Langs kermissen en hoven
(1977)–Ben Albach– Auteursrechtelijk beschermdOntstaan en kroniek van een Nederlands toneelgezelschap in de 17de eeuw
[pagina 109]
| |
Vingboons' vernieuwde schouwburgTijdens het verblijf van het gezelschap Van Fornenbergh-Nooseman-Parkar in het buitenland was het ovale interieur van Jacob van Campens schouwburg veranderd in een u-vormige zaal met een diep coulissen-toneel volgens een ontwerp van Philip Vingboons.144 Men komt nu achteraan binnen, niet van opzij, en staat dan tegenover het toneel, voorzien van een proscenium met beelden tussen zuilen aan weerszijden en afgesloten door een voordoek. De zaal (rondom loges en daarboven een galerij) is ingericht volgens het overal in Europa gebruikelijke barok theatertype. Toeschouwers en de geschilderde illusiewereld achter het voetlicht zijn voortaan gescheiden, maar niet helemaal, want tijdens de voorstelling blijven de kaarsenkronen binnen de prosceniumboog branden. In de ‘bak’ (parterre) staan 10 rijen banken; een zeer kleine ruimte achterin blijft beschikbaar voor staanplaatsen. De verplaatsing van de goedkope rangen naar achteren en naar boven, vergroot de afstand tussen het volkspubliek en het toneel. De inkomsten van de voorstellingen worden voortaan meer dan vroeger bepaald door de bezoekers van de duurdere rangen (p. 32).Ga naar eind160 Van de regentenloge uit, ‘welke regt op het Tooneel ziet’, toegankelijk vanuit de regentenkamer, is het perspectivische toneelbeeld het best waar te nemen. In de hoftheaters is daar de vorst gezeten. Het toneel is voorzien van verwisselbare zijschermen, friezen en achtergronden, zoals het Haagse theater ze waarschijnlijk al in het klein bezat. Maar er zijn hier ook tal van machinerieën, een golvende zee, de dalende en rijzende ‘wolk’, vliegtoestellen, zinkluiken. In het begin zal dit alles nog vrij eenvoudig zijn geweest; de decors worden echter steeds uitgebreid, en in de 18de eeuw zullen ze ook bij buitenlandse bezoekers bewondering wekken. De changementen leveren eerst nog wel moeilijkheden op. Als Cosimo de Medici, zoon van de groothertog van Toscane met zijn gevolg een voorstelling heeft gezien van Jan Vos' Medea (30 december 1667), schrijft een van de hovelingen, in Italië aan luisterrijke vertoningen gewend, dat men hier geen kans zag bij open doek het decor te veranderen. Het gaat allemaal nog wat onwennig. Amsterdamse toneelknechts zijn tenslotte geen Florentijnen of Venetianen, bedreven in dit kwieke verrassingswerk.Ga naar eind161 De schouwburg is verbouwd ‘naar Italiaanse trant gelijk men nu te Venetië | |
[pagina 110]
| |
gebruikt’, zegt de bestuurder Tobias van Domselaer. Dat er inderdaad een Venetiaan aan te pas gekomen is, blijkt uit een post in de rekeningen. Daniel en Mattheus Lestevenon (Stevenon) krijgen onkosten vergoed wegens contacten met ‘Oratio Franchi tot Venetiën’.Ga naar eind162 Daniel Stevenon, een van de weeshuis-regenten, was indertijd aanwezig bij de onderhandelingen met Jan Baptist. De decors zijn geschilderd door o.a. ‘Meester Jacob Vennekool’ (1632?-1673), Johannes van Baden, Johannes Cuvenes en Matijs Roelofsz. Van Cuvenes, een schilder uit Bremen, weet men dat hij in Den Haag trouwde, lid van het St. Lucasgilde werd, van 1665/6 in Amsterdam woonde en kort daarna in Den Haag overleden is. Er zijn alleen wat stillevens van hem bekend. Hij heeft ook na de openingsvoorstelling nog veel schilderwerk verricht en daarmee ruim ƒ600,- verdiend.Ga naar eind163 Welke decors er toen gemaakt zijn kan alleen worden opgemaakt uit wat men in het repertoire nodig had, b.v. voor de Inwijding van Jan Vos (26 mei 1665): zee en strand omheind door bergen, een somber bos, een marmeren hof. Er worden lusthoven, hellen en hemelen beloofd. In Medea kon Jan Vos de toeschouwers verrassen en imponeren met zijn theatrale toverkunsten, het spreekwoordelijk geworden ‘kunst- en vliegwerk’. Bij de inrichting van het nieuwe toneel heeft ook een zekere Jan de Lile, een Franse ‘toneelmeester’ adviezen gegeven, bijgestaan door een tolk. Er zijn in de rekeningen allerlei rekwisieten vermeld: kussens, pluimen, spaanse stoelen, een triomfwagen, vliegtoestellen. Kostuums zijn geleverd door de musicus-acteur-herbergier Mr. Rockus Eekhout; zijn vrouw, de actrice met wie Jan Baptist het aan de stok had, voorziet ze van pailletten. Men heeft zilverkant, satijn en nog meer kostbaarheden gekocht.163 Onder grote toeloop heeft de openingsvoorstelling plaats met het gelegenheidsspel van Jan Vos gevolgd door een blijspel naar een Spaans origineel door Catharina Questiers, D'ondankbare Fulvius. Maar al op 22 juni 1665 gaat de schouwburg weer dicht, op verzoek van de kerkeraad of door de oorlog met Engeland, tot 8 februari 1666. In diezelfde tijd is de Haagse troep in Kopenhagen en tegen het voorjaar kon men in Amsterdam vernemen dat oud-collega Nooseman, Jan Baptist en hun reisgenoten per koninklijk jacht in Stockholm aangekomen waren en daar de eerste openbare schouwburg stichtten. | |
Jan Baptist doet nog eens een voorstelEen jaar later zijn ze dus alweer in het vaderland terug, bij de rest van de familie in Den Haag. Kort tevoren, in juli 1667 was Jan Vos, sinds 1647 onafgebroken schouwburgregent, gestorven. Van zijn nieuwe kunst- en vliegwerk had hij dus niet veel langer dan één jaar plezier kunnen beleven. Ook Adam Karelsz. en Jan Meerhuysen zijn in datzelfde jaar overleden. | |
[pagina 111]
| |
Aan het begin van het nieuwe jaar denkt Jan Baptist van Fornenbergh dat nu het moment gunstig is om bij de magistraat zijn voorstel van 1663 te herhalenGa naar eind164 (bijlage E). Hij heeft tenslotte een theater in Stockholm laten bouwen en daar een jaar gespeeld in dienst van de Zweedse regering. In februari 1668 wendt de nu internationaal vermaarde toneelleider zich opnieuw tot de Amsterdamse overheid. Maar deze keer is de afwijzing onmiddellijk en definitief. Men heeft die Haagse schermen en zgn. ‘kostelijke’ kostuums niet nodig. Burgemeesters ‘verklaren dat in het versoeck bij den neffens staende requeste gedaen niet kan worden getreden’. Bij elk van de artikelen in het voorstel is honende kritiek toegevoegd. Die Jan Baptist wil blijkbaar de regenten opzijschuiven en zelf directeur worden. Dat plan van hem is onvoordelig voor Amsterdam; de Haagse spelers zijn maar matig, de Amsterdamse beter. Jan Baptist belooft altijd veel wat hij niet waarmaakt met zijn ‘extravagante opsnijereijen’ en vertoont soms hetzelfde stuk onder een andere titel waarmee hij de liefhebber ‘abuseert’. De nieuwe stadsregering, onder wie de gevreesde Valckenier, is minder bereid dan de vorige keer om naar hem te luisteren. De invloed van de 81-jarige Vondel is te verwaarlozen: tot de schouwburgbestuurders behoort bovendien nu weer de oude Simon Engelbrecht, evenals de geziene Tobias van Domselaer (hoofd van 1654-1681), indertijd samen met Jan Vos lid van het college dat buiten de besprekingen tussen Van Fornenbergh en de regenten was gehouden (p. 95). Bovendien is er na de heropening van de schouwburg een nieuwe figuur bijgekomen: de ambitieuze arts Lodewijck Meyer (1630-1681), bewonderaar van het Franse klassicisme en een fel tegenstander van het populaire ‘ongeregelde’ Spaanse repertoire. In zijn functie zal hij zich zeker verzet hebben tegen een benoeming van Jan Baptist als directeur want hij had zelf plannen in die richting. Zijn invloed is nu nog gering; als hij niet meer opnieuw wordt benoemd richt Meyer met Andries Pels naar het voorbeeld van een Duitse Genossenschaft Nil Volentibus Arduum op (1669). Tien jaar later zal dit genootschap de leiding in handen krijgenGa naar eind165 (p. 121). | |
Amsterdamse collega's, Jacob SammersDe nieuwe schouwburg beschikt dus over nieuwe decors en vernuftige machinerieën. Of ook de kostuums mooier waren dan bij Jan Baptist is de vraag. In elk geval heeft de Haagse directeur in deze tijd goud- en zilverkant gekocht om zijn toneelkleding te verfraaienGa naar eind166 en zeker in later jaren stond Van Fornenbergh bekend om zijn magnifieke kostumering. Wie nu over de beste spelers beschikte, Amsterdam of Den Haag, is niet met zekerheid vast te stellen. De buitenlandse ooggetuigen schrijven zeer prijzend over het ensemble van Jan Baptist. In Amsterdam zijn na de dood van Adriana Nooseman, Adam Karelsz. van Germez en Jan Meerhuysen van de oudere generatie nog over: Heere Pietersz., Adriaan Bastiaansz. de | |
[pagina 112]
| |
Leeuw, Susanna Eekhout, Hendrik van Ackersloot en Cornelis Krook. Zij allen hadden jarenlang met Nooseman samengespeeld en de laatste vier waren gedurende kortere of langere tijd aan het gezelschap van Fornenbergh verbonden. Twintig jaar later (1689) is een verhollandste bewerking van Subligny's Folle querelle ou la critique d' Andromaque uitgegeven onder de titel De gelukte list. In het voorbericht worden deze vroegere medewerkers van Jan Baptist geprezen als voortreffelijke acteurs. Er komen in het stukje twee toneelspelers voor, discussiërend over hun vak. De bewerker heeft de situatie naar Amsterdam verplaatst en blijkt met die twee, bekende komedianten van omstreeks 1670 te bedoelen. De een is de kundige A.B. de Leeuw, ‘speler zonder waanwijsheid’, die niets moest hebben van het ‘wilde’ Spaanse repertoire (hij kwam al eerder ter sprake als collega van Nooseman, p. 80). De ander is Jacob Sammers (1632 of '33-vóór 1689), ‘een tooneelspeler die juist wel zoo grondig niet van tooneelspelen weet te redeneeren maar die [zich] door ervarenheid van het reizen meer toeleide op spelen die, hoewel niet na de regels der kunst en taale gemaakt, evenwel veel gelds opbrachten’. De geringschattende toon suggereert een man zonder enige eruditie, maar Sammers was evenals Van Germez chirurgijn van beroep. Bovendien heeft hij later o.a. de Cid in Hamburg gespeeld. De auteur van De gelukte list denkt blijkbaar aan Sammers' adaptatie naar Ogier, de populaire klucht De moedwillige bootsgezel. Er wordt hier dus weer een onderscheid gemaakt tussen de vormgerichte ‘intellectuele’ acteur en de spontaan spelende komediant. Met ‘wilde Spaanse stukken’ kan Don Louis de Vargas of edelmoedige wraak bedoeld zijn, het treurspel van Alarcon, dat in 1668 voor het eerst is opgevoerd. Meer dan een eeuw is deze bewerking, door D.P. Heynck van El Tejedor de Segovia op het toneel gebleven; de titelheld was een van de lievelingsrollen van de 18de-eeuwse acteur Jan Punt.Ga naar eind167 Hoewel Lodewijck Meyer tot de schouwburgbestuurders behoort, engageren zij in hetzelfde jaar dat Van Fornenberghs voorstel is afgewezen, niettemin een andere reizende komediant namelijk deze Jacob Sammers, en tegen een zo hoog salaris als zelfs aan Adam Karelsz. nooit gegund was, nl. ƒ7,- per speelbeurt en nog eens ƒ1,- extra voor zijn kleding. Bovendien nemen ze zijn vrouw Alida Sammers in dienst voor ƒ6,50, d.w.z. voor méér geld dan de ervaren Susanna Eekhout die haar ƒ4,50 behield, het salaris dat indertijd ook Adriana Nooseman verdiende.Ga naar eind168 Blijkbaar stellen nu ook de andere prominenten hun eisen: in 1669 gaan de salarissen omhoog van Heere Pietersz. de Boer, van Van Ackersloot (ƒ4,- ieder), Krook (ƒ3,15) en van de twee vrouwen die na Adriana's dood haar rollen moesten overnemen (ƒ2,50). Sammers is waardevol voor de schouwburg om zijn grote populariteit. De regenten deden blijkbaar hun best de spelers waarover ze beschikten vaster aan de schouwburg te verbinden uit vrees dat de Haagse theaterdirecteur weer eens onder hun duiven | |
[pagina t.o. 112]
| |
24. Aanplakbiljet van een voorstelling op 9 februari 1676 in het huis Eenbeek (Eimbeck) te Hamburg.
| |
[pagina t.o. 113]
| |
25. J. Baptist naar Michiel van Musscher, De Wanhebbelijke Liefde (1678), titelprent.
| |
[pagina 113]
| |
zou schieten. Dat hadden de Amsterdamse collega's dus indirect aan hem te danken. Op ditzelfde moment trekt Van Fornenberghs gezelschap tijdens de kermis, september 1669, zeer veel publiek, waarvan het spinhuis met een bedrag van ƒ1369,- profiteert.Ga naar eind169 Onmiddellijk daarna is de familie weer naar Hamburg vertrokken want daar werd in oktober Johannes Nooseman geboren; Jan Baptist treedt op als peetvader bij de doop van zijn kleinzoon.159 Het moet dit keer maar een kort bezoek zijn geweest. In 1670 reist de troep weer door Holland: Haarlem, Leiden, en op 31 juli krijgt Van Fornenbergh speelvergunning in Maastricht.Ga naar eind170 Hetzelfde jaar staat de Rotterdamse overheid hem toe één keer per week, op woensdagavond, voorstellingen te geven van ‘soodanige stukken die bij hoge en lage standspersonen voor leerzaam tijdverdrijf en onberispelijk gehouden worden’, zoals hij zelf had beloofd. Met zulke fraaie bewoordingen, ontleend aan Vondel en Johann Rist, kan men lastige kerkeraden de wind uit de zeilen nemen.Ga naar eind171
Romeyn de Hooghe, De Gelukte List of bedrooge mof.
|
|