Hij keek al sprekende, uitvorschend rond, en zijn zoekende blik ontmoette dien der jeugdige vorstin, die ook half droomend - half zoekend, de haar omgevende schaar opnam.
De volgende dans werd afgeroepen en een ontevreden wolk verduisterde voor een wenk Elisabeth's schoon gelaat; toen verhief zij zich, wendde het hoofd tot den koning van Birren, die in gepeins verzonken, dicht bij haar stond en hem haar fijne rechterhand toestekend, vroeg zij:
‘Wilt ge met mij dansen, neef Max?’
Ook de oude hertog von Seen-Coburn had onrustig rondgezien en nog bromde Léonville onder zijn baard: ‘Waar zijn ze toch?’
De muziek - stafmuziek - speelde een galop en de sierlijke, schitterende paren zweefden door de verlichte, van bloemengeur doortrokken zaal.....................
............................
‘Geluk? Ja, dit is wel 't geluk, niet waar August?’
‘Ja, liefste.... en het is mij dubbel welkom, omdat gij 't mij schenkt.’
Louise en August zaten onder de bloeiende oleanders, aan het eind van de open serre, die nauwelijks verlicht was, terwijl de ruischende tonen der muziek zacht wiegelend tot hen doordrongen; voor hen uit door de wijd geopende deur, stroomde een avondlucht binnen en hunne blikken verloren zich aan den donkerblauw getinten horizon. Het gevoel van 't oneindige en eeuwige vervulde hun borst en 't verlangen naar eeuwig samenzijn, ver van 't gewoel der menschen, lachte hun toe in de droomen der toekomst.
Zij hadden maar één toertje van de eerste wals gedaan en zich toen hier teruggetrokken. Zij zaten hand in hand op eene lage bank; Louise's hoofd neigde telkens naar den geliefde en zij luisterde, al zeide hij niets, alsof zij het kloppen van zijn hart had willen verstaan.
‘Welk een zaligheid,’ sprak August, ‘dat ik geen erfhertog ben, dan mocht ik hier niet zitten.’
‘Geliefde!’
‘Verbeeld je, hoe naar, altijd voor zoo'n jonge vrouw te moeten buigen; met zorg en angst hare minste wenschen uit hare oogen te moeten lezen en nog wel die oogen: ik geloof, dat onze nicht de koningin ze nog nooit heelemaal geopend heeft.’
‘Maar zoo ge die vrouw liefhadt?’
‘Ja, dan verandert alles, ge hebt gelijk, dat de handelingen op zich zelf genomen weinig waarde hebben, alles hangt er maar van af, voor wien en met wien men ze verricht?’
‘Er zijn echter plichten, die men tegen al zijne gasten - en voornamelijk tegenover de hoogste zijner gasten, in acht te nemen heeft,’ klonk een stem achter hen.