| |
Hoofdstuk XVI.
Uren die men nooit vergeet.
August von Seen-Coburn was in de hevigste gemoedsbeweging naar het paleis teruggekeerd. Hij had zijn eerewoord verpand, dat alles zou geschieden zooals Amelie dat gewenscht had, maar in zijn hart verwenschte hij haar en oordeelde hij, dat zij haar dorst naar vergelding te ver dreef. Zeer zeker had hij ongelijk gehad Louise te doen gelooven, dat het eene vereeniging voor het leven was, die hij met haar sloot; maar Amelie had hem immers zelf aangespoord tot dien overijlden stap en hij zeide bij zichzelven, dat hij haar gedrag vrij wat bewonderenswaardiger zou hebben geacht, indien zij zich geheel en al aan het lot harer ongelukkige zuster gewijd had, zonder er over te denken Louise's verloren leven te wreken; maar het was nu eenmaal niet anders en gravin von Reut had hem haar stilzwijgen beloofd op eene voorwaarde, die hem bijna onvervulbaar voorkwam. Alléén zou hij haar nooit kunnen ten uitvoer brengen en toch deinsde hij er voor terug, zelf zulk een verknocht dienaar als Lhöstein in zijn vertrouwen te nemen, waar het niet meer of minder gold dan de onthulling van een komplot, om de koningin van haar kind te berooven en haar in de plaats daarvan, de eerstgeborene der wettige gemalin des prinsen te geven.
En toch gevoelde hij zeer goed, dat niet alleen Lhöstein maar ook de min in het geheim moesten worden betrokken, en het koude zweet brak hem uit wanneer hij aan de mogelijkheid eener weigering dacht; zijn kamerdienaar zou zwijgen, dat wist hij, ook al mocht hij misschien weigeren hem in zulk een misdrijf behulpzaam te zijn, maar die vrouw? Hij had haar slechts eenmaal gezien, haar uiterlijk was hem terstond opgevallen, doch
| |
| |
haar gelaat viel niet gemakkelijk te ontcijferen, en hij stelde zich in zijne zielsangst reeds voor dat die dicht elkaar genepen lippen zich zouden ontsluiten om Elisabeth het misdrijf mede te deelen.... Neen, neen, het was onmogelijk, hij kon het niet doen; beter dan nog, al de gevolgen van zijn daad te dragen. Maar die gevolgen zouden immers zijn dat hij als een schelm verbannen werd van datzelfde hof, waar hij thans zoo goed als heer en meester was; dat hij nooit de koningin weder zou zien, nooit ook zijn kind omhelzen. Hij kon zich aan dat alles niet onderwerpen.
Geheel ten einde raad, liet hij zijn kamerdienaar roepen; zoo Löhstein hem al niet helpen kon, zou deze tenminste den toestand helderder in kunnen zien dan hijzelf dat met mogelijkheid vermocht te doen, maar Löhstein schaarde zich eveneens aan de zijde der gravin. Hij gaf als zijne openhartige meening te kennen, dat in zijn oog Louise's kind wel degelijk aanspraak had te maken op de eerste plaats aan de zijde zijns vaders; nog altijd stond den goedhartigen man het beeld voor oogen van dien eenen avond, waarop hij zoo goed als een doodslag had moeten toebrengen aan het schuldelooze wezen dat zich zoozeer over zijne komst had verheugd, omdat zij waande dat hij haar tijding kwam brenhen van den man dien zij liefhad, en hij kon het maar niet aannemen dat zij, die toch nog zoo jong en zoo beeldschoon was, haar leven lang boete zou moeten doen voor het vreeselijk spel, door zijn meester met haar gedreven. Daarbij was Louise zijne landsvrouw en verkoos hij haar duizendwerf boven Elisabeth, wier ijverzuchtige liefde niet eens gaarne zag dat haar gemaal nog steeds omringd was van enkele bedienden, die hem niet alleen uit zijn vaderland gevolgd waren, maar aan wie hij zich tevens gehecht toonde als aan oude, beproefde vrienden.
Hij stelde daarom uit zichzelven voor zich tot de min te begeven, die in de gemeente Eschby woonde, en te onderzoeken of zij zich zou laten omkoopen of niet, en de prins gevoelde zich reeds een geheel ander mensch bij de gedachte, dat althans die steen van zijn hart afgewenteld was.
Maar niettemin duurde de vrees, welke hij voor Amelie's wraakgierigheid koesterde, nog steeds voort; hoe licht kon het toch niet gebeuren dat het geheele plan mislukte, ook al stelde hij persoonlijk alles in het werk om het te doen slagen. En van een anderen kant was het immers zeer goed mogelijk dat de beide kinderen tot een verschillend geslacht behoorden. Ook dan zoude Amelie wanen dat hare zuster ongewroken bleef, en was het onmogelijk de gevolgen harer verontwaardiging te berekenen. Indien hij eens een middel vond om Louise zooveel mogelijk te beschermen tegen het gefluister van booze tongen, als hij er in slaagde haar een beschermer te geven, die nimmer zou toelaten dat zij, door wie
| |
| |
dan ook, beleedigd werd, zou hij dan niet in vele opzichten zijn schuld tegenover haar goed gemaakt en misschien zelfs Amelie's vergiffenis verworven hebben?
Hij klemde zich aan dit denkbeeld vast gelijk een schipbreukeling dat aan de laatste plank wrakhout zou doen, die hij gereed zag weldra langs hem heen te drijven, terwijl er mijlen ver in den omtrek geen reddingsmiddel te ontdekken was, en.... nog dienzelfden dag schreef hij aan graaf Léonville, met het verzoek om zoo spoedig mogelijk over te komen, ten einde gewichtige punten te bespreken.
De Fransche edelman was hoogst verrast over den inhoud van dien brief; hij had sedert maanden alle hoop laten varen ooit nog iets in Louise's leven te zijn, want ook al had hij natuurlijk evenals de rest der beschaafde wereld, vernomen welk een glansrijk huwelijk von Seen-Coburn gesloten had, toch kende hij de vrouw die hij liefhad genoegzaam, om te weten dat geen ontrouw van de zijde van den prins in staat zou zijn hare teederheid voor hem uit te roeien. Telkens had hij op het punt gestaan naar haar toe te snellen en haar te smeeken, toch in zijne oneindige liefde te gelooven, maar een zeker instinct had hem gezegd, dat het zou geweest zijn alsof hij zich met eigen oogen van hare verslagenheid wilde overtuigen en haar als het ware met zijne tegenwoordigheid had willen zeggen: ‘Ziet gij wel, dat hij trouweloos is! Waarom hebt gij niet veeleer in mij geloofd?’
En thans liet de man, voor wien zij hem versmaad had, hem tot zich komen. Er had na het huwelijk met Elisabeth van de eene zijde slechts minachting en van de andere koelheid tusschen Léonville en den prins bestaan en zij hadden elkander zulks te duidelijk getoond, dan dat de Franschman een oogenblik zou hebben kunnen wanen, dat August hem uit vriendschap aan zijn hof noodigde. Er moest derhalve een dringende reden voor dien stap bestaan en die oorzaak moest op de eene of andere wijze met Louise in verband staan. Zou zij wellicht stervende wezen en wilde hij, dien zij eens zoo innig liefhad, haar wellicht nog door een vertrouwd vriend een jongsten afscheidsgroet, een bede om verzoening doen bekomen?
Deze gedachte alleen reeds was voldoende om hem vleugelen bij te zetten, en binnen den kortst mogelijken tijd kwam hij op het kasteel van Stormton aan. De prins liet hem, zoodra hij van zijne komst verwittigd was, weten dat hij hem over een uur in zijn studeervertrek wachtte en nog geheel verward in het doolhof van vragen, die hij zich onophoudelijk stelde, liep Léonville rusteloos op en neer door de kamer, welke men hem aangewezen had. Wat zou het lot voor hem beslissen? Zou hij Louise wederzien? Was zij misschien ziek en kon dit uur tijdverlies niet wellicht oorzaak zijn, dat hij te laat zou komen om haar nog in leven te vinden?
| |
| |
O! hoezeer verwenschte hij de hof-étiquette, die verbood dat men een bezoeker eenvoudig terstond ontving, gelijk ieder ander sterveling dat zou hebben gedaan; elk dier zestig minuten, welke er nog verloopen moesten aleer hij zich van aangezicht tot aangezicht bevinden zou tegenover den prins, kwam hem als eene eeuwigheid voor.
Doch alles gaat hier beneden voorbij, ook de pijnlijkste oogenblikken, en ten slotte verscheen er een kamerdienaar, die hem verzocht hem naar het vertrek van Zijne Hoogheid te willen volgen.
Slechts enkele sekonden na zijne komst aldaar trad August op zijne beurt binnen.
Léonville deed alsof hij de hem toegestoken hand niet bemerkte, doch boog vol hoffelijkheid. Zijn sprekend gelaat was doodsbleek geworden, en zoo groot was de aandoening welke zich in zijn binnenste verhief, bij het denkbeeld alleen dat hij misschien Louise's doodvonnis ging hooren, dat zijne knieën onder hem knikten, en hij moeite had zich staande te houden.
‘Ik dank u dat gij zoo spoedig gekomen zijt;’ sprak de jonge vorst, die niet minder ontroerd was dan hij, ‘wij hebben gewichtige zaken te verhandelen, en ik reken zelfs op uw raad om zoo mogelijk nog een lichtstraal van hoop te vinden voor den toestand van iemand, die eens ons beiden even dierbaar was.’
‘Gravin von Reut is dus werkelijk gevaarlijk ziek, gelijk ik reeds gevreesd had?’ vroeg de graaf met heesche stem.
‘Neen,’ antwoordde August op gesmoorden toon, ‘de Hemel heeft niet gewild dat ik zulk eene levenslange wroeging met mij meê zou sleepen. Louise is zeer zwak, maar zij zal in het leven behouden blijven; slechts zoek ik naar een middel om dat bestaan nog eenige zoetheid weer te geven, in plaats van de wanhoop, die het thans vervult.’
‘Als Uwe Hoogheid mij daartoe heeft laten ontbieden,’ sprak Leonville vol bitterheid, ‘dan vrees ik onverrichter zake weder huiswaarts te moeten keeren. Het gaat zeer gemakkelijk het levensgeluk van iemand te verwoesten, maar zoo dat kwaad al te herstellen valt, dan is dat nog alleen door onze eigene hand; een derde vermag daaromtrent niets.’
‘Ik wist dat gij mij iets dergelijks zoudt zeggen, doch ik bid u, neem plaats, wij moeten over ernstige zaken spreken met elkander. Natuurlijk verheel ik geen oogenblik voor u, die getuige zijt geweest van onze jeugdige liefde, dat ik mij veel ten opzichte van Louise von Reut te verwijten heb.’
Léonville boog zwijgend. Het zou hem onmogelijk zijn geweest, eene verontschuldiging voor de handelwijze van dien man te vinden.
August von Seen-Coburn, die verwacht had dat de herinnering aan hunne voormalige vriendschap den graaf althans tot de be- | |
| |
leefdheid zou hebben genoopt toch eenige vergoêlijkende woorden aan te voeren, raakte daardoor eenigszins onthutst en vervolgde niet dan met moeite.
‘Ten deele was het ook Amelie's schuld, in plaats van verstandig te zijn en in dat alles niets meer te zien dan eene onschuldige hofmakerij, gelijk die zoo dikwijls voorkomt tusschen jongelieden van onzen stand, is zij alles plotseling zoo tragisch op gaan nemen, alsof het mij waarlijk ernst ware geweest; ik beschuldig haar natuurlijk niet van eerzuchtige bedoelingen, maar gij zult toch zelf moeten bekennen, dat het er veel van had als wilde zij mij dwingen, hare zuster tot prinses van Seen-Coburn te verheffen.’
‘En zij had daar volgens mij ook het recht toe. Zoodra een von Seen-Coburn van liefde spreekt tot eene gravin von Reut, mag deze aannemen, dat de prins genoegzaam de traditiën van zijn land kent, om te weten dat zij niet tot een geslacht behoort, waarvan de vrouwen hare liefde anders dan aan den voet van het altaar wegschenken.’
‘Nu ja, nu ja; en ik zou ook niets liever gedaan hebben dan haar tot vrouw te nemen; maar er bestonden overwegende staatkundige redenen, waarom ik het huwelijksvoorstel van koningin Elisabeth niet af kon wijzen; u dat alles uit te leggen, zou ons uren kosten en ik keer daarom liever terug tot de zaak, waarvoor ik uw raad zoozeer behoef. Vooraf echter moet ik u eene vraag doen. Graaf Léonville, ofschoon de omstandigheden verboden hebben dat wij vrienden zouden blijven, heb ik u toch leeren kennen als een man van onkreukbare eer, van de lofwaardigste beginselen. Wanneer gij mij dus eenmaal uw woord verpand hebt, weet ik, dat het u ten allen tijde, wat er ook gebeuren moge, heilig zal zijn en het is die overtuiging, welke mij niet doet aarzelen u een geheim te openbaren, dat mij nauwer dan iets anders aan het hart ligt. Wilt gij mij uw woord als edelman geven, dat gij het nimmer, aan wie het ook zij, onthullen zult?’
‘Prins,’ antwoordde de Franschman hooghartig, ‘uwe geheimen kunnen slechts in één opzicht belang voor mij hebben, het is namelijk indien zij in betrekking staan tot gravin von Reut en ik - door ze te vernemen - in staat zou gesteld worden haar met iets van dienst te zijn; in dat geval, maar in dat geval ook alleen, geef ik u mijn woord, dat niemand ooit iets van het door u gesprokene zal vernemen.’
‘En ik neem dat woord aan, want hetgeen ik u mede te deelen heb, geldt wel degelijk Louise,’ zeide August von Seen-Coburn, terwijl het was alsof het spreken hem hoe langer hoe moeielijker begon te vallen, naarmate hij meer het gewichtige punt naderde.
Een oogenblik zelfs bleef hij zwijgen, maar ziende dat de graaf niet antwoordde, gaarde hij opeens al zijn moed bijeen, en snel,
| |
| |
en zonder Léonville aan te kijken, sprak hij: ‘Louise moet moeder worden.’
Nauwelijks waren deze woorden aan zijne lippen ontsnapt, of hij ontstelde van den vreeselijken kreet, waarmede de graaf van zijn zetel was overeind gerezen. Met geheel verwrongen gelaat stond hij daar, achteruit tegen den muur gedrongen, als wilde hij zich in het volgende oogenblik op den prins werpen, en hem dooden.
‘Léonville!’ riep August uit, terwijl hij op zijne beurt opstond, ‘kom tot uzelven, en bedenk, dat ik er niet minder ongelukkig over ben dan gij.’
‘Ongelukkig er over!’ lachte de graaf honend, ‘dat wil zeggen, dat het u een paar uur wakker heeft doen liggen misschien, niet waar? En dat is alles, en ik diende er nog zeer tevreden mee te zijn. Gij wist vooraf dat gij mij zonder eenige vrees over mocht laten komen, om mij deze mededeeling te doen; indien, zooals slechts een oogwenk, de lust al bij mij oprees om u bij de keel te grijpen en u als een ondier te dooden, dan nog zoudt gij de sterkste van ons beiden geweest zijn en mij door twintig lakeien het paleis uit hebben laten werpen, overtuigd als gij waart, dat zelfs gij niet bij machte zoudt zijn mij mijn eerewoord te doen verbreken. Indien ik u thans in het aangezicht sloeg, ja, al deed ik het morgen zelfs in tegenwoordigheid der koningin en van het gansche hof, zoudt gij enkel verklaren, dat ik krankzinnig was en niet eens scheen te weten, dat een vorst nimmer met minderen duëlleert, al mochten zij reeds onder de kruisvaarders hertogen tot voorvaderen gehad hebben; en wetende dat zij volkomen straffeloos kunnen handelen, is het hun nog niet genoeg dengenen, die zich niet op hen wreken kunnen, van al hun levensgeluk te berooven, maar spelen zij roekeloos met het bestaan en de eer der vrouw, die aan de zijde van den gewonen sterveling gelukkig, zoo dan al geen vorstin had kunnen zijn. Altijd weer “le Roi s'amuse”, om het even op welke wijze of tot welken prijs. En nu gij gravin von Reut onteerd en verlaten hebt, nu er van al die schitterende jeugd, die onbeschrijfelijke lieftalligheid en schoonheid, niets meer is overgebleven dan eene rampzalige, geknakte vrouw, nu hebt gij den man laten overkomen, aan wien gij haar ontroofd hebt, en zult gij hem waarschijnlijk gaan vragen uw werk te herstellen, en u voor alle mogelijke, rechtvaardige uitleggingen der wereld te vrijwaren, door die vrouw de door u verbeurde eer terug te geven. Prins von Seen-Coburn, niet alleen weiger ik ten eenenmale mij daartoe te leenen, maar ik zweer u tevens dat ik nog genoeg medelijden met uw slachtoffer gevoel, om haar te waarschuwen voor welken avonturier dan ook, die zich door u zou laten overhalen tot hetgeen ik u op dit oogenblik weiger. Hoe ongelukkig gravin von Reut thans
| |
| |
ook zijn moge, zij zou het nog duizendmaal meer wezen, indien zij tot haar dood toe veroordeeld werd aan zulk een man vastgeketend te zijn.’
Er had ondertusschen een zwaren strijd plaats gehad in het binnenste van den prins. Hij gevoelde, dat Léonville gelijk had, en dat het eene laaghartigheid te meer zou wezen de ongelukkige aan iemand te verbinden, die haar voortdurend het verleden zou verwijten, trouwens het was dan ook geenszins naar een avonturier, bij wien zijn eigen geheim niet veilig zou zijn geweest, dat hij had omgezien, maar naar een man van eer, die Louise genoegzaam beminde, om haar, zooveel in zijn vermogen stond, de geleden smarten te doen vergeten, en de toekomst weder met een lichtstraal van hoop te vervullen. En die man weigerde....
Maar dat kwam dan ook omdat hij niet alles wist. En indien hij vernomen zou hebben dat de vrouw, aan wien hij zijn ouden, vlekkeloozen geslachtsnaam niet meende te kunnen geven, even rein en onschuldig was als de koningin zelve, zou ook dat geen verandering in zijn besluit brengen? Maar dan gaf de prins zich ook geheel en al bloot, dan zou het nog slechts van de edelmoedigheid van een aartsvijand afhangen, om zijn eerste huwelijk niet alom bekend te maken, en hem in stede van Louise, aan de algemeene minachting over te geven. Wat moest, wat zou hij doen? Het was niet alleen de eenige weg om Louise's eer te redden, maar ook nog een laatste en krachtige poging om den toorn der oudste zuster te bezwaren en haar wellicht van haar vreeselijken eisch af te doen zien.’
‘Ik begrijp uwe verontwaardiging ten volle,’ zeide hij eindelijk met moeite; ‘doch gij hebt mij niet uit laten spreken, en mij daardoor verkeerd beoordeeld. Het is niet in mij opgekomen om mejonkvrouwe von Reut te willen onteeren; wat ik ook tegen haar misdaan hebbe, dat niet; Louise is mijne vrouw geweest.’
‘Uwe vrouw?’ herhaalde Léonville, buiten machte zijne ooren te gelooven.
‘Ja, ik ben in stilte met haar gehuwd; gij ziet dus wel, dat zij slechts in het oog der wereld onteerd zal zijn, maar nooit in werkelijkheid.’
‘Dat is niet mogelijk,’ prevelde de graaf, want Louise leeft en gij zijt gehuwd met eene andere.’
‘Ik zeide u immers reeds, dat staatkundige redenen mij beletten koningin Elisabeth's aanzoek van de hand te wezen,’ gaf August von Seen-Coburn ten antwoord, terwijl hij telkens moeite moest doen om verstaanbaar te spreken, zoozeer bleven de woorden hem in de keel steken.
‘Gij wilt toch niet zeggen, dat gij van gravin von Reut gescheiden zijt? Zoo iets wordt spoedig ruchtbaar en men zou dat al zeer gauw vernomen hebben.’
| |
| |
‘Neen. Maar bij het voltrekken van ons huwelijk, dat in allerijl geschiedde, was er een fout in het contract geslopen, die het mogelijk maakte onze vereeniging onwettig te doen verklaren. Gij ziet graaf, niettegenstaande al hetgeen gij mij daareven hebt toegevoegd, vertrouw ik genoegzaam op uwe eer, om u de wapens in handen te geven, die mij voor altijd in het verderf zouden storten, want zelfs de koningin weet niets van dit eerste huwelijk af en mag er ook nimmer iets van vernemen. Ik kan u dus slechts smeeken, verraad mij niet!’
‘Hoogheid!’ antwoordde Léonville trotsch, ‘al bevindt men zich ook tegenover een eerlooze, men houdt daarom nog niet op zelf man van eer te wezen. Gij kunt op mijn stilzwijgen rekenen.’
‘En....?’ vroeg de prins, die ternauwernood de beleediging in zich opgenomen had, zoozeer hield de gansche zaak hem gespannen.... ‘en weigert gij nog aan Louise's verloren leven het eenige terug te geven wat voortaan nog waarde voor haar kan hebben. Ik zweer het u bij de eer van mijn geslacht, indien ik geweten had dat zij moeder moest worden, ik zou geheel anders gehandeld en haar nooit verlaten hebben.’
‘En wie levert mij het bewijs, dat het huwelijk waarvan gij spreekt, ooit plaats heeft gehad?’ sprak de Fransche edelman minachtend.
‘Indien gij mij dan al niet kunt gelooven, Louise's waarheidsliefde vertrouwt gij toch zeker wel?’
‘Volkomen!’
‘Welnu, ga dan tot haar en vraag haar, of hare zuster, u het verhaal dier rampzalige daad te doen.... buitendien, zij heeft alle papieren; misschien zult gij dan medelijden hebben met haar, die aan alles zoo gansch onschuldig is. Ik weet, gij draagt een eeuwenouden naam, Louise is uwer waardig.... Gij kunt ver met haar heengaan, naar een oord, waar niemand haar kent en eerst na verloop van eenigen tijd weder in de wereld terugkeeren. Op die wijze is uw beider eer veilig. Louise is zacht en teer van hart, zij zal u altijd dankbaar blijven voor hetgeen gij voor haar gedaan zult hebben en zich meer en meer aan u gaan hechten. Wie weet, of ik u beiden nog niet eenmaal van verre zal hebben te benijden. Wij, die zoo nabij het purper leven, wij zijn maar zeer zelden gelukkig!’
‘Was er nog iets anders dat Uwe Hoogheid mij te zeggen had?’ vroeg de graaf, op wiens gelaat niet het minste te ontcijferen viel, of de prins eenige hoop mocht koesteren.
‘Neen,’ antwoordde August, wiens gansche uiterlijk den grootsten zielsangst te lezen gaf; ‘maar gij hebt mij nog niet geantwoord; gij hebt mij niet gezegd of ik mijn bede verhoord mocht rekenen! O! ga zoo niet heen! Gij weet niet wat het beteekent, om als vorst geboren te zijn, of gij zoudt medelijden hebben, al ware
| |
| |
het ook alleen met de smart, van elken wensch uit eigen gemoed, elke liefde, die niet juist met de staatkunde overeenkomt, elke illusie van de jeugd prijs te moeten geven; vertrek ten minste niet, zonder mij iets geantwoord te hebben.’
De graaf trad langzaam op de deur toe. Een oogenblik was het alsof hij heen zou gaan, zonder zelfs den smeekeling verder een woord toegevoegd te hebben; doch met den knop reeds in de hand bleef hij stilstaan en zeide hij:
‘Nu niet, eerst later zult gij mijn besluit vernemen.’
En de machtigste man uit het heele rijk bleef als vernietigd staan
|
|