| |
| |
| |
| |
V
Toen Evax in Orleans kwam hoorde hij dat Echites voor Soissons lag met de koning die graaf Robrecht beoorloogde. Men raadde hem, als hij iets goeds wou doen over Estampes te rijden. Daar was een grote bende rovers, die de koning geen tijd gehad had uit te roeien. Er waren er wel honderd, maar hij doodde er drie en daarna nog eens zeven. De elfde nam hij gevangen en daar deze de aanvoerder was werd de hele bende genoopt de wapens neerteleggen.
Evax reisde nu over Parijs naar Soissons en het eerste wat hij daar hoorde was dat Echites juist de dag tevoren door de vijand was gevangen genomen.
| |
| |
Die van Soissons deden telkens uitvallen en Evax maakte gaarne van de gelegenheid gebruik hen te bestrijden en te zien of hij Echites verlossen kon. Hij streed zo in 't oogvallend dapper dat de Franse koning zeide, dat hij Sint Joris was of de heilige Mauritius. In een van die gevechten slaagde hij erin de graaf van Vermandois gevangen te nemen en nu was niets gemakkelijker dan hem, met toestemming van de koning, tegen Echites uittewisselen.
Dat was een gelukkige ontmoeting. Tegelijk werd Evax' overwinning over de rovers bekend. En nu spanden de voesterbroeders samen om de stad te veroveren. Op Evax' voorstel zou hij aan de ene poort brand stichten, terwijl Echites aan de andere de bezetting naar buiten lokte. Zo kwam de stad tussen twee vuren en Evax, door de verbrande poort naar binnen gereden nam de graaf van Soissons gevangen, die hij en zijn vriend aan de koning overgaven.
Koning Lodewijk ging toen naar Laon, ontving er de ridders die Frankrijk voor hem zuiverden en deed hun alle eer aan, zodat ze overal beroemd werden.
Terwijl ze daar waren, kwam op een Kerstdag een heraut die een toernooi tussen Keulen en Bonn aankondigde. Ze besloten erheen te gaan en omdat hun weg over Limborch voerde, dacht Echites een bezoek te brengen aan Mar- | |
| |
grietes ouders. Aan Evax vertelde hij alles wat hij tevoren vernomen had. Binnen dertien dagen waren zij met hun gezelschap in Limborch.
Toen de hertog hoorde dat daar griekse ridders waren dacht hij dadelijk dat zij hem iets over zijn dochter konden meedelen. Hij liet hen ten eten vragen en Echites kwam zeer onder de indruk van 's hertogs rijkdom en aanzien en dacht dat Margriete een aanzienlijker man waard was dan hem. Aan tafel, waar ook de graven van Kleef en van Gelre aanzaten, kwam 't gesprek vanzelf op de geroofde dochter en Echites vertelde de hertogin zijn grote nieuws: dat hij haar kende en dat zij aan 't hof van de keizer van Konstantinopel woonde. Evax, die aan de andere kant van de tafel naast de hertog zat, vroeg: waarom schreit mevrouw? De hertog zei: Dat zal zijn omdat zij van onze dochter spreekt. En hij vroeg hoe de ridder heette die naast haar zat. Evax zou nu ook vertellen wat hij wist. Hij had opgemerkt dat Echites de kleuren van Limborch droeg. Ook omtrent Heinrics verblijf in Milaan kon hij iets meedelen.
Na een feestelijk toernooi trokken zij verder en namen van de half getrooste ouders de groeten voor hun dochter mee. Als zij in haar land gebleven was, dacht Echites, zou ze koningin van Frankrijk zijn. Hoe kan ik wagen haar lieftehebben. God zegene haar.
| |
| |
Zij waren alweer een poos bij koning Lodewijk in Laon, toen daar in het voorjaar een bode kwam van de koning van Arragon. Hij zei, dat die koning een jonge vrouw getrouwd had, bijna nog een kind, die Sibille heette, een dochter van de koning van Sicilië en dat de koning van Arabië, om hem die te ontnemen, de stad belegerde. Hij vroeg de Franse koning om hulp. Die had daar weinig lust in, te minder toen hij hoorde dat ook de broeders van de koning van Arabië, namelijk de koningen van Perzië en van Damascus met zeven ammeralen waren te hulp gesneld en dat zij nu te zamen de oude koning in de stad Vansecour belegerd hielden. Lodewijk had er evenwel geen bezwaar tegen, dat degenen van zijn ridders, die wilden, naar Spanje trokken en tegen de Moren streden.
Dit was juist iets voor Echites en Evax. Zij vroegen en verkregen verlof. Echites had geen geschenken nodig, maar Evax ontving gaarne een paard en het goede zwaard Hantecler. Het duurde niet lang of zij waren in Arragon en kwamen ook in het belegerde Vansecour, waar ze de koning verzochten hen in soldij te nemen.
De oude Therus zei eerlijk dat hij daar niets aan hebben zou. Hijzelf was oud en soldaten had hij genoeg, maar ze vochten niet. Toen echter de koningin binnenkwam, zag die dadelijk dat dit dappere ridders waren. Zij nam hen in dienst en Echites verklaarde dat hij zijn leven tot haar be- | |
| |
schikking stelde. Evax zei niets. Hij was door de schoonheid van de koningin zo diep getroffen, dat hij niet spreken kon.
De volgende morgen bezagen de twee ridders de gelegenheid van de stad en de vijanden. Zij zagen dat voor één van de poorten grote troepen vijandelijke ridders te hoop liepen en vandaar in de stad schoten. Ze zagen ook dat er achter deze een klein bos was: wie zich daar verborg kon hun in de rug komen. Een dag daarna verborgen zij er zich en kwamen te voorschijn toen twee ammeralen en ander volk bezig met schieten waren. Hun aanval was het begin van een gevecht, waaraan van binnen en van buiten troepen deelnamen, en waarbij de koningin juichende en prijzende toezag van de stadsmuur. Evax was bij dit treffen de voornaamste held. Hij bracht de ammeraal van Brendo gevangen in stad en schonk de hele buit van de verslagenen aan de soldeniers, die daardoor voor 't vervolg moed vatten en hem beschouwden als hun aanvoerder.
Hij en Echites werden door de koningin ontboden. De koning prees hen. En de koningin, naar Evax ziende, dacht: die ridder bemint, en waarschijnlijk een jonkvrouw die op mij gelijkt, want hij wordt zo bleek als hij me ziet. Zij zei: wij zijn hier ingesloten en dat is een bitter verdriet voor ons. Ik weet nochtans dat gij hier niet om onze klachten komt, maar om het oorlogsspel. Ook
| |
| |
begrijp ik, dat hoewel ge ons aanbiedt voor soldij te dienen, ge ons geld niet nodig hebt. We geven het u evenwel omdat het gewoonte is en stellen onze soldeniers zowel als de stad onder u. Echites bedankte en ook Evax vond nu een woord om zijn dienstvaardigheid uit te drukken.
Er werd nu besloten dat de volgende dag Evax met een sterke afdeling buiten de stad zou trekken en dan opnieuw, maar met nog beter uitslag, de pas aangewende list toepassen. Daarna werd gegeten en terwijl de koning Echites raadpleegde zat de koningin met de alweer stilzwijgende Evax. Hij, een arm jonker van niet vorstelijke geboorte, kon niet ophouden te denken aan die schoonste en machtigste, koningin gehuwd en koningin geboren. Hij was bang voor het leed dat hem te wachten stond. De koningin zei tot hem: Me dunkt, dat de liefde het u heeft aangedaan. Ik hoop toch dat God u helpen zal. Dankbaar antwoordde Evax: God lone u. Ik ben een dwaas. Ik bemin wat ik niet bereiken kan. Ook is er geen hoop voor me. Sibille troostte hem. Zij zei dat een vrouw nooit onbarmhartig was, dat zelfs een koningin maar een vrouw was, en dat ieder vrouwenhart gewonnen kon worden door adel en dapperheid.
De volgende dag had er een beslissende slag plaats. Evax was vroeg opgestaan en had zich met vijfhonderd soldeniers stil buiten de muren be- | |
| |
geven en in 't bos verborgen. De sultan van Damascus en vier andere ammeralen kwamen met veel volk de poort bestormen en werden weerstaan door Echites die met zijn troep een uitval deed. Hij werd evenwel teruggedreven en dit was 't ogenblik waarop Evax kon ingrijpen. Hij kwam te voorschijn en de koning van Damascus keerde zich tegen hem. Die was een dapper ridder, maar hij moest het afleggen en zich gevangen geven. Hij werd door Evax naar stad gezonden, als een geschenk van zijnentwege aan de koningin. Zelf ging hij voort te vechten, toegejuicht door het hof en de stedelingen die op de muren lagen. Even dapper vocht Echites die twee ammeralen doodde. Evax doodde ook een, en de vierde vlood en werd achtervolgd tot het legerkamp. Daar begon nu eigenlijk pas de strijd, want de koningen van Arabië en van Perzië kwamen Echites tegemoet die de Pers uit de zadel wierp maar toen door een zo groot aantal verdrongen werd, dat hij zich niet redden kon. De Perzenkoning zat ook weer aanstonds op en sloeg Evax, die op hem aankwam, zo verwoed in zijn rode schild dat het zwaard erin steken bleef. Tegelijk gaf Evax hem een slag waardoor zijn paard wild werd en naar de stad rende. Evax er achteraan. Hij ving het op. De koning was buiten kennis geraakt en Evax gaf hem over aan een schildknaap met bevel hem in de stad en bij de koningin te brengen. Zelf ging hij terug
| |
| |
en woedde als een wolf onder de schapen. Zo deed ook Echites die een ammeraal versloeg en de koning van Arabië uit het zaal wierp; maar toen deze weer opzat en tegelijkertijd de ammeraal van Prisont met tweeduizend Sarrasijnen op hem afkwam, moest hij het opgeven en werd gevangen genomen. Een soldenier kwam het Evax zeggen. Dadelijk stortte hij zich in de hoop, doodde de koning van Arabië en de heer van Prisont, en bevrijdde Echites. Daarmee was de strijd beslist. De Moren werden twee mijl ver nagejaagd. Hun kamp werd geplunderd. De koning kon vrede sluiten met de gevangen genomen vorsten, zijn soldeniers ontslaan en het land in bezit nemen. Evax benoemde hij tot landvoogd. Echites tot overste van zijn huis.
Toen de koningin na de koning van Damascus die van Perzië ten geschenke ontving, zei ze tot zichzelf: ik weet niet of hij mij of een andere vrouw liefheeft. Meent hij mij, dan is dat verloren moeite. Al is hij nog zo dapper, ik zou hem moeten haten en wegzenden. Maar 't is de vraag of het daarbij blijven zou.
Evax kreeg dan ook van haar geen enkel bewijs van gunst. Hij lag bedrukt een weinig voór het slapen gaan met Echites te praten. Die stelde hem voor weer op reis te gaan. Maar hij wilde niet en bedacht voorwendsels. Ik kan niet als een arm man thuis komen, zei hij. Hier kan ik mijn voor- | |
| |
deel doen. Echites verbaasde zich daarover. Hij kon zich niet denken dat Evax blij ven zou als hijzelf heenging. Maar Evax zei: het is nu eenmaal zo: ik blijf.
Die nacht had Echites een droom. Er verscheen hem een vrouw van vorstelijk voorkomen, die zei: heer ridder, ik ben hier gekomen om u te roepen. Er is een ridder die naar u verlangt. Gij kent hem en hij wacht op u. Evax zal hier blijven bij Sibille. Het lot wil het zo. Ge moet naar het land Calabrië gaan en naar de stad met schone poorten, die Thabor heet. Daar moet ge, terwille van de koningin, een tweestrijd aangaan met de graaf van Perant, een strijd die al twee jaar is uitgesteld. Daarna gaat ge tot een plaats waar een kruis staat. Voorts het bos in waar ge mij en de dappere ridder zult vinden, die op u wachten. Kom gauw.
Echites werd wakker en ging met Evax naar het hof om zijn besluit mee te delen. De koning trachtte hem terug te houden, maar hij nam zijn afscheid. De koningin zei een beleefd woord, door te vragen of Evax toch niet blijven zou. Evax bleef.
Nu kwam natuurlijk Echites spoedig in Calabrië en bij een schone stad waarvan een herder hem zei dat ze Thabor heette. Toen hij als de kampioen van de koningin tot de koning gebracht was, vond hij daar ook zijn weerpartij, de graaf van Perant, die de koningin belasterd had. Eerst blufte die,
| |
| |
maar daarna herriep hij zijn lastering. Het tweegevecht hoefde dus niet plaats te hebben. De koningin werd in haar eer hersteld, de leugenaar weggejaagd, en Echites trok naar het kruis en het bos. Daar vond hij de koningin uit zijn droom, en een ridder, die natuurlijk Heinric was. Tussen hen beiden zittende zei Venus dat de keizer van Konstantinopel door de Sultan van Babylonië en twintig andere koningen belegerd werd, en hen nodig had.
Op Echites' vraag: hoe ontstond die oorlog? antwoordde Venus: de Sultan verlangt de dochter van de keizer ten huwelijk voor zijn zusterszoon.
De volgende morgen reden de ridders weg.
|
|