| |
| |
| |
| |
VI
Voor wij hen volgen naar Konstantinopel moeten wij zien wat er met Evax gebeurde.
Hij lag op een nacht, zoals hij meer deed, te wenen, en beschuldigde Venus, dat zij, die vroeger de mensen kracht, wijsheid, koenheid en trouw schonk, hem die eerst in het bezit van een vriend was en dapper en wijs genoemd werd, tot een eenzaam en nutteloos mens gemaakt had. Toen hij daarna insliep verscheen hem een naakte jongen die in de ene hand een fakkel, in de andere een speer droeg. Hij had een kroon op, was aan beide ogen blind en had twee vleugels. Een hele poos zag hij hem aan. Toen zei dat kind: Dappere
| |
| |
ridder, waarom beschuldigde ge mijn moeder, die ge nooit gezien hebt. Het schijnt me vreemd dat gij die de zoon zijt van een min een koningin liefhebt en nu meent dat ge haar dadelijk krijgen zult. Als ge haar uw verdriet vertelt zal ze u misschien troosten, hoewel ik liever gezien had dat ge bij uw gelijken bleeft. Ge zijt dapper, maar niet rijk. Wacht nog een poosje en ik zal zien of ik u helpen kan. Beschuldig me intussen niet. Evax werd wakker en zag toorts noch kind. Hij was diep ellendig, stond op en ging de mis horen.
Nu was er bij de koningin een grieks meisje dat Colette heette. Ze hield heel veel van Evax, ook omdat hij een Griek was. Zij zag hoe mager hij werd en sprak hem erover aan. Hij vertrouwde haar en zei dat hij Sibille liefhad, dat zij het niet wist, en dat hij toch niet zijn leed alleen kon eten, en het haar zeggen zou. Colette meende, dat hij het haar zeker zeggen moest want dat haar hart wel niet meer van steen zou zijn dan enig ander vrouwenhart.
Kort daarop zat het hof na de maaltijd buiten, en Evax kwam op het gras bij een fontein naast Sibille te zitten, op een afstand van de anderen. Toen werd zijn hart vol, hij verbleekte en viel naast haar in onmacht. Ze nam in haar hand water van de fontein, en besprenkelde zijn gezicht ermee, zodat hij bijkwam, en nu ook bekende dat hij op haar verliefd was.
| |
| |
Sibille was er ten zeerste vertoornd over. Hebt ge daarom gediend, zei ze. Dat deedt ge dan wel om mijn heer oneer aan te doen. Ga, want bij de Maagd, die nooit zonde deed, ge hadt dit beter nooit uitgesproken. Tot mijn verdriet ben ik in dit land gekomen als gij 't op mijn schande aanlegt. Een dapper ridder zou nooit zulke dwaasheid verzonnen hebben. Ik mag door elk beschimpt worden als ik dit onbestraft laat. Ga. Ik verlang uw dienst niet meer.
Meteen stond ze op en ging weg.
De ridder ging huiswaarts. Hij scheurde alles wat hij aanhad, sloeg ieder die hij tegenkwam. Het verhaal ging door de stad dat Evax waanzinnig geworden was en moedernaakt over straat liep, door vrouwen en kinderen nagejouwd.
Toen de koning het hoorde liet hij hem vangen. Hij werd gebonden en in een kamer gehouden, waar een knecht die hij uit Griekenland had meegebracht, hem verzorgde.
Zo lag hij daar twee jaar.
Op een keer hoorde hij rumoer bij zijn huis en vroeg zijn knecht wat er gaande was. Die ging zien en kwam zeggen: het is de koningin die hier voorbij komt en de mis gaat horen. Toen wist Evax zijn knecht, Jonet, te bewegen dat hij hem losbond, namelijk op belofte dat hij zich rustig zou houden en zich straks weer laten vastbinden. Jonet kleedde en schoeide hem en hij zat op zijn
| |
| |
paard en reed de koningin tegemoet. Hij sprak niet en groette niet, maar ging achter haar wagen. Zij en haar gevolg waren in de grootste angst, maar bij de kerk steeg hij af, hielp haar uitstappen en leidde haar naar haar plaats. Na de mis hielp hij haar weer instappen en bracht haar naar haar paleis. Hij sprak geen woord, maar keerde terug naar zijn woning en liet zich door Jonet weer binden. Daarna lag hij zacht te zingen, doch werd toen weer wild, beet zijn koorden, worstelde met al zijn leden.
De koningin was zeer geschrokken en vertelde het geval aan de koning. Deze zei dat het jammer van de goede ridder was.
Intussen hoorde de zoon van de koning van Arabië, die de dood van zijn vader te betreuren had, dat van de twee ridders die hem gedood hadden de een naar Griekenland terug en de ander waanzinnig was. De koning zelf was oud en kon geen wapens dragen. De arabische koning beriep daarom zijn magen, opdat ze hem hielpen zijn vader wreken. Sinds die tijd werd overal in Therus' land geroofd, gemoord en gebrand, waardoor ook aan de kerk grote schade gedaan werd.
De koning, die ervan hoorde, betreurde nu meer dan ooit de toestand van Evax, en de koningin kon niet anders dan mêe betreuren. Haar griekse kamermeisje, Colette, kon niet laten vertrouwelijk tot haar te zeggen: ge moest u toch eigenlijk scha- | |
| |
men. Het is uw schuld, dat de dapperste ridder in deze toestand is. Wat zou het geschaad hebben als ge hem eens iets vriendelijks gezegd had. Niets immers. Uw mond zou er niet minder om zijn en uw zin kon nog vrij blijven. - Sibille zei, dat ze heel graag zien zou dat hij beter werd en dat Colette wel naar hem toe mocht gaan en hem iets vriendelijks zeggen.
Colette ging dadelijk naar Evax' woning en hoorde van Jonet dat zijn heer twee dagen lang niet gegeten had. Ze mocht echter binnenkomen en deed nu vanwege de koningin haar vriendelijke boodschap. Evax brak het zweet uit, maar: hoe zal ik dat geloven, zei hij, dat de koningin mij, ellendige, gunstig genegen is. Zal ik u dan een teken van haar brengen? vroeg Colette. Ja, doe dat, zei hij. Ze ging dadelijk terug en nu gaf Sibille haar een ring, die ze aan haar vinger droeg en die Evax zeker vroeger gezien moest hebben. Hiermee kwam ze weer bij hem. Hij had zich al eten laten geven en nu hij de ring zag, vatte hij die als een teken van trouw op en was aanstonds weer geheel bij zinnen. Hij baadde zich en deed nieuwe klederen aan.
Toen de koning hiervan hoorde liet hij hem roepen. Vol medelijden zag ieder hem rijden, zo vermagerd was hij.
Aan het hof werd hij hartelijk ontvangen, en dadelijk werd het plan gemaakt van de veldtocht.
| |
| |
Even kon hij nog met de koningin een woord wisselen over zijn liefde, en zij zei hem beschaamd, daar ze tevens hem wou troosten en zelf in haar eer blijven, dat de boom niet met de eerste slag valt, dat hij nu beter was, en door dapperheid haar winnen kon. Toen hij weg was, dacht ze: hij zal nu nog meer voor ons land doen dan hij vroeger deed.
De arabische koning die hoorde dat Evax genezen was, besloot om hem uittedagen tot een tweegevecht. Hij hield zich voor sterk en geloofde niet dat hij kon overwonnen worden. Nadat zijn veldoversten met het plan hadden ingestemd, ook al omdat de belegering van een sterke stad hen weinig aantrok, deed hij aan koning Therus de strijd voorstellen, onder belofte dat de overwinnaar stad en land zou behouden. Dit voorstel werd aangenomen. Het krijt werd afgepaald. En de held, ootmoedig en simpel, reed erheen tezamen met de koning en zijn gevolg. De afspraak werd nog eens herhaald en toen liet men de twee strijders alleen in het krijt. Het was schoon zonnig weer. De arabische koning raakte Evax op het schild, zodat hij zich aan de zadelboog moest vasthouden, maar de speer van Evax trof hem tegen de kin, en hij zou verder zijn gegaan als hij niet gebroken was. Toch viel de vorst uit het zadel. Hij schold, maar bood Evax tevens een grote beloning aan als hij zich gevangen gaf. Zwijg en zit op, als ge u
| |
| |
weren wilt, zei de ridder. Maar hij wou niet weer opzitten en toen sprong Evax van zijn paard. Dit ontlokte de heiden een uitroep van bewondering, terwijl die van Arragon spijt hadden om zijn edelmoedigheid. De koningin erkende zijn innerlijke adel en betreurde het dat zij, een hovaardige vrouw, hem ooit leed had toegevoegd. Hij verdiende niet, dacht ze, om mijnentwil verdriet te hebben. Intussen hadden de kampers het zwaard gevat. De splinters vlogen van de schilden, de maliën van de kolders. Evax vocht met Hantecler, de heiden met zijn slachtbijl. Hij deed er vreselijke slagen mee, en één keer hief hij hem met beide handen en dacht Evax het hoofd te kloven. Maar die ving het hecht op Hantecler, zodat het vlak bij de hand werd afgesneden. De koning snelde naar zijn paard, dat nog een zwaard droeg. Nu wordt het ernst, zei hij, tenzij ge u overgeeft. Dan krijgt ge Arragon en de koningin Sibille. Maar Evax zei: loven en bieden helpt u niet: Ge moet sterven door mijn zwaard. Ge hebt gelijk, zei de koning, ik zei een dwaasheid; maar deze slag is uw dood. Evax wist echter te ontwijken zodat het zwaard langs hem gleed en in de aarde drong. Toen hief hij Hantecler en sloeg de koning boven op de helm, zodat het tot de kin ging en de Sarrasijn dood op het gras viel.
De Moren trokken af met zijn lijk. Evax werd gevierd als overwinnaar. De koningin zei: ge hebt
| |
| |
om mijn liefde genoeg gedaan: van harte ben ik u genegen.
Nu leefde Evax een half jaar op hoop, maar meer verkreeg hij ook niet. Hij nam zienderogen af en kreeg boze gedachten. Zo dacht hij: ik had beter die Sarrasijn niet verslagen en zijn aanbod aangenomen. Eindelijk besloot hij de koningin aan tespreken. Hij zat met haar onder een olijf in de boomgaard en zei dat hij zo niet langer leven kon.
Toen dacht ze dat hij geen ongelijk had en dat hij al zo veel voor haar deed. Maar ze zei: wat wilt ge dan? Ik heb mijn goede man, het zou me veel beter voegen dat ge van een andere hieldt. Hij zei: Al zou ik het willen, er is geen vrouw noch in Arragon noch in de wereld, al bezat ze alles en al was ze zo schoon als Venus, die ik beminnen kon. Toen zei ze: ge zegt waar. Zeg me dan nu: hebt ge hier een vriend die ge vertrouwen kunt? Mijn knecht Jonet, zei Evax. Welnu, zei de koningin, ga naar uw woning en doe of ge ziek zijt; laat uw knecht alles gereedmaken voor uw begrafenis. Doe dan of ge dood zijt en laat uw knecht de kist heimelijk met stenen vullen. Zelf gaat ge weg en vandaag over een jaar zal ik u vinden te Sint Jacob in Galicië. Ik blijf dan voor altijd bij u, want als ik uw wil doe, terwijl ik toch de koning goeds gun, wil ik niet de vrouw van u beiden zijn. Nu is het tijd dat we scheiden. God geleide u. Evax zei: ik zal het doen. God lone u. Dit is een schoon bevel.
| |
| |
Hij ging naar huis en zei tot zijn knecht dat hij de stad verlaten wou, maar vreesde dat de koning hem zou terughouden. Hij schreef hem voor hoe hij doen moest en bleef de volgende dag op bed liggen. In de stad was er grote onsteltenis toen men hoorde dat hij ziek, en nog meer toen men hoorde dat hij gestorven was. Jonet legde hem in de kist, en 's avonds, toen de mensen in het huis aan de maaltijd waren, liet hij hem eruit en legde er stenen in. Evax kleedde zich, beval zijn knecht later naar Athene te reizen, en ging stilletjes weg. God geve dat de koningin hem volgen moge. De koning bedreef zijn plechtige uitvaart.
Het is wonder wat de liefde kan doen. Wie eerst een heer was is nu maar een woord. Zelf is hij spoedig vergeten. De liefde heeft hem allerlei leed gedaan. Zo hoofse lieden scheidt ze van elkander. Al ben ik gering, toch begrijp ik het. Ik ook heb ene lief, die de bloem van alle vrouwen is, en wie ik altijd en overal trouw zal blijven.
Evax was in Arragon spoedig vergeten. En nu naderde de tijd waarop de koningin hem volgen zou. Op een nacht zei ze tot de koning: ge zijt altijd zo goed voor me geweest en hebt me altijd zo grote eer gedaan. Terwijl ze dit zei, weende ze. De koning zei: waarom weent ge, wat scheelt eraan? Is er iets, waarin ik u helpen kan? De koningin kon geen woorden vinden. Enerzijds dacht ze aan de ridder en dat ze haar belofte houden wou.
| |
| |
Anderzijds dacht ze aan de eer en de trouw die de koning haar bewezen had en dat ze hem nu verlaten wou. Ze vreesde voor de schande als iemand iets zou bemerken. Maar de liefde ried haar dat ze tot Evax ging. Zo zei ze dan: ik heb me iets voorgenomen dat gebeuren moet. De koning antwoordde: Zeg het dan, ik vind het goed. Toen ging ze verder en zei: ik moet zo spoedig mogelijk een bedevaart doen. Het is een verre reis. Naar San Jago di Compostelle. Ik tob erover hoe ik daar komen kan.
Wel, zei de koning, heb daar geen zorg over. Ik zal zelf met u gaan, en we zullen alles zo goed mogelijk inrichten. Neen, zei ze, ik moet alleen gaan, en met zo weinig gezelschap mogelijk. Op die en die dag moet ik er zijn. En ik wou u vragen dat ge al wat ik nodig heb gereedmaakt, en mijn gevolg aanwijst, zodat we binnen acht dagen vertrekken kunnen. De koning beloofde het, en toen sliep ze in.
De volgende dagen hield ze zich bezig met alles wat ze nodig had en op de gezegde tijd ging ze op reis.
Ze had een gevolg van honderd personen, maar alleen Colette was in haar vertrouwen. Toen ze dicht bij Sint Jacob was kwam ze langs een snelle rivier in een schoon woud. De rivier was donker en diep. Laten we hier wat blijven, zei ze. Ze reed met Colette alleen langs het water, en zei: ge weet
| |
| |
wel dat ik hier gekomen ben uit liefde voor de ridder die ik spreken moet. Maar ik zal niet terugkeren. Ik zou me in Arragon niet meer kunnen vertonen. Nu is dit mijn plan: ik ga te voet verder. Maar ik laat u mijn huik en mijn paard. Voer het tot de rand van het water en stort het er dan in. Mijn huik legt ge op zijn rug. Dan roept ge 't gevolg en zegt dat ik in 't water viel. Ze zullen geloven dat ik verdronken ben. Ik reken op uw trouw.
Colette weende, maar beloofde dat ze 't doen zou. Toen de koningin weg was, stiet ze het paard met de huik in 't water en gaf toen een grote kreet: helpt, helpt, de koningin verdrinkt. Toen de mensen kwamen, zagen ze 't paard zwemmen en de huik op 't water drijven. Die haalden ze weer op, maar de koningin was verdwenen. Ze zochten in de stroom, hoog en laag, ver en nabij, maar vergeefs. De rivier was snel en diep en hun pogingen bleven vruchteloos. Ge kunt denken hoe ze jammerden en weenden. En ook welk een rouw er in Arragon was. De koning rouwde, en in heel Sicilië waar haar vader koning was, werd gerouwd.
De rouw laat ik nu blijven om u te verhalen hoe de koningin doorliep tot ze het woud uit en aan een huisje kwam. Daar woonde een vrouwtje, dat ze groette. Het vrouwtje beantwoordde haar groet en zei: hoe jammer dat een zo schone vrouw als gij van zo lichte zeden zijt. De koningin zei
| |
| |
daarop: ge vergist u. Ik ben op weg naar Sint Jacob. Is dat ver? Het vrouwtje zei: nog zes mijlen. Toen stelde de koningin haar voor dat ze van klederen zouden verwisselen. Het vrouwtje zei, dat ze daar geen lust in had: straks kon een boel komen en ze haar weer afnemen. Toen weende de koningin zeer en zei: ik heb geen boel, en heb ik er een, dan is hij zeker niet iemand, die u verdriet zal doen. Ik wil naar Sint Jacob en als ik daar met mijn mooie kleren heenga, zou ik zeker van de een of ander last krijgen. Dat kon wel wezen, dacht het vrouwtje en ruilde met haar.
De koningin ging verder en op de voormiddag van de volgende dag kwam ze bij de stad en zag Evax naar haar toekomen. Toen hij haar gewaar werd was hij zeker de blijdste man ter wereld. Hij kuste haar twintig keer en ze vertelde hem alles en toen liepen ze van land tot land, aldoor vol liefde voor elkander. Here god, wie zo aldoor met zijn lief mocht lopen, hoe goed zou het hem zijn!
Om en nabij twee jaar zwierven ze zo, en hadden geen spijt ervan. Wel waren toen hun kleren gesleten, want ze hadden niets dan hun armoede, die ze geduldig verdroegen, in hitte of in koude, van welke de ene door de andere vergaat. Eens kwamen ze aan een grote kloosterhof en vroegen er om brood, zoals ze wel meer deden. De monniken, die zagen hoe schoon ze waren, gaven hun
| |
| |
meer roggebrood dan anderen. Toen gingen ze 't bos in, naar een bron en doopten hun brood in 't water. Anders hadden ze niets erop. Ze lachten en schertsten en nooit zeker waren er liever gelieven dan die twee, nooit werd groter vreugde gesmaakt met lachen en praten en sprenkelen. Daarna had zij slaap en sliep in zijn schoot. Hij keek naar haar en zei droevig: Here god, is er ooit een edele koningin in zo grote armoede gebracht als deze door mij. En ik ben een arm man, niet waardig dat ze me aansprak. Zij was machtig en rijk en is nu arm om mijnentwil. Hij weende grote tranen en die vielen op haar gelaat, zodat ze wakker werd. Zij vroeg waarom hij weende en toen hij het haar gezegd had, zei ze dat ze liever met hem bedelde dan elders rijk was. Daarna kreeg hij slaap en legde zijn hoofd in haar schoot. Toen weende zij op haar beurt, en zeide: Dat een zo groot en edel ridder te gronde gaat door mij, die niet waardig ben hem te bezitten, en dat hij om mij zijn eer vergeet en dood is voor de wereld, hij met al zijn deugden, - dat om mijn schoonheid en om mijn liefde een zo dapper ridder verloren is, dat is zonde en jammer, en dat behoor ik te beteren. Ze kuste hem herhaaldelijk, weende, en legde toen zacht zijn hoofd op het gras en liep stilletjes weg. God geve haar zijn zegen, want die zal ze wel nodig hebben.
Ze kwam te Venetië en begon in zijde te werken,
| |
| |
wat ze kunstiger deed dan iemand anders in de stad. Ze bleef daar wonen, maar altoos was haar hart zwaar om het lief dat ze verlaten had. De buren hielden van haar en prezen haar en ze was vriendelijk tegen armen en rijken.
Toen Evax wakker werd en Sibille niet vond, dacht hij dat ze het bos in was gelopen; hij zocht haar maar vond haar niet. Zo zoekende kwam hij in een dal en zag een ridder die een meisje geroofd had en haar in 't gezicht sloeg. Hij wou zien of 't Sibille was. De ridder beval hem weg te gaan, maar hij wou niet voor hij haar gezien had. Toen hij aanhield werd de ridder driftig en kwam op hem aangereden, maar hij trok Hantecler en sloeg hem van 't paard. Hij ontdeed hem van zijn helm en daar hij zich niet wou overgeven, sloeg hij hem 't hoofd af.
Toen keek hij naar de jonkvrouw, die hem bad haar te helpen, dat ze weer thuis kwam. Daar hij geen knecht had deed hij zelf zijn rusting aan. Hij dacht dat als hij de koningin weer bekomen zou, dit alleen door ridderdeugd zijn zou en bracht de jonkvrouw op weg naar haar huis. Hij zocht her en der, maar vruchteloos en overlegde toen bij zichzelf dat hij niet beter doen kon dan naar Arragon terugtekeren. Daar kende men hem. Misschien zou hij er ook Sibille vinden.
Hij reed met een zwaar hart tot hij er aankwam. De koning was gestorven en de arabische koning
| |
| |
bedreigde de stad Vansecour opnieuw. De franse koning en die van Sicilië konden niet helpen en niemand dorst het voor haar opnemen. En daar kwam Evax.
De waard en de waardin van zijn vroegere herberg waren hoogst verbaasd toen ze hem zagen. Maar ze herkenden hem en de kist met de stenen werd opgegraven. Hij ging toen naar de heren van de stad en ried hun een hoofd te kiezen. Zij kozen Evax voor koning.
Een boodschap aan de arabische koning was voldoende om deze het beleg te doen opbreken. En toen hij Evax' boden meenam, reed die hem achterop, en verloste ze.
Arragon had nu een koning die machtig was en de Sarrasijnen dorsten het niet langer aanvallen.
Sibille was ondertussen te Venetië. Toen ze eerst aan een werkplaats om werk vroeg had de eigenares gezegd, ge zijt me te schoon, ik zal er last van krijgen. Maar ze gaf het haar.
Er was evenwel een jonkman in de stad die niet van haar wou aflaten. Hij bood haar geld en goed en zei ten slotte dat hij haar met of tegen haar zin nemen zou. Kracht is geen recht, zei ze. Maar ze bleef bevreesd hoe 't zou aflopen.
Nu kwamen er kooplieden van Arragon op zoek naar een geschenk dat zij hun koning wilden aanbieden. Zo kwamen ze bij Sibille en zeiden haar
| |
| |
hun wens en dat het geschenk voor hun nieuwe koning was. Is dan Therus dood, vroeg ze. Toen hoorde ze alles.
Zij zette zich en maakte een kleed en werkte er met zijde al de avonturen in die zij tezamen bestaan hadden.
Toen de kooplieden dit geschenk aan Evax brachten viel hij in onmacht en toen hij weer tot zichzelf kwam vraagde hij: wie maakte dit kleed?
Evax reed nu met duizend man naar Venetië. Hij wou niet dat de vrouw gehaald werd. Hij wou zelf tot haar gaan. Sibylle hoorde dat hij kwam en verheugde zich. Maar juist toen ze hem wachtte kwam de jonkman die het op haar toelegde. De stad was uitgelopen en hij wou daarvan gebruik maken.
Terwijl ze met hem worstelde kwam Evax. Ze weende en deed haar beklag en de jonkman vluchtte, maar werd gevangen genomen en terechtgesteld.
In Venetië huwden ze en keerden toen terug naar Arragon. Toen de koning van Sicilië vernam dat zijn dochter weer verschenen en weer koningin was, verheugde hij zich en allen verheugden zich.
|
|