Langs kermissen en hoven
(1977)–Ben Albach– Auteursrechtelijk beschermdOntstaan en kroniek van een Nederlands toneelgezelschap in de 17de eeuw
[pagina 23]
| |
3. Leerjaren van Jan Baptist van Fornenbergh 1638-1640Er zullen in de 17de eeuw maar weinig jongens zijn geweest die welbewust voor het theatervak werden opgeleid. Bij een meester-chirurgijn of een meester-schilder, leden van een gilde, kon de leerling het ambacht leren. Maar voor een toneelspeler bestond die mogelijkheid niet. Toch zijn er na 1617 leiders van rondreizende troepen die zich ‘meester-comediant’ noemen. Willem Ruyter was er zo een. Tot die oudste generatie van beroepskomedianten behoort ook Isaäk van Boekhoven, bij wie de jonge Jan Baptist van Fornenbergh in de leer zou komen. | |
De familie Van FornenberghDe schilder Jan Baptist van Fornenbergh en zijn vrouw Susanna in't Goor hebben niet kunnen vermoeden dat hun zoon Jan Baptist jr. de bekwaamste toneelleider van zijn land zou worden en bovendien een gefortuneerd man. Niets leek onwaarschijnlijker dan dat een beroepskomediant in de calvinistische Republiek een betrekkelijk hoge maatschappelijke status zou bereiken. De familie was van Vlaamse afkomst. Tussen 1620 en 1660 is een Alexander van Fornenbergh factor van de Antwerpse rederijkerkamer De Violieren geweest en onder de leden van het St. Lucasgilde komen verschillende Van Fornenberghs voor als schilder of drukker.Ga naar eind30 Tijdens het twaalfjarig bestand hadden de Vlaamse rederijkers hun aktiviteiten weer opgenomen. De belangrijkste kamers, De Olijftack en De Violieren namen zelfs deel aan wedstrijden in Haarlem en Amsterdam. Ondanks de achteruitgang van de handel onder het Spaanse bewind werden ook na de hervatting van de strijd, in de Scheldestad grote feesten gehouden. Aan het kostbare en schitterende praalvertoon bij de Blijde Inkomst van Ferdinand van Oostenrijk (1635) onder leiding van RubensGa naar eind31 kan Alexander van Fornenbergh hebben meegewerkt. Hij staat bekend als schilder, restaurateur, gelegenheidsdichter en schrijver van een boek over Quinten Matsijs. Misschien was Jan Baptist sr. zijn broer; een zoon van junior zal de naam Alexander krijgen. Senior had zekere naam als schilder van bloemenstillevens. In 1647/48 droegen de Staten-Generaal hem op, geloofsbrieven voor gezanten op te sieren. Kort daarna (1649) moet de oude Jan Baptist in armoede gestorven zijn; zijn boedel werd ter delging van de schulden verkocht. Hoewel zich in de nalatenschap van zijn kleindochter nog schilderijen van Jan Baptist vader en zoon bevonden, is er geen werk van hen bekend. De weduwe overleefde hem lang en schijnt nog in brandewijn gehandeld te hebben.Ga naar eind32 Hij was | |
[pagina 24]
| |
een opvliegend man, een rauwe 17de-eeuwer. Telkens, waar hij zich ook bevindt, in Amsterdam, Leiden of Delft, zijn er klachten over vechtpartijen, messetrekkerijen, bedreigingen. Jan Baptist jr. is naar zijn zeggen in Vianen geboren (1624). Het is niet onmogelijk maar evenmin te bewijzen. De plaats was een wijkplaats voor wie wegens schulden gezocht werd. Een andere zoon, Barent Baptista, is in 1631 naar Oost-Indië vertrokken en daar vóór 1640 ‘geschoten en overleden’, hetgeen evenzeer op maatschappelijke moeilijkheden kan duiden in deze tijd toen veel outcasts zo aan hun eind kwamen. Er waren meer Van Fornenberghs; zekere Robert Renaclis werd ook toneelspeler en is met Jan Baptist (zijn broer?) mee op reis gegaan. Ene Anna van Fornenbergh heeft eveneens tot de troep behoord. Een broer Pieter woonde in Den Haag.Ga naar eind33 De jonge schilder Jan Baptist ontmoet in Culemborg Marya Boscoop, ook uit een schildersfamilie afkomstig. Ze verhuizen naar Den Haag en trouwen daar op 21 februari 1638. Volgens de acte van zijn tweede huwelijk, vijf jaar later, waarin de bruidegom als leeftijd 19 jaar opgeeft, zou hij toen dus pas 14 geweest moeten zijn (p. 54). Een dergelijk jeugdhuwelijk kwam meer voor, maar de mogelijkheid bestaat, dat de bruidegom een te jonge leeftijd heeft opgegeven in 1643 en bovendien zijn eerste huwelijk verzweeg om hun kind buiten de Amsterdamse Weeskamer te houden. Misschien was Anna een dochter van hem en Marya Boscoop.Ga naar eind34 De huwelijksvoltrekking vindt plaats in de Grote kerk in Den Haag en juist op een moment dat even verderop een luisterrijk vorstelijk bruiloftsfeest wordt gegeven. In aanwezigheid van vele edelen, buitenlandse gasten en het gehele stadhouderlijk hof was kort tevoren Johan Wolfert, graaf van Brederode, getrouwd met een zuster van Amalia van Solms. Terwijl Amsterdam dan juist met zijn nieuwe Theater het oude Rome imiteert, speelt Frederik Hendrik in de hofstad Parijs na. Franse komedianten vertonen kort na de Parijse première Corneilles Cid en op de dag dat het huwelijk van de jonge Jan Baptist gesloten wordt, biedt de graaf van Culemborg, getuige van de bruidegom, een souper aan, gevolgd door een voorstelling in het Frans van een Spaans blijspel. Twee dagen later kan men genieten van een schitterende cavalcade op het Buitenhof. Rembrandt heeft er tekeningen van gemaakt.Ga naar eind35 Het is een merkwaardige coïncidentie, maar misschien heeft toen al de eerzucht, ooit een hofkomediant te worden, een rol gespeeld bij de beroepskeuze van de jeugdige echtgenoot. Want kort na dit huwelijk sluit de vader voor zijn minderjarige zoon een contract met drie komedianten-schermmeesters: Isaäk en Philips Albertus van Boekhoven en Paulus Pierson. Aan hen draagt Van Fornenbergh sr. op 30 maart 1638 voor twee jaar de voogdij over. | |
De Van Boekhovens, voltigeurs en schermmeestersDe uit Haarlem afkomstige Isaäk van Boekhoven had toen al een bijna | |
[pagina 25]
| |
20-jarige ervaring als rondreizend ‘vertoner’ achter zich.Ga naar eind36 Samen met Willem Ruyter wordt hij in 1618 genoemd als leider van het eerste Nederlandse toneelgezelschap. Een aantal jaren later blijkt Van Boekhoven in Brussel te zijn geweest om daar op te treden in het Stadhuis, als ‘voltigeur des pages de Son Altesse Royale’ (Isabella van Spanje).Ga naar eind37 Buitelen en springen mocht dan in de ogen van Carel van Mander ten onrechte een kunst worden genoemd, aan buitenlandse hoven dacht men daar anders over. De Italiaan Archange Tuccaro, geletterd gymnastiek-leraar, door Charles IX van Frankrijk ‘le roi des sauteurs’ genoemd, heeft er zelfs een geleerde verhandeling over geschreven, platonische dialogen met veel illustraties en opgedragen aan Henri IV: ‘Trois dialogues de l'exercice de sauter et voltiger en l'air’ (1599). Die kunst ging evenzeer terug op de Oudheid als de Rhetorica en bleef dus niet tot de kermis beperkt.Ga naar eind38 (afb. p. 27)
Schermers, fragment uit een prent bij Thibault.
Maar voltigeren mag dan hier niet als Kunst erkend worden, schermen wèl. Ook de vaandrig Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618) heeft zich die bekwaamheid eigen gemaakt; hij schreef zelfs een lofdicht op zijn leermeester in die ‘ridderlijke kunst’, door hem in de ‘lente van zijn jaren’ beoefend, Gerard Thibault. Schermscholen waren er al omstreeks 1600 in Leiden, Amsterdam en Den Haag. Schermen is van belang voor de militaire | |
[pagina 26]
| |
praktijk en wordt bovendien als sport beoefend. Men kan tegen entree zelfs demonstraties bewonderen zoals blijkt uit het in 1596 door de Amsterdamse vroedschap aan het Spinhuis verleend privilege. Waarschijnlijk vonden die plaats in de zaal van de Oude Kamer aan de Nes waarin later een schermschool gevestigd was. Bredero's leraar, van Antwerpse afkomst, publiceerde in 1628 een schitterend geïllustreerd handboek, Académie de l'espée.Ga naar eind39 Al voordat de beoefening van fysieke vaardigheden in de Italiaanse renaissance zich weer op de antieke bewegingskunst begon te baseren, was schermen een aristocratisch spel. De titel van schermmeester mocht in de 15de eeuw (in Duitsland) alleen gevoerd worden door afgestudeerden aan officieel erkende instituten. Er waren broederschappen van schermers en men kon er zelfs een adellijke titel mee behalen. Maar de grote invloed kwam vanuit Italië via Frankrijk naar de Nederlanden in de 17de eeuw. De gevechtsstijl, streng gereglementeerd, stelde hoge fysieke eisen, vooral wanneer er tweehandig gevochten moest worden met de degen in de ene, de dolk in de andere hand. Pas aan het einde van de eeuw is het lichtere wapen, de floret, geïntroduceerd. De Van Boekhovens waren nog kundig in het hanteren van het rapier, de lange dunne degen met versierd gevest. De sierlijke posities, de passen en sprongen, het om elkaar heen draaien om de tegenstander in een onvoordeliger situatie te manoeuvreren, houdingen en bewegingen gebonden aan vaste regels, hebben een dramatisch spelkarakter en maken deze kunst geschikt om in toneelsituaties te worden opgenomen. Vooral in het Spaanse en Engelse drama nemen duels en gevechten een belangrijke plaats in: de komedianten-schermers zullen ze zeker gespeeld hebben. En natuurlijk ook het meer erotisch getinte vermaak, de volkskluchten waarin ze dansend konden buitelen, lenig springen, achtervolgen en afweren en in rollen van dwaze personages een komische actie op gang brengen. Hier was ook ruimte voor improvisatie en het tonen van vaardigheids-‘nummers’ zoals de Italiaanse commedia dell'arte-spelers deden. Isaäk van Boekhoven, meester-komediant in 1618, in het bezit van een voorraad toneelcostuums; in 1626 voltigeur-leraar aan het hof van Isabella van Spanje, stond in 1638 met zijn zoon Philips bekend in Den Haag als ‘maître d'escrime’. Enkele jaren later (1641) zouden ze er een schermschool oprichten in de nabijheid van het stadhouderlijk hof.Ga naar eind40 Van Fornenbergh sr. mag dan een vrijbuiter zijn geweest, de overeenkomst met de drie voogden is, gezien de beperkingen van de 17de-eeuwse verhoudingen, zorgvuldig samengesteld. De jongen zal twee jaar in de compagnie worden opgenomen om ‘met dezelve te spelen ende ageren in zodanige occasiën, comediën als anders daar zijluiden hem zullen van doen hebben’. De schermmeesters verplichten zich Jan Baptist jr. gedurende die tijd te voorzien van ‘eten, drinken, kleden ende reden, alsmede te verzorgen van linden (linnen), kousen ende schoenen naer behooren, ende slaapplaetse’. Ook aan de moeder is gedacht: in mei 1638 (met de Haagse kermis) ont- | |
[pagina 27]
| |
vangt zij 20 gulden en 20 stuivers. De zoon krijgt op de Delftse kermis ‘een nieuw kleed ende mantel’. Bovendien zal Isaäk van Boekhoven of zijn zoon Philips Albertus de jongeman ‘het exerceren van't rapier’ leren. Daartegenover verbindt hij zich de Van Boekhovens ‘getrouwelijk ende wèl te dienen in redelijke occasiën daar zijluiden hem ook begeren te gebruiken’.Ga naar eind41 Twee jaar rondtrekkend leerling - komediant - schermer dus. Tot 1 april 1640 zal de leertijd in de harde praktijk duren. De jonge vrouw blijft vermoedelijk in Den Haag; nog in 1640 en 1642 wanneer Jan Baptist aan de Amsterdamse schouwburg verbonden is komen hun namen in archiefstukken voor bij erfeniskwesties. Maar op 10 januari 1643 blijkt hij al weduwnaar te zijn (p. 54). De derde voogd wordt in het contract slechts eenmaal genoemd. Paulus Pierson, vermoedelijk in 1610 in Den Haag geboren, was in 1630, toen hij trouwde, soldaat onder de Graaf van Hoorn. De oorlogspraktijk heeft hem dus geleerd het rapier te gebruiken in de strijd van man tegen man. De vaardige scherm- en gevechtsscènes in de vele gruwelstukken stonden nog dichtbij die bloedige werkelijkheid. Dat Pierson, althans enkele jaren later, een rauwe kerel moet zijn geweest, kan opgemaakt worden uit notariële akten waarin zijn vrouw en zijn moeder zich beklagen over zijn ‘débauches’ en verkwisting.Ga naar eind42 Na een jaar al heeft deze derde van Jan Baptists voogden de Van Boekhovens verlaten en zich aangesloten bij een nieuwe troep met Adriaan van den Bergh en twee Engelse komedianten. De kostuums konden ze van de Van Boekhovens lenen, bewijs dat deze ze niet meer nodig hadden en zich voortaan geheel op de schermkunst richtten. Pierson is twee jaar lang in Amsterdam opgetreden en daarna opnieuw met Adriaan van den Bergh rondgetrokken. In 1643 werd hij insolvent verklaard. Zijn pupil Jan Baptist moest overeenkomstig het contract nog tot het voorjaar van 1640 bij de Van Boekhovens blijven, maar woonde ook daarna dus nog in Den Haag. In ieder geval kwam hij omstreeks de kermis van 1640 in de Amsterdamse schouwburg spelen. Daar ontmoette de 16-jarige komediant voor het eerst de collega's met wie hij zijn leven lang bevriend zou blijven: Triael Parkar, 21 jaar en Gillis Nooseman, toen nog een jongen van 13.
Luchtsprong van een voltigeur uit Tuccaro.
|
|