Langs kermissen en hoven
(1977)–Ben Albach– Auteursrechtelijk beschermdOntstaan en kroniek van een Nederlands toneelgezelschap in de 17de eeuw
[pagina 114]
| |
14. Tussen rampjaar en vrede
| |
Zes jaar toneelverbod: komedianten emigreren naar SleeswijkMaar nu, in 1672, kan aan toneelspelen niet meer worden gedacht. Alle vermaak, alle kermissen en toneelvoorstellingen zijn verboden, de theaters gaan dicht. Zes jaar lang kunnen toneelspelers alleen nog maar proberen hier en daar met andere zaken geld te verdienen. Gruweldrama's spelen zich | |
[pagina 115]
| |
in de werkelijkheid af. Niet ver van het theater in Den Haag worden de afgezette raadpensionaris Johan de Witt en zijn broer afgeslacht (augustus 1672). Het macabere voorval is al kort daarna gedramatiseerd. Jan Baptist moet de tekst van deze Tragedie van de broedermoord tijdens zijn verblijf in Hamburg in handen gekregen hebben. Gedurende de strenge winter van 1672/3 naderen de Franse legers Holland over de bevroren rivieren. Maar de eind december ingevallen dooi maakt een snelle doortocht onmogelijk. In de volgende zomer verhindert de Nederlandse vloot een Engelse invasie (21 augustus 1673) en het gevaar van een snelle Frans-Engelse overmeestering is dan voorlopig afgewend. In het Haags Verbond verenigt bovendien het internationale verzet zich tegen het Franse imperialisme. Karel II, door zijn parlement daartoe genoodzaakt, sluit de Vrede van Westminster, februari 1674. De oorlog tegen Frankrijk en zijn bondgenoten wordt daarna buiten de provincie Holland voortgezet. Intussen hebben, al vóór de zomer, de drie toneelbroeders met een aantal nieuwe spelers, o.a. Harmanus Koning, het land weten te verlaten. Anderen zijn kort na hun vertrek naar Vlaanderen gereisd. In juli 1672 speelden namelijk landgenoten van hen te Gent, onder leiding van Daniel Loodewicx, een van Jan Baptists vroegere metgezellen,Ga naar eind175 en in november trad er een troep op, geleid door Jacob Sammers, die zich ‘comediant van Amsterdam’ noemt.Ga naar eind176 De familie Van Fornenbergh-Nooseman en zoals later blijkt ook Parkar bevonden zich al in juni 1672 te Hamburg: een van Jan Baptists dochters was daar peet bij de doop van haar neefje Augustin Nooseman.159 Het wordt daarna weer reizen en trekken door Holstein. Tegen de winter in Sleeswijk aangekomen, neemt hertog Christiaan Albrecht de oude bekenden uit Holland weer onder zijn hoede. In het kasteel vinden in deze tijd de eerste operavoorstellingen plaats; er zijn zelfs plannen gemaakt voor de bouw van een Theatrum in Italiaanse stijl, maar door de oorlog kan daar niets van komen. De Hollandse toneelspelers treden niet in het slot Gottorp zelf op maar geven voorstellingen in het raadhuis voor de burgerij van Sleeswijk. De hertog die met zijn vrouw en de hofhouding ook aanwezig is, zorgt ervoor dat Van Fornenbergh geen belasting of armengeld hoeft te betalen en schenkt elke keer als hij komt kijken een gift. Ook vergoedt de hertog de verwarmingskosten van de theaterzaal voor hen.Ga naar eind177 Maar ze laten zich door de grimmige kou van deze winter niet weerhouden om weer naar Hamburg te reizen; Helena is er in december getuige bij de doop van Susanna's dochter en in maart 1673 werd Anthony van Voorenberg op het Altonase kerkhof begraven. Of die een kind van Jan Baptist was, blijkt niet.83 Er volgt weer een voorstelling te Sleeswijk maar tegen de zomer beproeft de komediantenfamilie haar geluk opnieuw in Hamburg. Het wordt een somber jaar voor de troep: achtereenvolgens sterven in augustus twee zoontjes van Nooseman, een van deze kort nadat het was gedoopt.159 | |
[pagina 116]
| |
Susanna van Fornenbergh die na haar huwelijk met een koopman uit Hamburg, daar woonde en niet meer optrad, was getuige geweest bij die doop. In hetzelfde jaar nog verliest de troep bovendien een van haar leiders: de 28ste november wordt Triael Parkar begraven op het kerkhof van de gereformeerde gemeente te Altona.82 Sinds 1640 was hij met Jan Baptist van Fornenbergh en Gillis Nooseman bevriend gebleven en gedurende twee periodes, in totaal 21 jaar lang, als medemeester van de troep opgetreden, van 1646-1653, van 1659-1673. Maar met al deze sterfgevallen zijn de calamiteiten nog niet voorbij. Tegen het najaar vraagt en krijgt Jan Baptist toestemming om voorstellingen te geven in Frederikstad (Friedrichstadt), een havenstadje aan de Holsteinse kust gesticht door Hollanders, waar veel geëmigreerde landgenoten verblijven. Van Fornenbergh zal het later wel betreurd hebben dat hij de moeizame tocht had ondernomen. Want in Frederikstad breekt de spanning los binnen de troep. Twee van de nieuw geëngageerde spelers lopen weg met een geleende geldsom, en willen naar Holland terug: een zekere Arnold Emmerich en de bekwame later vermaarde Harmanus Koning (1648-1704). De komedianten reizen zonder hen terug naar Sleeswijk, een stoet karren volgeladen met kleumende mensen over slechte wegen en door ijzige kou, december 1673. In het slot Gottorp weet Van Fornenbergh van hertog Christiaan Albrecht gedaan te krijgen dat hij een arrestatiebevel uitvaardigt tegen de deserteurs (2 januari 1674), waarop de politie de vluchtelingen achtervolgt en inrekent als ze juist op het punt staan van de vesting-haven Tönning naar Holland te vertrekken. Jammer voor hen had de ingevallen vorst het schip daar vastgehouden. Pas wanneer de twee komedianten de hoge boete van 200 Reichsthaler en nog eens 40 wegens geleend geld betaald hebben, kunnen ze vrijgelaten worden. Het zal nog maanden duren, tot de zomer, eer de harde theaterdirecteur ze laat gaan.Ga naar eind178 In deze sombere decembermaand heeft de hertogelijke familie wel behoefte aan wat afleiding. Gedurende de kersttijd geeft de gehavende troep veertien dagen lang voorstellingen in de grote als theater ingerichte manege op het kasteeleiland. De spelers krijgen ook nu weer een honorarium van 500 Reichsthaler. Nooseman en Van Fornenbergh tekenen samen voor ontvangst. Van Gottorp - Sleeswijk uit trekken Gillis en Jan Baptist met een aanbevelingsbrief van de hertog aan het stadsbestuur naar de havenstad Kiel om daar op te treden tijdens de jaarmarkt (‘Umschlag’) en wel, op hun uitdrukkelijk verzoek dit keer niet in het raadhuis maar in de grotere en voor toneelvoorstellingen meer geschikte kaatsbaan. Het optreden in Kiel is maar een onderbreking van hun Sleeswijkse verblijf, want er volgt nog een lange serie vertoningen in het raadhuis van die laatste stad, voor burgerij en hof | |
[pagina 117]
| |
(van 1 februari tot 30 maart 1674). Dan wordt het weer reizen en trekken door Holstein naar Hamburg (april) en Lübeck (juni), waar ze zestien dagen achtereen optreden in het St. Annenklooster. Na een verblijf van bijna twee jaar in dienst van het hertogelijke hof vertrekt men naar Stockholm, misschien in het gevolg van Christiaan Albrecht zelf. Want volgens een brief die een Italiaanse graaf naar Florence schreef, begaf de Zweedse koninklijke familie zich tijdens de feestelijkheden ter gelegenheid van het bezoek van de Deense koning aan de Zweedse hoofdstad, op 4 augustus 1674 's middags naar een voorstelling in de ‘Hollandse Comedie’.Ga naar eind179 Welk stuk vertoond is, vermeldt de Italiaan die zeker geen Nederlands verstond, helaas niet. De nu 19-jarige koning Karel XI, aan wiens staatkundige vorming dezelfde komedianten indertijd een bijdrage hadden geleverd, was inmiddels zelf aan de regering gekomen. Bij zijn troonsbestijging had hij, schitterend gekostumeerd, te paard naar het voorbeeld van de Zonnekoning deelgenomen aan een pronkerige cavalcade. | |
De Haagse moord op het Zweedse hoftoneelHet is zeker dat de Haagse spelers tijdens deze reis de Tragoedie van den bloedigen Haeg, ofte Broedermoort van Jan en Cornelis de Witt hebben vertoond. Het stuk is nooit in Nederland gespeeld, en zeven jaar later zal de opvoering door de Nederlandse zaakgelastigde in Stockholm tegengehouden worden.Ga naar eind180 Maar bij die gelegenheid verdedigden de spelers zich met het argument dat Jan Baptist er indertijd, dus bij zijn laatste bezoek aan Zweden, een voorstelling van had gegeven (afb. 28). In de Broedermoord laat de onbekende schrijver een aantal realistische scènes van de historische gebeurtenissen bij de Gevangenpoort en wat er aan voorafging, op het toneel zien.Ga naar eind181 Een romantische nevenhandeling betrekt een gefantaseerde minnaar van De Witts dochter, Frederick, bij de politieke intriges. Men ziet de voorbereiding van de samenzwering, de dubieuze rol van de prins die de moordenaar zou hebben gesteund, de wijze waarop het volk wordt opgehitst, de misdaad zelf, de verontwaardiging van de Haagse burgerij en tenslotte in ‘stomme vertoningen’ beelden van de gruwelijke werkelijkheid. Wat in Holland niet gezegd kon worden klinkt hier als commentaar bij die vertoningen over de Oranjes en ‘hun Staetsuchtigheyt, die graeft hun selfs een graf’. De anti-orangistische strekking van het drama paste in de Zweedse politiek van dat ogenblik. Bovendien waren er onder de Hollanders in Skandinavië veel staatsgezinden die Johan de Witt hadden bewonderd en een te grote macht van de stadhouder vreesden. Het tragische einde van de raadpensionaris en zijn broer was voor hen een nieuw bewijs van orangistische willekeur. Een tiental jaren voor zijn dood had Johan de Witt met zijn schoonvader burgemeester Bicker in Amsterdam een opvoering van Pala- | |
[pagina 118]
| |
medes bijgewoond, niet vermoedend dat het lot van Oldenbarneveldt ook hem eens zou treffen. Jan Baptist had hetzelfde treurspel van Vondel in Rotterdam gespeeld (p. 96). Prinsgezindheid kon men dan ook niet verwachten bij de Haagse toneelleider, die dagelijks de concurrentie van de Franse hofkomedianten ondervond. De Tragedie van de Broedermoord moet in Stockholm vertoond zijn tussen juli 1674 toen Van Fornenbergh nog in Lübeck was, en maart 1675 als de troep al weer in Hamburg optreedt. De opvoering van dit sensatiestuk in het Zweedse paleistheater ‘Lejonkulan’ was mogelijk doordat toen nog niet Rumpf, maar Dirck Schaep als gezant van de Staten-Generaal onderhandelde met De la Gardie. Schaep trachtte de politiek voort te zetten zoals die door Johan de Witt was gevoerd. Maar, nu leidde de prins als legerbevelhebber het verzet tegen de Franse overweldiger en zijn bondgenoten. Schaep had tot taak Zweden voor de Nederlandse zaak te winnen, en zich daarbij blijkbaar laten inpalmen door het slimme komediespel van Magnus de la Gardie die hij in een van zijn brieven zelfs ‘een van de welsprekendste heren van deze eeuw’ noemt. De Staten-Generaal begonnen in te zien dat een harder onderhandelaar nodig was en stuurden Christiaan Rumpf. Die zou, zoals later gebleken is, een opvoering van een tegen Willem III gericht toneelstuk nooit getolereerd hebbenGa naar eind182 (p. 133). Het is de vraag of Jan Baptist zich welbewust op politiek terrein heeft willen begeven. Waarschijnlijk is het actuele stuk in Frederikstad door de gevluchte Nederlanders daar enthousiast ontvangen. Maar tenslotte verkeerde het vaderland in gevaar en Willem III wist weerstand te bieden tegen het imperialisme van Lodewijk XIV. Ondanks Rumpf koos Zweden openlijk de zijde van Frankrijk. Die oorlog leidde wel tot een Zweedse nederlaag en de ondergang van De la Gardie, maar Karel XI versterkte daarna zijn positie. Als een absoluut monarch (de Zweedse Zonnekoning), ontwikkelde hij een hofcultuur, die sterk op Frankrijk was gericht. Jan Baptist is nooit meer in de Leeuwenkuil opgetreden. | |
Hamburg en GentInmiddels, voordat Zweden overging tot oorlogshandelingen tegen Nederland, zijn de Haagse spelers al uit Stockholm vertrokken. Dank zij een introductie van de koningin-moeder kunnen ze in Hamburg voorstellingen geven mits ‘den Armen etwas Gewisses davon gegeben werden’ (sic).Ga naar eind183 Kort daarna, van eind april tot half mei 1675, vertonen Hollandse toneelspelers die zich ‘Comedianten van de Hertog van Holstein’ noemen onder leiding van een zekere Emanuel Parera in Gent de Comedie van de grote Tamerlan en de Turkse Keizer Bajazet, gevolgd door een vermakelijke klucht, versierd met een Italiaans ballet in de zaal van het St.-Sebastiaansgilde. | |
[pagina 119]
| |
In november komt de ‘Groote Compagnie’ onder Jan Baptista zelf in Gent, met Franse klassieken en spektakelstukken.Ga naar eind184 Maar kort daarna vindt weer een voorstelling in Hamburg plaats, door de ‘Comoedianten van Z.K.M. van Zweden’Ga naar eind185 (afb. 24). Tot besluit van de vastenavondvreugde kondigen ze een opvoering aan van D'aerdige comedie van Yemant en Niemant en daarna het Ballet van de gestrafte nieuwsgierigheid. Dit moet dan het laatste optreden van Nooseman en Van Fornenbergh, of een van beiden, in Noord-Europa zijn geweest. Dat zij en Emanuel Parera (Perera) samenwerkten wordt bewezen uit het contract dat de ‘meesters van de Noordduitsche Tooneelspeelders’ met het echtpaar Parera-van Doorne in Den Haag hebben getekend (mei 1676). Parera zal later genoemd worden als een van de Nederlandse komedianten die Van Fornenberghs reizen voortzetten; in Riga is hij een tijdlang onder de bescherming van de gouverneursvrouw, een Duitse gravin, opgetreden.Ga naar eind186 Jan Baptist en Parera besluiten tegen de zomer van 1676, ondanks het nog steeds geldige verbod, weer openbare voorstellingen te geven in Nederland. Ze bouwen begin juli 1676 een tijdelijk theater in Leidschendam waar Van Fornenbergh blijkbaar op de steun van machtige relaties kon rekenen. Als het Hof van Holland, het hoogste rechtscollege, erachter komt dat het speelverbod overtreden is, krijgt de baljuw van Maasdam, de ambtenaar belast met het algemeen juridisch toezicht, de opdracht er ten spoedigste een eind aan te maken. Het verslag dat de baljuw van zijn bevindingen aan het Hof van Holland uitbrengt, geeft opnieuw een beeld van de slimme wijze waarop ‘de vriendelijke Jan Baptist’, bekend om zijn ‘vaerdige antwoorden’, met hoge ambtenaren weet om te gaan. Het leek niet verstandig, aldus de ambachtsheer, om de voorstellingen te verbieden. Er zouden zeker moeilijkheden met de ambachtsheren van Leidschendam uit voortkomen en daardoor met de ridderschap d.w.z. de invloedrijkste leden van de Staten-Generaal. Het was maar beter ‘om in dit labyrint niet te geraecken’ en de komedianten toe te staan nog anderhalve week te blijven spelen. Ze hadden volgens eigen zeggen wel ƒ1500,- uitgegeven om hun theater in te richten en nog maar ƒ900,- kunnen verdienen. Bovendien waren ze toch al van plan om binnenkort naar Nijmegen te vertrekken. Het Hof laat zich niet overtuigen, vindt dat de gedeputeerden van Leiden in de zaak gemengd moeten worden. Maar ondertussen heeft Jan Baptist voldoende tijd kunnen vinden om met zijn reeks voorstellingen door te gaan.Ga naar eind187 | |
Nijmeegs VredestheaterIn Nijmegen zijn intussen de vredesonderhandelingen begonnen en de daar bijeengekomen diplomaten hebben behoefte aan enig vertier. Het Nijmeegse gemeentebestuur had al op 27 januari 1676 besloten ‘alle welgeformeerde compagniën van vertoonders van comediën en tragediën in dese stadt te | |
[pagina 120]
| |
admitteren, als die van Jan Baptista van Fornenbergh ende acteurs van 't Schouwburg van Amsterdam’. Jan Baptist zal nu in het Nijmeegse Spinhuis voorstellingen geven. Eindelijk, na zoveel jaren, komen Amsterdamse en Haagse spelers bijeen onder zijn leiding, en vangen de vertoningen aan ter opluistering van het langdurig verblijf, twee jaar, van de vele buitenlandse en Hollandse diplomaten. Er wordt nu wat verbouwd: een toneel in de zaal, kleedkamers op zolder (juli 1676) en het jaar daarop heeft de timmerman dagenlang werk aan het maken van een ingangsportaal tot de ‘Comedie’. Tegelijkertijd hebben de Franse komedianten toestemming gekregen om op te treden. Zij huren een zaal in het Oude Magazijn aan het Mariënburg. De zaken blijken daar slecht te gaan, de Fransen vertrekken in 1677 weer en moeten banken en loges wegens schulden verkopen.Ga naar eind188 Hoe lang Van Fornenbergh (en Parera?) het volhielden, is niet bekend; maart 1679 speelden Italiaanse komedianten in dezelfde zaal. Het ingangsportaal is pas in 1681 voor ƒ250,- door de stad Nijmegen van Jan Baptist overgenomen. Wat het internationale gezelschap van diplomaten in het Nijmeegse Spinhuistheater te zien heeft gekregen is niet meer na te gaan. In ieder geval veel balletten, Franse blijspelen en kluchten, Fornenberghs Duifje en snaphaan en eventueel een enkel zangspel. Misschien vermaakten de vredesonderhandelaars zich met Adriaan Peys' Molière-vertalingen. En de bewerking van Quinaults Amants brouillés, ou la mère coquette (De wanhebbelijke liefde) stond al eerder op het Haagse repertoire. Bij het sluiten van de vrede hebben de komedianten zeker ook feestelijke spelen vertoond. Verder zullen hier dezelfde Franse klassieken zijn opgevoerd als het voorgaande jaar in Gent.184 De samenwerking in Nijmegen tussen Amsterdamse en Haagse toneelspelers in 1676 en 1677 heeft tot gevolg gehad dat enkele stukken, door Jan Baptist geïntroduceerd, daarna ook in Amsterdam zijn opgevoerd en gedrukt.
Wèlstand tegenover plompe houdingen.
Een prent uit het Groot Schilderboek van Gerard de Lairesse. |
|