zaken om haar af te leiden van de ééne hoofdgedachte, welke hij zelf bij haar had levendig gemaakt. | |
[pagina 177]
| |
Omstreeks negen uur dien avond stond de prins eensklaps op, niet langer in staat zichzelven goed te houden, onder de voortdurende kwelling van het vooruitzicht zijn kind waarschijnlijk voor altijd vaarwel te moeten zeggen; hij nam haar in zijne armen, drukte haar sprakeloos aan zijn hart, en een minuut later stond Caroline Louise alleen, het hoofd nog nat van de tranen daarop door haar vader geschreid. Den volgenden morgen werd de kleine villa verlaten, en reisde men naar de havenstad, vanwaar het stoomschip vertrok dat hen naar de nieuwe wereld zou voeren. Dien nacht zou zij nog voor het laatst onder de hoede van Lady Anna op het vasteland vertoeven, van slapen was echter geen sprake. Het kind dacht er zelfs niet aan zich ter ruste te begeven, maar toen zij hare pleegmoeder voor het laatst goeden avond zou wenschen, stortte het zich op de knieën voor haar neêr en smeekte en bad haar in de roerendste bewoordingen haar toch niet alleen te laten gaan met een man, dien zij nog zoo weinig kende, en die nooit voor haar kon worden, wat Lady Anna voor haar was geweest. De arme vrouw bood hardnekkig tegenstand, zich telkens weder beroepende op hare wankelende gezondheid, die, zij voorzag het maar al te wel, haar in die moorddadige streken zou begeven; maar het kind bleef aanhouden; als eene wanhopige klemde zij zich aan den laatsten steun vast, dien haar ouderlooze en in zoovele opzichten droevige jeugd gekend had; en toen het eerste daglicht door de vensters heen kwam schemeren, gevoelde hare beschermster geen moed meer, haar zoo troosteloos en verlaten heen te laten gaan, en fluisterde zij haar, half weenend, half lachend, toe, dat zij gezegevierd had. |
|