| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
Laatste zonnestralen.
Nadat Louise haar kind éénmaal had wêergezien, werd het haar bijna onmogelijk langer zonder de kleine te leven. Zij smeekte Léonville haar althans nog eenige dagen in hare nabijheid te laten, en ziende hoe haar gansche ziel naar de onschuldige en zoo licht verklaarbare vreugde dorstte, had hij den moed niet haar dit te weigeren, en huurde kamers in den omtrek van het koninklijk slot, van waar zij dagelijks het prinsesje kon zien uitrijden en weder huiswaarts keeren. Het was alsof zij nog enkel door die vluchtige oogenblikken van toch zoo verdeeld geluk leefde.
Het pijnlijkste van dezen toestand was nog, dat Leonville's talrijke vrienden, zoowel aan het hof als op de naburige landgoederen, hen telkens uitnoodigingen toezonden en niet aflieten of zij zouden deze aannemen. Het leven in zulk een betrekkelijk kleinen kring was te eentonig, dan dat men er zich niet over verheugd zou hebben eens andere gelaatstrekken te aanschouwen, dan die welke men sedert jaar en dag, op alle feesten terugvond.
Louise zag zich dus telkens naar partijen gevoerd, waar zij niet zelden wederom den prins ontmoette. De koningin ging weinig uit. Zij was op dat tijdstip eenigszins lijdende, maar had gaarne dat haar man zich vrienden maakte onder hare staatsdienaren, en spoorde hem derhalve altijd aan toch geen gelegenheid voorbij te laten gaan om den adel van haar land genoegen te geven.
Vaak zag dan de gravin August's groote oogen met een zonderlinge uitdrukking op zich gevestigd, een blik, waarin zij het gansche verleden meende te zien herleven, en die haar noopte zich vol verwondering af te vragen hoe het toch mocht komen, dat hij haar zoo gevoelloos liet, en geen oogenblik zelfs bij machte was de gedachte aan hare dochter uit hare ziel te verdrijven.
Wat mocht er toch wel voor toovermacht liggen in twee zwakke kinderarmpjes, dat zij geheel een vrouwenleven in hun omhelzing schenen te kunnen omvatten?
Nog eens slechts ontmoette zij de kleine Elisabeth van aangezicht tot aangezicht! Het park van Stormton was steeds vrij voor wandelaars, en zij zwierf er bijna dagelijks heen, in de hoop dat het prinsesje zich daar wel eens zou vertoonen. Op zekeren
| |
| |
dag bleek deze verwachting niet ijdel te zijn geweest, en zag zij met verrukte blikken het kind in een klein wagentje naderen, vergezeld van een lakei, en eene dame, die zij niet kende. De min duwde het wagentje voort.
Met wankelende knieën naderde zij den kleinen stoet, en na eerst diep gebogen te hebben voor haar eigen kind, dat hier als eene halve godheid rondgereden werd, vroeg zij met bevende stem vergunning om Hare Koninklijke Hoogheid te mogen omhelzen.
‘Het spijt mij,’ gaf de hofdame die Elisabeth vergezelde, op koelen, trotschen toon ten antwoord, ‘maar ik mag u dat niet toestaan. Hare Majesteit heeft ten strengste verboden dat de prinses door iedereen zou worden omhelsd.’
En met een genadig hoofdknikje trad zij verder. Louise was beeldschoon, uitstekend gekleed, en waarschijnlijk van vrij wat ouder geslacht dan zij, maar hare droefheid en het smeekende harer houding en stem, hadden haar al die hooghartigheid in manieren ontnomen, welke bekrompen lieden te vaak voor een bewijs van hoogen stand aanzien.
Zij was thans als verpletterd blijven staan. ‘Iedereen!’ Neen, niemand had het recht haar kind aan te raken dan zij alleen; zij, de moeder. Zelfs de vrouw daarginds in het trotsche koningsslot, die over millioenen levens gebood, zij mocht de kleine geen kus op het rozenmondje drukken, tenzij dat zijzelve, zij, Louise von Reut, zulks toeliet en verkoos. En nu was het een gebod dierzelfde vorstin, die haar reeds haar echtgenoot ontstal, dat haar als de eerste de beste bedelares van hare lieveling verwijderde. Onwillekeurig sloot zij de oogen, en zou misschien gevallen zijn, indien zij niet plotseling een kinderhandje op hare verstijfde vingeren had gevoeld, en de min, die niet minder bleek was dan zij, had opgemerkt, die een paar passen achter was gebleven met het prinsesje.
‘Snel, snel, geef haar eene hand,’ fluisterde, zij ‘Hare Majesteit verbiedt dat niet, druk er zelfs een zoen op, zoo gij wilt, als de hofdame het ziet zal ik zeggen, dat de prins zelf haar in uwe armen gaf dien dag. Maar in 's hemelsnaam, haast u.’
De vrouw uit het volk, die uit liefde alleen voor de haren, en om hun geld te verschaffen, medeplichtig was geworden aan eene daad, welke zij zich nacht en dag herinnerde, als werd zij haar onophoudelijk door booze geesten herhaald, had op eenmaal aan de troostelooze uitdrukking van Louise's gelaat geraden wie de echte moeder was, en medelijden gevoeld.
Toen de gravin huiswaarts keerde zag zij er zoo lijdend en vervallen uit, dat Léonville er van ontstelde en haar vroeg wat haar overkomen was; zij antwoordde enkel met een flauwen glimlach:
| |
| |
‘Ik ben alleen maar doodelijk afgemat. Laat ons naar Poisy terugkeeren, wilt ge? Ik zou gaarne in onze eigen woning sterven.’
De graaf waagde het niet eens haar te zeggen dat zij zich vergiste en in het leven zou blijven. Hij had alle hoop opgegeven. De toebereidselen tot de reis werden zoo spoedig mogelijk gemaakt en Louise zag zich thans geheel als eene zieke naar Frankrijk teruggevoerd. Die laatste ontmoeting met haar kind, welke haar op zoo wreede wijze de klove getoond had, die er voor haar altijd tusschen beiden zou moeten bestaan, had de laatste oliedroppelen dier zwakke levenslamp verdroogd, en zelfs Amelie die in hare hartstochtelijke droefheid geweigerd had geloofd te slaan aan de onheilspellende berichten, haar door haar schoonbroeder toegezonden, moest zich wel gewonnen geven, toen zij hare zuster ten slotte wederzag.
‘Waar is Caroline Louise?’ vroeg de zieke, nog denzelfden avond van hare tehuiskomst. ‘Ik zou haar gaarne zien.’
Men ging het kind onmiddellijk halen; het was gegroeid in dien tijd, en zag er goed uit. Zij herkende Louise terstond en men moest haar weer van de rustbank afnemen, waar de gravin haar naast zich had willen hebben, zóó onstuimig omhelsde zij de jonge vrouw.
‘Zij zijn elkanders evenbeeld,’ mompelde deze, terwijl er een traan over hare ingevallen wangen daalde. ‘Arm kind, wat zal er van haar worden als ik er niet meer ben?’
Maar niemand dacht er aan die vraag te beantwoorden; niemand bekommerde zich over de toekomst der kleine.
Léonville en Amelie hadden nog slechts ééne gedachte: Louise's lijden te verzachten en haar, zoolang slechts in hun vermogen lag, tegen den dood te verdedigen. Het was vreeselijk hun beider wanhoop aan te zien. Met haar verdween hetgeen zij op aarde het meest hadden vergood. Met dat zwakke bestaan werden die twee krachtige naturen verbrijzeld. Zij verlieten haar nacht noch dag. Nooit werd een kranke met meer teederheid en zelfverloochening verpleegd; maar de ziel der stervende was niet eenmaal bij hen die haar zoo grenzenloos liefhadden, en ontvlood het schoone hulsel op een avond dat zij voor het eerst weder met een glimlach: ‘mijn kind!’ fluisterde. Ook na haar dood uitte geen van beiden een klacht. Hunne smart was zoo oneindig groot dat zij zich onmogelijk in woorden lucht kon geven. Voor het uiterlijk kalm, beraadslaagde Amelie met haar zwager wat hun thans omtrent Caroline Louise te doen stond, en ofschoon de eerste den prins in zeer korte bewoordingen kennis gaf van het overlijden harer zuster, en er aan toevoegde dat zijzelve voornemens was zich in een klooster terug te trekken, was zij het volkomen met Léonville eens, dat men, om alle vermoedens te voorkomen,
| |
| |
die wellicht een schaduw op den naam der doode zoude hebben kunnen werpen, het kind, gelijk in alle andere gevallen van zelf zou hebben gesproken, bij den weduwnaar te laten.
Ook August von Seen-Coburn achtte dit in alle opzichten het voorzichtigste. Louise's overlijden had hem diep geschokt, heel het verleden was bij het vernemen dier tijding weder voor zijn geest opgedaagd, in al die schoone toovervormen welke het onherroepelijk verlorene voor ons aanneemt; maar hoezeer hij ook gevoelde dat dit de dichterlijkste, de zaligste bladzijde zijns levens zou blijven, had hij Elisabeth na verloop van tijd hartelijk lief gekregen, en zijn hart was vervuld van bezorgdheid voor hun beider kind. Zoolang gravin Léonville geleefd had, was hij zeker geweest dat der kleine balling geen leed zou geschieden. Hij kende Louise genoegzaam, om te weten, dat zelfs het kind van doodsvijanden veilig bij haar zou zijn geweest. Amelie zelfs, dat gevoelde hij, zou niet wreed hebben kunnen zijn tegen een schuldeloos wezen; al was het dan ook dat zij het zelve de liefde weigerde, waarmede hare zuster al dat wat teer en zwak was, bejegende. Maar ook zij ging de wereld vaarwel zeggen, die haar niets meer te schenken had, nu Louise van den aardbodem was weggenomen. Binnenkort zou zij in een klooster treden en zijne dochter overlaten blijven aan den graaf, wiens onverzoenlijkheid hij kende en van wiens medelijden hij niets durfde verwachten. Slechts een enkele uitweg rees er voor zijn geest op. Hij kende sedert jaren eene vrouw van een aanzienlijk, doch verarmd geslacht, die uit Schotland afkomstig, zich in den vreemde gevestigd had, om aldaar den wolf van Sparta voor een ieders oogen te verbergen. Lady Anna Mac-Gregor was eens, een zestal jaren te voren, eenigen onderstand komen vragen aan den jongen vorst, van wien zij vernomen had, dat hij zich in dezelfde kleine badplaats ophield, waar hare moeder lag te sterven, hare moeder, aan wie zij geen enkele versterking of geneeskundige hulp meer verschaffen kon. Zij had hare vraag op zulk eene hooghartige en toch treffende wijze gedaan en daarop het voorgeschotene in vier jaar tijds op zoo edele wijze aan den helper teruggegeven, dat hij haar altijd de meeste achting was blijven toedragen en haar telkens bezocht had, wanneer hij in hare nabijheid bevond. Er was van lieverlede eene oprechte vriendschap tusschen hen ontstaan en August twijfelde niet of Lady Anna zou, indien hij haar alles toevertrouwde, zich terstond bereid verklaren het arme kind tot eene moeder te verstrekken. Alleen kostte deze stap hem wederom heel wat moeite. Het viel zoo hard aan deze vrouw, wier ziel zoo rein, wier begrip van deugd zoo verheven was, die beide groote fouten uit zijn nog zoo jeugdig leven mede te deelen; maar er viel hier niet te kiezen, en alles was beter dan van dag tot dag te moeten vreezen dat men zijn kind, dat helaas! toch
| |
| |
reeds zoozeer verongelijkt was, nog meer voor zijn schuld zou doen boeten.
Wat Lady Anna betreft, de onthulling van een geheim, waarvan zij het bestaan nooit zelfs gedroomd zou hebben, maakte op haar een indruk alsof plotseling al het vertrouwen dat zij tot daartoe in de menschelijke ziel had gehad, verdwenen ware om nooit weder te keeren; de jonge vorst, van wien zij zooveel goeds had geloofd, dat zij hem weinig minder dan een heilige gewaand had, stortte op eenmaal van zijn voetstuk; maar al viel ook de afgod aan gruizelen, zij behield er niet minder medelijden om met den mensch, en verklaarde zich volkomen bereid de haar toevertrouwde taak aan te nemen, mits haar nog een beproefd dienaar van den prins werd toegevoegd, die haar altijd bij het kleine meisje zou kunnen vervangen, indien hare gezondheid, welke zeer wankelend was, haar eens plotseling mocht begeven.
Reeds meer dan verheugd over hetgeen hij tot dusverre verkregen had, reisde de jonge vorst naar Parijs en begaf zich van daar incognito naar Poisy, waar hij voor het eerst zijn kind wêerzag, en in een onderhoud, dat geen kwartier uurs duurde, alles met graaf Léonville regelde.
‘Caroline Louise staat in geen de minste betrekking tot u,’ zeide hij ten slotte, ‘het verheugt mij dat gij zelf inziet hoe onmogelijk het zijn zou om het kind anders dan in uw huis te laten wonen, maar daarmede eindigen ook alle verplichtingen die zij aan u kan of mag hebben. Lady Anna Mac-Gregor en mijn bediende Peter zullen steeds kunnen beschikken over zooveel geld als er slechts voor haar onderhoud en andere uitgaven noodig mocht zijn.
De man tegenover hem boog zwijgend, maar ofschoon de prins allerminst een lafaard was, ontstelde hij toch van de uitdrukking van onverzoenlijken haat, welke hij in de blikken van den Franschen edelman opmerkte.
‘Gij hebt een onherstelbaar verlies geleden,’ stamelde hij.
Léonville maakte een zenuwachtig gebaar met de hand.
‘Het is onnoodig daarover te spreken,’ was zijn antwoord, op ijskouden toon gegeven. ‘Vroeger heb ik u gehaat en geminacht, thans verafschuw ik u zóózeer, dat ik bij oogenblikken vrees dat het nog zal eindigen met mij krankzinnig te maken. In mijne oogen zult gij nooit anders dan Louise's moordenaar zijn. O! poog u niet tegen die aanklacht te verdedigen, het zou toch vergeefs wezen; of kunt gij ontkennen dat zij een blozend meisje was, in de volle kracht van jeugd en gezondheid, toen gij u als het noodlot op haar pad hebt geplaatst? Toen gij haar verliet, zonder er u over te bekommeren of zij onder haar lot zou bezwijken of niet, zonder te vragen of haar fiere nek wel bestand zou wezen tegen een juk als de oneer, toen reeds hebt gij haar
| |
| |
vermoord. Niet alle moordaanslagen gelukken terstond. Er zijn slachtoffers, die nog jaren lang met het doodend staal in zich voortkruipen en dat is hier het geval geweest.’
‘Niet ik, maar anderen hebben haar dood op hun geweten,’ riep de prins onstuimig. ‘Of zult gij mij tegenspreken dat zij wegstierf van verlangen naar haar kind?’
‘En als datzelfde kind hier ware gebleven, zou zij nimmer in staat zijn geweest op den duur den aanblik te verdragen van het rampzalige wezen, dat nog vóór zijne geboorte door zijn vader verloochend werd; dat alleen een naam had te danken aan den man die het boven allen vijandig moest zijn, en die in hare eigene woning nimmer eene rechtmatige plaats innemen kon. Misschien begrijpt gij dit alles niet. Louise's ziel was fijner besnaard dan de uwe, maar toch is het waarheid, en hetzij haar kind haar gelaten was, hetzij dat alles zich moest schikken gelijk thans geschiedde, gij en geen ander zijt haar moordenaar, en ik heb u nog slechts dit eene te zeggen: wees op uwe hoede; gij ziet een wanhopig mensch voor u. Heden kan ik mij nog bedwingen door de wetenschap dat gij onder mijn dak vertoeft en uw leven mij daarom heilig moet wezen; ik durf er niet voor instaan dat ik morgen mijzelven evenzeer meester zal wezen. Waag het daarom niet weer mijn huis te betreden, en wanneer gij Caroline Louise zien wilt, laat dan het kind met Lady Anna naar het rijk harer moeder gaan, en daar blijven zoolang gij dat verkiest, maar keer hier nooit weder.’
Thans bleef Léonville nog één moeielijk oogenblik over, namelijk dat waarop hij afscheid zou nemen van Amelie. Zoolang deze nog aan zijne zijde had gestaan, was het hem geweest alsof Louise niet geheel en al van de aarde was verdwenen. Beiden hadden haar zoodanig tot het eenig doel van al hun wenschen en streven gekozen, dat zij nog altijd den band gevoelden, door die teere vrouwenhand om hun forsch gemoed geslagen, en gelijk twee doodelijk getroffenen nog staande kunnen blijven, omdat zij op elkaar leunen en eerst beiden neêrstorten, als de een in elkaar zinkt, zoo ook wisten zij vooraf dat zij eerst volkomen troosteloos zouden worden, zoodra zij van elkaar gescheiden waren. En toch waande Amelie dat het niet anders kon, en poogde Léonville haar niet van haar voornemen terug te brengen. Louise's heengaan had alles ledig en hol om haar heen gemaakt en bovendien werd hare ziel verscheurd door eene wroeging, die er te vreeselijker om was nu zij het lijden had aanschouwd dat het gemis van haar kind aan Louise gekost had. Hoe vaak, gedurende de lange nachtwaken, welke zij aan het leger harer zuster doorworstelde, had zij niet de vergelding verwenscht, welke zij over den prins had willen brengen en die in folteringen op Louise's hoofd was neergedaald! August von Seen- | |
| |
Coburn mocht de wereld doorgaan met het bewustzijn een misdrijf te hebben gepleegd, om zijne eerste onvergefelijke zwakheid te verbergen, wat was zelfs die wetenschap voor hem, naast het vreeselijk dorsten dat Louise gedaan had naar den aanblik van haar kind, aan hetwelk zij haar laatste liefkoozing niet anders dan ter sluiks en dank zij de barmhartigheid van eene vrouw uit het volk had kunnen geven!
Amelie had altijd vernomen en ook geloofd, dat de godsdienst alleen het vermogen bezat om welke wonden dan ook te heelen, en zij zag geen anderen kans om ooit vergetelheid te vinden dan in het ontvluchten der wereld; ook zij zou nog slechts één verlangen gekend hebben, namelijk Louise's kind nog een laatste maal in dit leven te aanschouwen, maar zij wist vooraf dat deze vreugde haar ontzegd was en zoo vertrok zij voor altijd naar het oord, waar zij vrede zoo niet geluk, meende te vinden. Zij vertrok, maar nam alle bewijzen die zij bij elkaar vergaderd had omtrent het huwelijk harer zuster en de verwisseling der twee kinderen met zich mede. Zij wist niet waarom, maar het zou haar onmogelijk zijn geweest er van te scheiden. Ze te vernietigen ware in hare oogen de grootste zonde geweest welke zij nog had kunnen begaan. Ook kwam het haar onveilig voor ze aan Léonville toe te vertrouwen. Niet dat zij niet de grootste achting voor hem koesterde, maar zij zag terecht in dat, bijaldien men zich vroeg of laat van die documenten meester zou willen maken, men ze allereerst bij hem zou gaan zoeken, terwijl men nooit zou vermoeden dat zij in de schuilhoeken van een klooster verborgen waren.
Twee dagen vóór haar vertrek kwam Lady Anna, vergezeld van den reeds bejaarden kamerdienaar Peter en een reusachtigen Newfoundlander te Poisy aan, om aldaar de zorg voor Caroline Louise's opvoeding uit hare handen over te nemen. Graaf Léonville ontving de Schotsche vrouw op beleefde, doch koele wijze en verzocht haar terstond over het gansche huis en ook zijne bedienden te beschikken. Wat hem zelven betreft, hij had zich voorgenomen meestentijds afwezig te zijn en daartoe ook kamers te Parijs gehuurd.
Het was geen vroolijk bestaan, dat de stille bleeke vrouw in die sombere woning leidde, maar zij deed al wat in haar vermogen stond om het leven van het haar toevertrouwde kind zoo gelukkig mogelijk te maken. Andere kinderen bij haar te noodigen was iets dat de prins uitdrukkelijk verboden had, uit vrees, dat er allicht de eene of andere gevolgtrekking zou gemaakt zijn geworden, en het eenig gezelschap der kleine bestond dus uit hare pleegmoeder, den kamerdienaar, die al hare minste wenschen vervulde, zoodra zij slechts uitgesproken waren, en den hond Sultan, die gewillig met zich liet spelen, en een ieder verscheurd
| |
| |
zou hebben, die het slechts gewaagd had, de hand naar zijne jonge meesteres uit te strekken. Wat den prins betreft, hij ging meer dan ooit onder den centenaarslast zijner handeling gebogen. De staatszorgen die hij met zooveel geestkracht en doorzicht uit de handen der koningin was blijven overnemen, hadden hem op eenmaal gerijpt tot een ernstig man; daarbij was hij vader geworden over een zoon, die thans kroonprins was, en de gedachte aan de toekomst van dit kind alleen was reeds voldoende hem het gewicht zijner minste daden en woorden met dubbele scherpzinnigheid in te doen zien. Soms kwam het hem volkomen onverklaarbaar voor dat hij een en dezelfde persoon kon zijn als de jongeling, die slechts enkele jaren te voren op zoo lichtzinnige wijze met zijn eigen geluk zoowel als met dat van anderen had gespeeld. Zijne vrees voor ontdekking steeg naar mate hij zich meer aan het volk zijner gemalin ging hechten en zijzelve hem liever werd. Wel is waar beminde Elisabeth hem steeds vuriger, doch hij gevoelde dat al mocht zij hem ook zijn eersten misstap vergeven, thans nu er slechts een graf tusschen hen verrees.... zij daarentegen onverzoenlijk zou blijven bij het vernemen van de wijze, waar hij haar kind voor dat van die andere vrouw verongelijkt had. En dat zulks ooit uit zou komen, was de nachtmerrie, die hem zelfs des daags vervolgde. Hem wachtte daaromtrent zwaarder beproeving dan hij zelfs in zijne donkerste gevoelens had vermoed.
Op zekeren avond namelijk dat er eene gala-voorstelling in den schouwburg der residentie was, en de toeschouwers als door één veer bewogen opstonden, om hem en de koningin bij hun binnentreden te begroeten, ging er plotseling een kreet van afgrijzen onder de menigte op.
Een onbekende, geheel in rouwkleederen gehulde man, die zich in een der loges van den eersten rang bevond, had op den prins geschoten, doch zonder er in te slagen hem te treffen, en tot zijne licht verklaarbare ontsteltenis herkende hij Léonville, wiens vermagerd gelaat geheel vertrokken was als dat van een waanzinnige. Hij werd onmiddellijk vastgegrepen en naar de gevangenis gevoerd, doch reeds den volgenden morgen ontslagen, op verzoek van Zijne Koninklijke Hoogheid, die verzekerd had hem te willen vergeven, omdat hij hem kende en wist dat hij een ongelukkige krankzinnige was, die zich had vermeten de koningin lief te te krijgen, en daarom haar gemaal verfoeide. De graaf vernam dit alles, en zweeg. Het had hem niet de minste moeite gekost, de eenige aanleiding tot zijn daad bekend te maken; doch de vrees dat kwaadwilligen of vrienden van het vorstelijke echtpaar daaruit beleediging voor Louise's nagedachtenis mochten smeden, weerhield hem daarvan, want krankzinnig was hij niet, al kon hem ook bij oogenblikken, wanneer hij bedacht hoe de eenige
| |
| |
schuldige als een gelukkig en alom gevierd man voort bleef leven, terwijl zijn eerste slachtoffer bezweken was onder het leed, eene woede aangrijpen, die hem tot de zinnelooste wraakneming in staat stelde. Zelfs tegenover het kind der koningin greep hem bij uren de vreeselijke afschuw aan, welke hij voor den vader gevoelde, en op zekeren dag dat zij zoolang gedwongen had totdat hij haar op zijn paard had gebeurd, steeg de haat, die hij haar gansche geslacht toedroeg, hem weder als een dronkenschap naar het hoofd, en slingerde hij de doodelijk verschrikte kleine ter aarde. Het is waar, zij kon zich moeielijk bezeerd hebben op het zachte mostapijt waar zij op terecht kwam, maar toch gevoelde hij terstond daarop het onmenschelijke van zijn daad en rende hij uren lang in den omtrek rond, zonder tot eenige gemoedsrust te kunnen komen.
Caroline Louise leerde hem sedert dien dag slechts met angst beschouwen. Zelfs Lady Anna was blij, zoo vaak hij zijn voornemen te kennen gaf om weder voor eenige weken naar Parijs te vertrekken en het was voor beiden een zonnige dag, wanneer zij, gelijk eenmaal per jaar geschiedde, naar koningin Elisabeth's rijk vertrokken, waar een huisje te midden van groene bosschen voor haar gekocht was en zij telkenmale het bezoek ontvingen van een slanken jongen man, met fraai besneden en ernstige gelaatstrekken, die met Caroline Louise speelde, haar met geschenken overlaadde en haar zeide dat hij haar oom August was.
Gedurende zulke weken gevoelde een ieder zich even gelukkig, maar daarna moest men naar Frankrijk wederkeeren en op eens verstomde elke lach, zelfs op de kinderlippen en scheen alles wat zonneschijn was aan den hemel, verdwenen.
|
|