Langs kermissen en hoven
(1977)–Ben Albach– Auteursrechtelijk beschermdOntstaan en kroniek van een Nederlands toneelgezelschap in de 17de eeuw
[pagina 98]
| |
12. Een komediantenfamilie aan Skandinavische hoven
| |
Formatie van het familiegezelschapNa de mislukte poging om de Amsterdamse schouwburg te veroveren, besluiten de vrienden met vrouwen en kinderen een grote reis te ondernemen. In het najaar van 1664 wordt de nieuwe troep gevormd. Ze bestaat uit: Jan Baptist van Fornenbergh (40 jaar), zijn vrouw Helena Heusen (42), hun dochters Johanna (13) en Dorothea; hun zoons Johan (omstreeks 10) en Reynier (7 jaar). Susanna blijft thuis met Maria en de kleinste kinderen (5, 4, 3 jar). Verder gaan mee: Anna van Fornenbergh (26?) en haar man Salomon Fino, zekere Robbert Renaclis van Fornenbergh (een broer van Jan Baptist?), de weduwnaar Nooseman (37) en twee echtparen waarvan de vrouwen zusters zijn: Anna Parkar-Boonefaes en Geertruyt Rijndorp-Boonefaes. Tenslotte voegen zich nog twee onbekende mannen bij het gezelschap: Daniel Loodewicx en Jan Boudesteyn. Nieuw is ook de zwager van Triael Parkar, ‘Jacob Rendorp’. Zijn zoon, op dit moment pas anderhalf, zal de vermaarde toneelleider Jacob van Rijndorp worden. Hij en nog een kind (Anna?) zijn zeker door de ouders meegenomen op reis. Pestepidemieën, tegenwerking door kerkeraden, oorlogsdreiging maken het vooruitzicht om geregeld in het vaderland te kunnen optreden twijfelachtig. Telkens gaan er theaters dicht, worden kermissen en vertoningen verboden. Onder Van Fornenberghs leiding besluit de troep naar het buiten- | |
[pagina 99]
| |
land te vertrekken. Men beschikt over geld, kundige spelers, mooie jonge actrices, een uitgebreid repertoire en een grote voorraad kostuums en verdere ‘toestel’ en meubelen. Maar eerst moeten allen en alles nog een medische keuring ondergaan. Het gezondheidsattest van 21 oktober 1664 verklaart, dat in hun ‘respective huysen - alle de inwoonders noch kloeck en gesont sijn, en dat niemant van deselve huysen tot date deses met eenige pestilentiale ofte contagieuse sieckte door de hand des Heeren syn besocht geweest ende mede met hare requiranten bagagie, bestaende in ettelicke geslooten koffers en meubelen tot comediants-toneelspel behoorende, van geene besmettelijckheyt en syn geinfecteert’.Ga naar eind147 Een 17de-eeuws ambtenaar, belast met de zorg voor de openbare gezondheid op zoek naar pestbacillen bij de met name genoemde ‘requiranten’ en in de ‘ettelijke koffers’, terwijl de komediantenfamilie met spanning het resultaat afwacht, - het moet een tafereel zijn geweest als een dokterscène bij Molière. Wat er in die kisten en koffers zat kan worden opgemaakt uit de genoemde inventaris van decors en kostuums (p. 88). Ze stonden bij Noosemans dood op diens naam, maar Jan Baptist kan ze tevoren aan hem hebben overgedaan. De schitterende kostuums die Van Fornenbergh later blijkt te bezitten hoorden hier nog niet bij, ze zullen pas na hun terugkeer worden aangeschaft. Vier echtparen gaan dus op reis, de weduwnaar Nooseman is alleen. Zes vrouwen, een baby, een kind van anderhalf, tien manspersonen, variërend in leeftijd van zeven tot veertig jaar, schepen zich met de talloze koffers en kisten, aan de Hooikade in, naar Gent langs de binnenwaterroute. Er zijn daar in november-december 1664 Nederlandse komedianten geweest; waarschijnlijk was dit de troep Van Fornenbergh.Ga naar eind147a Begin 1665 moet het hele gezelschap over de drukbevaren zeeroute naar Denemarken zijn vertrokken, nog net voor het uitbreken van de oorlog met Engeland, in maart. | |
Het oordeel van Johann RistKort na hun aankomst treden de Hollanders op in Altona. Een ooggetuigeverslag werd geschreven door een Duits letterkundige, Johann Rist.Ga naar eind148 Deze predikant-toneelschrijver had in Hamburg gehoord dat 14 dagen tevoren Nederlandse toneelspelers onder leiding van ‘Jean Baptista’ aangekomen waren in de ‘königlichen Stadt Altonah’. Naar de mening van ‘allen Kunstverständigen’ zouden ze zulke goede voorstellingen van komedies en tragedies geven dat hij besloot er met enkele vrienden heen te gaan om zelf te kunnen oordelen. Rist had tevoren veel toneel gezien aan ‘Kayserlichen, Königlichen und Fürstlichen Höfen’ en bij de paters Jezuïeten. Welnu, aldus Rist, de roem die het gezelschap zich bij personen van hogere en lagere stand had verworven, was volkomen verdiend. Hij had met plezier gekeken. | |
[pagina 100]
| |
Deze toneelvoorstellingen bevestigden zijn mening dat dergelijke spelen niet alleen ontroeren en vermaken maar ook zin hebben, aangezien ze, aldus Rist, ‘uns die Laster hassen, die Tugend aber dagegen lieben und hochschätzen machen’. Hij zag verschillende voorstellingen en waardeerde ook de spelers, zowel de vrouwen als de mannen ‘wie denn die meisten ihre Person so beweglich haben gespielet dass man ihnen beydes mit Lust und Verwunderung hat müssen zusehen’. Met ‘beweglich’ zal wel hetzelfde bedoeld zijn als in het Nederlandse begrip ‘beweeglijk’, d.w.z. ontroerend, expressief in houding en gebaar. Dit was wel heel wat anders dan de ‘Schandpossen’ van marktschreeuwers en kwakzalvers. De Hollanders vertoonden niet alleen komedies en tragedies maar ook kluchten in rijmende verzen, een bewijs van de Hollandse kunstvaardigheid, meent de Duitse auteur, die zelf prozaspelen schreef. Ook is hij onder de indruk van de snelle decorwisselingen. De Haagse schermen waarmee het toneel ‘met geswintheyt’ veranderd kan worden deden dus ook op reis dienst. Titels van de toneelstukken welke hij zag opvoeren worden helaas niet genoemd. Wel blijkt Rist de dramatische werken van Bredero en Hooft te kennen maar het is niet waarschijnlijk dat alles wat hij opsomt ook door de troep van Jan Baptist in Hamburg is vertoond. Opmerkelijk is wat Rist schrijft over de ‘vertoningen’. Het was in deze tijd de gewoonte, zegt hij, om vóór elk bedrijf de komende handeling in stilstand uit te beelden ‘mit eben den Gebärden derer sie sich bey der Handlung sollen gebrauchen’. Aldus werden spelers en personages aan de toeschouwers voorgesteld. Een expositie dus, maar als onbeweeglijk toon-beeld, in tegenstelling tot de dumbshow van ‘the argument’ op het Elisabethaans toneel. | |
Nieuwe vorsten, WandertruppenHet ligt voor de hand te veronderstellen dat de voormalige aartshertogelijke komedianten, van Hamburg uit, eerst weer Slot Gottorp wilden opzoeken, waar ze in 1649 het huwelijk van een Holsteinse prinses hadden opgeluisterd. Hedwig Eleonora (1636-1715), een zuster van die bruid, toen een meisje van 13, was inmiddels (1654) getrouwd met Karel X (1622-1660), koning van Zweden, die Denemarken had aangevallen in 1658. De oude hertog van Holstein koos bij dat conflict de kant van zijn schoonzoon, wat hem duur te staan kwam want door Poolse troepen verjaagd stierf hij twee jaar later in de havenstad Tönning als balling. Hetzelfde jaar overleed ook de Zweedse koning. De nieuwe hertog van Holstein, Christian Albrecht (1641-1694) kon na de vrede naar Gottorp terugkeren en zijn zuster aanvaardde in Zweden het regentschap voor haar zoontje Karel XI (1655-1697) (afb. 22). Voor die nieuwe generatie van Holsteinse en Zweedse vorsten presenteert zich nu het Nederlandse toneelgezelschap waarvan zij de leiders van vroeger kennen toen die zich nog aartshertogelijke Brusselse komedianten noemden.Ga naar eind149 | |
[pagina 101]
| |
Inmiddels zijn er Duitse Wandertruppen ontstaan die ook aan de hoven voorstellingen geven. De theaterminnende koning van Denemarken Frederik III (1609-1670) had in 1663 in Kopenhagen op het terrein van zijn paleis een ‘Skauborg’ laten bouwen op initiatief van en bekostigd door de zich Amsterdammer noemende koopman Andreas Joachim Wulff. Deze engageerde de Duitse marionetten-toneelspeler Michel Daniel Treu (of Drey) met zijn troep, maar zonder veel succes, want al spoedig moest de man wegens schulden weer vertrekken. Het theater is enkele jaren later verkocht en afgebroken. Niettemin heeft Treu nog jarenlang rondgereisd. De pionier van de Wanderbühnen, Magister Johann Velten (1640-1692), is zijn carrière begonnen bij een gezelschap onder leiding van Karl Andreas Paulsen die herhaaldelijk in deze jaren ook aan het hertogelijk hof te Gottorp is opgetreden. Uit de repertoirelijsten van Treu en PaulsenGa naar eind150 blijkt dat zij in het Duits vertaalde stukken speelden welke door Hollandse komedianten, de troep van Fornenbergh dus, tevoren waren vertoond. Zoals de eerste Hollandse reizende troepen Engelse drama's in eigen bewerkingen overnamen, kwamen langs deze weg van de toneelpraktijk de successtukken uit Amsterdam bij de Wandertruppen terecht. Het is vrijwel de enige bron van informatie om te weten wat Vondels toneelbroeders in Hamburg, Denemarken en Zweden vertoond kunnen hebben. Van Vondel komen de Gebroeders en de Jozeftrilogie in aanmerking: die zijn herhaaldelijk in Duitse vertalingen opgevoerd en de laatste drie stonden bovendien ook later nog op het programma van een Hollandse komediantentroep in Hamburg. Velten had Cats' Aspasia, Genoveva van Wouthers, de spelen van Jan Vos en Serwouters' Tamerlan op zijn repertoire (bijlage C). | |
De grote tournee van 1665/1667In augustus 1665 trekt de compagnie- Van Fornenbergh eerst van Hamburg naar Sleeswijk. Voor de tocht in omgekeerde richting hadden Jan Baptist en de zijnen indertijd de beschikking gekregen over zes hertogelijke rijtuigen, maar nu is het gezelschap groter, de bagage omvangrijker. Zestien komedianten, mannen, vrouwen, kinderen, een vrolijke opzichtige troep reist in een lange stoet schommelende wagens en karren; een van de mannen op het paard dat een rol speelt in Tamerlan; gewapend (zoals Vondel toen die door Holstein trok), over de slechte en gevaarlijke wegen, af en toe halthoudend bij dezelfde herberg als destijds, om de verschrikte waard een maaltijd en nachtlogies in gereedheid te laten brengen voor de lawaaiige familie. Zo komen ze weer in het slot Gottorp op het eiland bij de stad Sleeswijk. Daar vinden Jan Baptist, Triael, Gillis en Fino oude bekenden terug. Ze kunnen hun vrouwen en kinderen voorstellen aan de jonge hertog (24 jaar) die in 1649 nog een jongen van acht was. Hij heeft in het kasteel een toneel laten opbouwen, en van 2 tot 10 september zijn ze daar waarschijnlijk gebleven. | |
[pagina 102]
| |
In november 1665 blijkt men weer in Hamburg te zijn, want daar trouwt de 38-jarige weduwnaar Gillis Nooseman met Johanna van Fornenbergh, enkele dagen nadat ze 14 was geworden. De Hamburgse notaris zorgt voor inschrijving van het huwelijk in Amsterdam en Den Haag. Voortaan zullen de twee leiders ook door gemeenschappelijke familiebelangen verbonden blijven.Ga naar eind151 Diezelfde winter moeten allen zich weer ingescheept hebben met de kinderen, koffers en kisten naar Stockholm, waarschijnlijk langs een omweg via Reval, weer een lange moeizame tocht en dat alleen maar voor een kort verblijf aan het Zweedse hof. De koningin-regentes Hedwig Eleonora staat bekend als een vrouw met smaak en literaire belangstelling. Voor haar zoon, de 10-jarige koning Karel XI komt het toneel als ‘leerzaam tijdverdrijf’ goed van pas. Aan zijn opvoeding is door de machtige en corrupte adel weinig aandacht besteed; hij houdt voorlopig meer van berenjacht dan van lessen in regeerkunst. In zijn leerjaren kan toneel een zinvolle functie vervullen. Het zal hem een spiegel voorhouden, in dichterlijke beeldentaal, van staatkundig inzicht en levenswijsheid. Ook hij moet Nederlands verstaan hebben. Hedwig Eleonora en de Rijkskanselier De la Gardie, ontvangen de komedianten uit het machtige Holland hartelijk. Ze geven nu in ieder geval één voorstelling, helaas is niet bekend van welk stuk, en beloven tegen het voorjaar terug te komen. Midden in de winter, januari 1666, steken de ondernemende toneelspelers, misschien daartoe uitgenodigd door vertegenwoordigers uit de Zweedse provincie Lijfland, opnieuw de Oostzee over. Door hun bereidheid in Riga een opvoering te geven van hetzelfde stuk dat de acteurs aan het Zweedse hof hadden vertoond, is de Raad van die stad zo vereerd dat zij er drie weken mogen blijven spelen (februari).Ga naar eind152 Waarschijnlijk bleef een deel van de troep in Riga achter. Want diezelfde maand nog, op 19 februari 1666 (vastenavond) verschijnt aan de havenpoort van Kopenhagen een aantal Hollandse komedianten, komende uit Lübeck. De douane-beambte die alle reizigers moet vermelden in het ‘Copenhagenisch Guarnisons Journal’ en de Hollanders in de herrie blijkbaar niet goed verstaat, maakt er schouderophalend maar wat van, verbaasd over die vreemde namen. Hij noteert de aankomst van de komedianten ‘Johan Papist(!), Thriol Pompeur en Salonon Ferno’ en een dag later ‘Jacob van Reindorff en Herman Bruchs’.Ga naar eind153 Het Guarnisons Journal staat bekend als slordig en onvolledig en het is dus mogelijk dat men in de grote drukte Nooseman vergat te vermelden; ook de vrouwen en kinderen hoefden blijkbaar niet ingeschreven te worden. De Hollandse komedianten worden ook hier hartelijk verwelkomd. Het Deense koningspaar kent ze nog uit 1651 en 1653 en zij mogen nu hun opvoeringen geven in het koninklijk ‘boldhus’ (kaatsbaan) (afb. 21) en ook in het Stadhuis. De koning en koningin van Denemarken zijn zeer in theater- | |
[pagina 103]
| |
kunst geïnteresseerd. Kopenhagen is bovendien de Republiek nog altijd dankbaar voor het ingrijpen van de vloot bij het beleg in 1658. Gesteld dat Nooseman deel uitmaakte van de troep, dan heeft hij de koning kunnen vertellen hoe dit wapenfeit op het Amsterdamse toneel was gevierd met hemzelf in de heldenrol van Wassenaar Obdam en hoe de inmiddels gestorven Adriana de stad Kopenhagen had voorgesteld. Vooral koningin Sophia Amalia heeft zich met de Hollanders beziggehouden; zij is het die hen beloont met een vorstelijke gift: 800 riksdaalders, een bedrag dat de koning haar blijkens de uitgavenboeken van het hof heeft laten terugbetalen. En als het gezelschap naar Zweden vertrekt, stelt Frederik hun zijn eigen vorstelijk vaartuig ter beschikking. Op 10 april schepen Jan Baptist, zijn vrouw en mooie dochters en de bovengenoemden, Parkar, Fino, Van Rijndorp, Bosch en vermoedelijk dus ook het jonge echtpaar Nooseman zich in, met hun omvangrijke bagage, ditmaal aan boord van het luisterrijke jacht ‘De Groene Papegaai’. Zo reizen de Haagse komedianten van het ene hof naar het andere, van het Deense naar het Zweedse. | |
Stockholmse ‘Lejonkulan’Als de ‘Nederlandske Comedianter’ tegen mei 1666 met de ‘Grønne Papgøje’ in Zweden zijn gearriveerd, volgt de hoogste onderscheiding ooit in het buitenland aan Hollandse toneelspelers verleend: de Zweedse regering, de koningin-regentes en de rijksraad, nemen Jan Baptist en zijn compagnons voor een jaar in dienst. Met deze benoeming tot leiders van een hoftoneel in de Nederlandse taal bereiken Jan Baptist en zijn vrienden een hoger status dan die hij aan de Amsterdamse autoriteiten had voorgesteld. En in Den Haag kon van enige band tussen de calvinistische overheid en het toneel in het geheel geen sprake zijn, ook al zou daar nog een stadhouderlijk hof verblijf houden. In het Lutherse Zweden is de situatie veel gunstiger. Na de schitterende Italianiserende theaterkunst onder Christina vraagt men nu, aan het hof van een elfjarige koning en zijn moeder, een meer didaktisch gerichte dramatische kunst, gebaseerd op beginselen zoals Vondel ze had geformuleerd. De troep van Jan Batista, zoals hij hier heet, bestaat uit een aantal kundige komedianten en actrices, een goed op elkaar ingespeeld ensemble. Hij en Nooseman beschikken over een veelzijdig repertoire en ze hebben door hun vroegere reizen naam gemaakt onder de Hamburgse intellectuelen en de Deense en Holsteinse vorstelijke families. Van Fornenbergh zelf met zijn vrouw en dochters en de vrienden die elkaar nu al meer dan 25 jaar goed kennen, werken samen in een kameraadschappelijke geest als één grote familie. De kwitanties voor de grote bedragen die ze ontvingen van de Zweedse regering zijn ondertekend soms door Nooseman en Parkar, soms door Gillis | |
[pagina 104]
| |
alleen. De bouwkosten van het nieuwe hoftheater bedragen 315 1/4 reichstaler, en na afloop van het seizoen krijgt het gezelschap nog eens 1500 zilvertalers, d.w.z. 4500.- Mark.Ga naar eind154 Gedurende dat jaar volgt dan nog een initiatief dat bewijst hoezeer hun optreden beïnvloed is door de toneelsituatie in het vaderland. Voor het eerst krijgt Zweden een openbaar theater. Een ruimte waarin eens een leeuw, aan koningin Christina als oorlogstrofee geschonken, opgesloten was geweest, staat leeg na de dood van dit voor 17de-eeuwers hoogst zeldzame dier, en blijkt geschikt te zijn om tot theater te worden verbouwd. Zo komt aan de zuidelijke slotgracht van het Stockholmse paleis, in de ‘Lejonkulan’ (leeuwenkuil) een Hollandse schouwburg tot stand (afb. 23). Op 22 februari 1667 woont het hof de inwijdingsvoorstelling bij. Over de inrichting van de zaal is niets bekend. Te oordelen naar de langwerpige vorm lijkt het waarschijnlijk dat het toneel, om een diep perspectief mogelijk te maken aan een van de smalle kanten geplaatst werd. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de Hollanders gebruik maakten van de fraaie decors waarover het Zweedse hof sinds de tijd van koningin Christina beschikte (p. 67 en 107). | |
Koninklijk vormingstheaterEen zekere Henrik JordisGa naar eind155 schrijft ter introductie een openingsspel Stockholms Parnas, ofte Inwijdingh van de Konincklijke Schouburgh, met een allernederigste opdracht aan de Koninklijke Majesteiten. Wie deze ‘onderdanigste en gehoorsaamste dienaar’ kan zijn geweest, is niet duidelijk. Hij was niet alleen goed op de hoogte van Vondels versregels over de zin en de functie van het toneel, aangebracht in de Amsterdamse schouwburgzaal, maar blijkt ook de toespraak te kennen, indertijd door de dichter geschreven voor de aartshertogelijke toneelbroeders. Misschien heeft een van hen de rol van gelegenheidspoëet willen spelen onder een pseudoniem. De auteur van Stockholms Parnas etaleert zijn kennis van namen, mythologische motieven en van de theatergeschiedenis in een naïeve kwasi-verheven imitatie-Vondelstijl. De ‘Tijd’, gevolgd door ‘Stockholm’, leidt het spel in en kondigt de komst van de goden aan die van ‘'t spitse Helikon’ neerdalen: er was dus een ‘wolk’. Apollo en Pallas verschijnen onder muziek van harp, citer en bandoor.Ga naar eind155a Apollo heeft Mercurius ontboden. Deze komt op en brengt Melpomene en Thalia mee, ‘Poëzie’, ‘Tragedie’, ‘Comedie’ en een aantal dichters en toneelspelers uit de Oudheid. Apollo verzoekt te doen verstaan ‘wat nut en leerzaam ding, ja konst, toneelspel is’. ‘Konsten bloeien 't best daar milde vorsten wonen’, zegt Poëzie, ‘en't is door mijn pen dat men hun leven ziet’. ‘Tragedie’ houdt dan een leerrede over de oorsprong van het toneel bij de Grieken, introduceert Romeinse acteurs. De Hollandse komediant die deze rol speelt maakt toespelingen op eigen ervaringen: | |
[pagina 105]
| |
‘door hun is't dat het spel in't licht te voorschijn kwam,
als't leerzaamst tijdverdrijf, dat ieders hart innam,
en heeft toen eerst terecht haar glans en roem verworven,
nadat de speelkonst, eer, zo slecht had omgezworven
in bossen, beemden, en dorp, totdat ze nu in stad
en steden wierd gehaald, van keizeren omvat,
van koningen geliefd, gekoesterd van de groten,
geherbergd in't paleis, op raadhuizen en in sloten.
Totdat de milde hand haar plaats en schouburg bouwt’. -
‘En wat gelijkt toch't best het werelds tafereel?
Als't grootste schouburg, en het grootste speeltoneel
daar ieder mens zijn dag, en korte rol van jaren
nu droef dan blijde speelt’.
Dan geeft ‘Tragedie’ een samenvatting van het repertoire: ‘In't kort, het schoutoneel ons in het klein vertoont
hoe Caesar wordt vermoord; hoe Cirus wordt verheven,
hoe Dari en Pompee geacht zijn en verdreven;
hoe Bellisari klimt en weer moet beed'len gaan,
hoe't leven is een droom, hoe hier niets vast blijft staan,
ja leert de mens geluk en ongeluk verdragen.
Het matigt het gemoed, 't temt ongebonden vlagen’.
‘Het bootst de wereld na en toont ons in het klein
Wat mens en wereld is, eer was, en nog zal zijn’.
‘Comedie’ komt nu aan het woord, introduceert Cicero die het treurig blijspel of een klucht ‘een spiegel’ noemt, ‘een les die onderwijs kan geven’, ‘een bloem daaruit elkeen kan halen met de bij de zoete honing’, - een beeldspraak van Coster wiens Teeuwis een van Noosemans rollen was. Het treurige bevat in zich zijn tegendeel; Vondels ‘twee vaten heeft Jupijn’ klinkt door in deze regels: ‘zo mengt de speelkonst noch het bitter met het zoet / En matigt druk door vreugd, en vreugd door tegenspoed’. Pallas kiest daarom voor een mengsel van beide en kondigt nu het te spelen stuk aan: Het huwelijk van Orondatus en Statira, van Jean Magnon. Poëzie twijfelt niet ‘of't zal de Majesteit behagen’. Want, aldus Apollo: ‘De dicht- en speelkonst zijn recht koninklijke vonden’. Waarmee dan Vondels woorden hier een nieuwe inhoud krijgen. Stockholm besluit met een toekomstbeeld: ‘Als Koning Karel de Elfde in Zweden zal regeren,
zal men de poëzij en het toneelspel eren:
ja zelfs de majesteit, uit liefde tot de konst,
bouwt schouburg en toneel en streelt ze met zijn gonst.
| |
[pagina 106]
| |
De vaste kerker, daar de koning aller dieren,
een overwonnen leeuw, met ongeduld ging tieren,
die zal veranderen in Pallas' lustprieël,
en schouburg, en in't klein een werelds tafereel’.
Met de bede ‘de hemel wil uw rijk en kroon en troon bewaren en kroon' uw jeugd met eer, wijsheid, geluk en jaren’, eindigt het voorspel. Dan volgt dus Magnons Huwelijk van Orondaat en Statira, blij eindigend treurspel van hofintriges na de dood van Alexander de Grote. In de machtsstrijd tussen zijn twee vrouwen, de felle Roxane en de edele Statira, lijkt Perdikkaas eerst over de beste kansen tot opvolging te beschikken. Hij houdt Statira gevangen in afwachting van zijn overwinning, maar Orondaat, de man die zij verkiest, weet de Perzische prinses te bevrijden en trouwt haar. De wisselende emotionele situaties bieden de acteurs gelegenheid tot theatraal spel. Na de opvoering spreekt dan nog de Dankbaarheid: ‘het wankelbaar geval van alle werelds zaken
vertoont zich hier in't klein en wijst der deugden pad’.
Rome, Parijs, Madrid, Den Haag, 't prachtig Londen, 't moedig Amsterdam hebben hun schouwburg en toneel, nu heeft ook Stockholm een plaats waar ‘zich de majesteit daaglijks kan vermaken’. Tot besluit klinkt dan, als een uitnodiging tot applaus: ‘Lang leef' de koning, en de koninklijke moeder’. Uit de summiere toespelingen kan worden opgemaakt dat deze treurspelen in Noosemans tijd alle (behalve een nog niet geïdentificeerde tragedie over de vlucht van Pompejus) reeds in de Amsterdamse schouwburg waren gespeeld: Scudéry's Dood van Julius Caesar (1650), De koninklijke herderin Aspasia van Jacob Cats (1656), De kroning van Darius door Boisrobert (1651), Rotrou's bewerking naar Amescua De grote Bellisarius (1654) en van Calderon de la Barca Sigismond Prins van Polen of 't leven is een droom (1647). Aan dit sterk op Frankrijk georiënteerde hof bestaat het programma dus in hoofdzaak uit Franse tragedies en tragikomedies. Jacob Cats' blij eindigend spel is het enige oorspronkelijke toneelstuk dat vermeld wordt. Ondanks de vele Vondel-citaten in het voorspel blijkt niet dat de ‘toneelbroeders’ voor het hof iets van hem of Hooft hebben opgevoerd. Al lijkt het wel waarschijnlijk dat de jonge vorst een of meer Jozef-spelen, b.v. het leerstuk voor vorsten Sofompaneas of Jozef aan het hof te zien kreeg. De tragi-komedie van Jean Magnon waarmee het Lejonkulan-theater werd geopend dateert al van 1648. Deze nu volkomen vergeten tijdgenoot van Corneille beantwoordde aan de toenmalige smaak: Molière heeft vrijwel alles van hem gespeeld. De vertaling was waarschijnlijk van de in Holstein geboren Mr. Joan Blasius (1639-1672).Ga naar eind156 In zijn Edelmoedige | |
[pagina 107]
| |
vijanden (1658) naar Scarron, had Nooseman de hoofdrol vervuld. Misschien is Het huwelijk van Orondatus en Statira toen al in Blasius' vertaling vertoond, maar pas later (1670) gedrukt. Er kwam in dat laatste jaar nog een vertaling uit, van Lingelbach; waarop een felle twist volgde tussen vooren tegenstanders van de dramaturgische principes zoals ze door het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum geformuleerd werden. Blasius vertegenwoordigt dan de zgn. ‘romantische’ richting tegenover de ‘klassicistische’ van Lingelbach. Dezelfde voorkeur blijkt uit Stackholms Parnas: de reizende komedianten staan ook nu nog dichter bij de levendigere, Spaans-georiënteerde tragi-komedie dan bij de nieuwere, statische en statige, klassieke Franse tragedie. In Jordis' spel wordt juist een vermenging van de genres, van tragiek en blijmoedigheid, gepropageerd. Het repertoire dat de Hollanders in Stockholm spelen is in de eerste plaats bedoeld als een spiegel van het leven voor de toekomstige koning. Het toneel laat hem de wisselvalligheden van het lot zien zoals vorsten in de oudheid die ervaren hadden, stijgend tot de hoogste top en daarna diep vernederd; het toont de gevaren waartoe vorstelijke almacht kan leiden, de gevolgen van staatzucht en tirannie. Het stemt tot nadenken over het leven dat als een droom voorbijgaat, het ongewisse van de fortuin. Ondanks de nederige toon van de toespraak tot de vorstelijke personen moet de sfeer van dit, met de Hollandse burgerrepubliek bevriende Zweedse hof waar onze taal gesproken en verstaan werd, gemoedelijk zijn geweest. Men vermaakt er zich met opera, toneel en ballet want Lutherse protestanten hebben geen last van puriteinse betutteling, maar zonder de overdadige luxe van het katholieke baroktheater aan zuidelijke hoven. Temidden van een Frans-georiënteerde aristocratie staan een jonge koningin-weduwe en haar elfjarige zoon. Het statige ceremonieel van de jonge Zonnekoning, omringd door prinsen, prinsessen, maîtresses, kerkvorsten en prelaten hoeft men evenmin te verwachten in Stockholm. Al zal later Karel XI zich wel aan dit voorbeeld van een absolute monarchie willen spiegelen. Volgens een aantekening in het ‘Riksregistrat’ (van 10 juli 1666) was het de bedoeling van de Zweedse regering dat de Hollanders geregeld zouden terugkomen. Maar het gezelschap is na een verblijf van een jaar uit Zweden
Plattegrond van de Hollandse Comedie in de ‘Lejonkulan’ te Stockholm, 1667.
| |
[pagina 108]
| |
vertrokken en waarschijnlijk niet eerder dan 1674 aan dit hof teruggekeerd. Op 8 juni 1667 tekent Gillis Nooseman voor ontvangst van het salaris. Onderweg naar huis gaf men nog enkele voorstellingen in een zaal aan de Grote Markt te Hamburg. De Zweedse dichter Urban Hjärne die in de Hanzestad was om de koningin-in-ballingschap Christina te bezoeken zag daar Serwouters' Tamerlan en Voorzichtige dolheid (1649) van Joris de Wijze. In zijn dagboek (25 en 28 juni) schrijft Hjärne dat Tamerlan te paard op het toneel verscheen, de gevangen keizer meevoerend in een kooi. Maacha, Bajazets minnares die zich als een nar voordoet, was, aldus de Zweedse bezoeker, als een komische figuur opgevat. Tamerlan, een van Noosemans glansrollen, had een rode vlek op zijn gezicht geschilderd, merkte Hjärne op. De betekenis daarvan ontging hem (en ons). Misschien was het een primitief middel om een tiran aan te duiden. In het ‘hofspel’ Voorzichtige dolheid (naar El cuerdo loco van Lope de Vega) bewondert de Zweedse dichter de twee hoofdrolspelers: de waanzin simulerende Albanese koning en zijn tegenstander. Beide stukken zijn door ‘Wandertruppen’ vertoond.Ga naar eind157 Ofschoon over het oorspronkelijk Nederlandse repertoire dat de Hollanders voor de burgers en zeelieden in de Oostzee-staten opvoerden weinig met zekerheid bekend is, kan worden aangenomen dat ook De standvastige Genoveva op hun speelplan voorkwam. Dit blij eindigend treurspel van de Vlaamse dichter Francisco Wouthers, in 1664 te Antwerpen gedrukt, is bijzonder populair gebleven zowel in de Zuidelijke als in de Noordelijke Nederlanden. Het is een naïeve niet zonder gevoel voor theater in eenvoudige volkspoëzie geschreven gedramatiseerde legende met twee grote rollen: de trouwe Genoveva en de satanische Golo, een Jago-figuur. Als Genevova alleen achterblijft wanneer haar man vertrekt om tegen de Turken te vechten, probeert Golo haar te verleiden. Hij wordt afgewezen en begint dan een reeks demonische intriges om haar van ontrouw te laten beschuldigen. Na veel avonturen vindt de echtgenoot tenslotte de onschuldige vrouw met haar kinderen terug tussen de dieren van het bos en de schurk ontgaat zijn straf niet. Men kan zich voorstellen dat dit Vlaamse volksstuk, rijk aan spanningen en erotische situaties waaraan ook visueel veel te beleven viel, bovendien ‘opbouwend’ in zijn moraal, door velen werd gewaardeerd. Het is elementair theater, even schokkend soms als Aran en Titus maar menselijker. Het is meer dan twee eeuwen op het repertoire gebleven.Ga naar eind158 Voor de herfst van 1667 was de grote familietroep in het vaderland terug want twee komediantenkinderen zijn in oktober-november gedoopt in Den Haag: Helena Nooseman, door Gillis en Johanna naar de grootmoeder vernoemd,Ga naar eind159 en Pieter Parkar.82 Misschien zijn die winter weer voorstellingen in het theater aan de Dennenweg gegeven; ook had Van Fornenbergh zaken te regelen. Toch laat het oude plan om met zijn compagnie naar de Amsterdamse schouwburg te verhuizen de nu 45-jarige toneelleider nog steeds niet los. |
|