| |
| |
| |
Afb. 395. Kaart 25: Wittem c. 1840 naar het kadastrale minuutplan.
| |
| |
| |
Wittem
Wittem wordt voor het eerst vermeld in een oorkonde van 1125, waarin keizer Hendrik iv bevestigt, dat Guda het allodium Witham, dat zij van haar vader geërfd had, aan de Sint-Jacobskerk te Luik had geschonken. Zij was kloosterlinge, of reclusa, geworden in de Sint-Jacobsabdij nadat haar man Thiebald van 's Gravenvoeren voor 1112 was gestorven (Mosmans Wittem, blz. 3, 135-136).
Witham of Wittem, was oorspronkelijk een stuk grond met vermoedelijk een curtis of herenhoeve bij een kromming (-ham; vgl. Gysseling, blz. 1084 en Tummers, blz. 74). Op het drassige terrein in de kromming van de oude hoofdweg van Maastricht naar Aken kwam bij de samenvloeiing van de Geul en de Selzerbeek het kasteel te staan. Ten zuiden ervan ontstond de nederzetting Partij (eertijds genaamd Tortey, van Tortata, v. tortus, bocht; vgl. Tummers, blz. 72, 73-74) aan de heerbaan waar een tol kwam van de heren van Wittem.
In 1731 liet graaf Ferdinand von Plettenberg tussen Partij en Cartils de vrijwel kaarsrechte Wittemer Allee, geflankeerd door forellenvijvers aanleggen. Schuin tegenover het kasteel kwam aan de noordoostkant van deze Allee het door hem gestichte Capucijnenklooster te staan, dat in de 19de eeuw zou worden overgenomen door de Redemptoristen. Deze wisten met hun ‘volksmissies’ zoveel publiek te trekken dat er naast het klooster wat lintbebouwing ontstond met onder meer een aantal cafés en restaurants.
Aan dezelfde kant van de Allee was inmiddels bijna halverwege Cartils de Wittemer watermolen gebouwd.
Iets ouder dan deze molen is de Posterij aan de zuidkant van de straatweg van Maastricht naar Aken, aangelegd in de jaren 1824-'25.
| |
Kasteel Wittem
Kasteel Wittem ligt in het vlakke gebied bij de samenloop van Geul en Selzerbeek tussen de Wittemer Allee en de weg van Maastricht naar Vaals.
| |
Litteratuur
Van der Aa, xiii, blz. 1245. - J. Craandijk, Wandelingen door Nederland vi, Haarlem 1882, blz. 62-64. - P. Limb., 18: 1881, blz. 283. - Habets 1882, blz. 169-170. - A.J.A. Flament, in Buiten 11: 1917, blz. 155-156. - A. Loosjes, Kasteelen, buitenplaatsen, tuinen en parken in Nederland iii, Amsterdam 1922, m 1-2. - H. Mosmans, in Nedermaas 1: 1922-'23, blz. 94-96. - Mosmans Wittem, blz. 6-15, 129-134. - Voorl. Lijst. blz. 596. - H. Mosmans, in Maasgouw 51: 1931, blz. 19. - De Crassier, 1937, blz. 302-306. - Nederlandse kastelen en landhuizen (red. F.W. van Gulick), Den Haag 1960, blz. 471-478. - E. Janssen, Kasteel Wittem, Restauratiestichting Limburg 1960. - J.Th.H. de Win, Kastelen in Limburg, Hoensbroek 1975, blz. 110.
| |
Afbeeldingen
‘Couvent des Redemptoristes et ancien Château des Seigneurs de Wittem’ uit het noordwesten, aquarel (tussen 1836-'38) van Ph.G.J. van Gulpen, verz. Limb. Gesch. en Oudh. Gen., in stadsarch. Maastricht (afb. 410.). - Kasteel en klooster uit het zuiden, litho midden xix; zie E. Janssen, o.c. blz. 65. - Voor de situatie de kaart van Tranchot (1803 e.v.) en het kadastrale minuutplan van c. 1840; zie ook Mosmans
| |
| |
Wittem t.o. blz. 14. - Foto's uit 1888 in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (afb. 398, 412).
| |
Geschiedenis
Het kasteel, zetel van de heerlijkheid, was goed verdedigbaar door zijn ligging in het drassige terrein bij de samenvloeiing van Geul en Selzerbeek; een strategisch belangrijke situatie door de nabijheid van de weg van Maastricht naar Aken. Het kasteel was van 1213 tot 1344 in handen van het geslacht Scavedries de Julémont. In de rijmkroniek van Jan van Heelu (c. 1344) is sprake van de burcht van Wittem, die zo sterk was dat Walram II van Valkenburg van de Gelderse partij in de Limburgse successieoorlog in 1286 een belegering moest opgeven. In 1344 kwam het kasteel in handen van Jan van Cosselaer, een bastaard van hertog Jan ii van Brabant.
Een nakomeling van hem, Jan ii van Cosselaer, gestorven in 1443, heeft hoogst waarschijnlijk verbouwingen laten uitvoeren. Er was toen namelijk onenigheid met de voogd van Eys die bezwaar maakte tegen het vervoer van stenen over een weg in zijn gebied.
Toen Karel v in 1520 naar Aken ging om tot keizer te worden gekroond bracht hij de nacht door op kasteel Wittem, dat in 1466 in het bezit was gekomen van de familie van Palland (P.Limb., 18: 1881, blz. 283). Het was een machtige burcht die volgens overlevering niet minder dan zeven torens had ‘tot versiering en versterking’ (Van der Aa, xiii, blz. 1245). Dat waren niet alleen muur- en arkeltorens maar ook een grote toren in het midden. Uit rentmeestersrekeningen van 1531-'32 (ra Arnhem, Culemborgs archief; vgl. Mosmans Wittem blz. 129-130) blijkt echter de bouwvallige toestand in die tijd. Toen was ‘der groesse toerne in 't midden door den slachregen all uijtgewerckt ende die steyne alle ontloest’. Daarom besloot men ‘diesen toren das steynewerk aff zo leggen tot up dat overste wulffsel, willich is die huegde vant affliggen omtrent xxiiii voeten’. Dat betekende de afbraak van ongeveer acht meter metselwerk van het forse bouwwerk.
Het hout dat vrijkwam bij deze afbraak moest over de ‘vorste brugge’ worden gelegd. Verder is er in de Costumen van Wittem, opgetekend in 1550, sprake van wachtposten ‘in de voirste port ende op den damme’ (Habets 1882, blz. 169-170). Via de poort ‘op den damme’ kwam men via een valbrug bij de middelpoort want die wordt in 1700 nog aangeduid als ‘die Meydelpoort, genomet aen die falbrueck’; pas als men die voorbij was kon men bij de poort komen die toegang gaf tot het slotplein. Dit alles wijst op een dubbel grachtenstelsel.
In 1537-'38 is ‘die alte portz tot Wetthem affgebroicken ende ijn nouwe gemaeckt’. In de oude poortvleugel woonde de halfwin of pachter van de slothoeve. De nieuwe bestaat nog gedeeltelijk met dichtgemetselde spitsboogpoort.
Het kasteel had vermoedelijk al in 1344 een slotkapel. Omstreeks 1530 zijn er in het kasteel twee vaste altaren (Mosmans Wittem, blz. 131-134) en in 1726 is er een ‘Altar im feinerem Salet’ (Maasgouw 51: 1931, blz. 19).
In de Tachtigjarige oorlog ging de burcht ten onder. Floris i van Pallant koos de zijde van de opstandelingen tegen Philips ii. Het kasteel werd verbeurd verklaard, kreeg een Spaanse bezetting, viel in handen van de tegenpartij die het op haar beurt moest prijsgeven maar daarna weer terugkeerde. Het kasteel werd hoofdkwartier van Willem de Zwijger toen zijn leger op de Gulperberg bivakkeerde.
Door de wisselende oorlogskansen liep het kasteel veel schade op. Ten slotte is het in 1569 door de Spanjaarden opnieuw veroverd en opgeblazen.
In 1604 kreeg Floris ii van Pallant het kasteel in handen, maar wel ‘afgebrant en geruineert’ zoals hij in 1611 in een rekest aan de Staten-Generaal schreef. Toen zijn vriend Johan van Oldenbarnevelt in Den Haag werd onthoofd was Floris ii van Pallant in Wittem, waaruit valt af te leiden, dat het huis toen zover hersteld was dat er weer gewoond kon worden.
Toen Philip Theodoor graaf van Waldeck Pyrmont het kasteel in 1639 erfde was het sterk genoeg om mensen en goederen bescherming te bieden. Zo had Wynand van Breyll heer van Eys al in 1621 een kist met kostbaarheden naar Wittem laten overbrengen; en later gaf de graaf van Waldeck aan zijn onderdanen verlof om kostbaarheden op het kasteel in veiligheid te brengen als tegenprestatie voor het uitdiepen van zijn vijvers.
| |
| |
Het kasteel kreeg in de loop van de 17e eeuw nog heel wat te verduren. In 1638 werd het door Hessische soldaten belegerd en in 1642 ingenomen door Franse soldaten; in 1672 werd het hoofdkwartier van een Frans leger onder Condé. Nadat in 1668 de hertog van Luxemburg ‘het vuyr in de poort gestoken’ heeft, zijn er in 1677 plannen om ‘op de plaetse van het geruineerde casteel te zullen bouwen een bequaeme woninghe nae sulcke model als men sich daerover vergeleken heeft’, maar uitvoering daarvan bleef achterwege. In 1678 wordt bevolen te herstellen ‘was an dem Haus Wittem durch die in Maestricht gelegen französische guarnison an einer seite demoliert’ was (E. Janssen, o.c., blz. 65). In 1686 werd de heer van Eys op het kasteel van Wittem gevangen gezet omdat hij Frederik van Waldeck niet als leenheer wilde erkennen. Honderd jaar later was de gevangenis op Wittem al lang buiten gebruik. Men weet dan nog dat ‘im Keller ein kleines Gewölbe ist, warin schon wohl, dem Vernehmen nach, Verbrecher gesessen’ (Mosmans Wittem, blz. 14).
Omstreeks 1700 worden er herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Dat blijkt onder meer uit een rekening uit dat jaar van Claes Kevers ‘dienende tot bouwagie van 't haus Wittem’. Dan wordt ‘op het castell van Wittem aen dye Muyren’ gerepareerd; werkt Linart Keullartz aan ‘de olde Muyren’ en worden er ‘20 eiseren brugghen boven die viensteren gemaekt’. Het voorplein dat ‘seither der Sprengung des Hauses gleich ein Morast gelegen’, sinds de verwoesting van 1569 dus, is in 1699-1700 ‘mit Kieselsteine so weit nöthig’ geplaveid. En later volgt nog het herstel van de vensters die op 1 februari 1701 ‘van malcander geslaghen sijn door den groote wint’ (Mosmans Wittem, blz. 130-131).
In 1717 verkocht Albertine Elisabeth van Waldeck Pyrmont, vrouw van Philip Lodewijk graaf van Erbach, de heerlijkheid aan Jan Rudolf baron von Pretlack. Deze verkocht de heerlijkheid in 1720 aan Carl Gottfried baron von Gleich. In de jaren 1729-'33 liet Ferdinand Adolph von Plettenberg, die de heerlijkheden Wittem en Eys in 1722 had gekocht, vlak bij het kasteel het Capucijnenklooster bouwen met de bedoeling de voorvleugel als woonvleugel te gebruiken. Van plannen tot herbouw van het kasteel zag hij af na aankoop van de Neubourg bij Gulpen.
Het klooster kwam met zijn voorgevel te liggen aan de rechte Allee, die hij in 1731 liet aanleggen tussen Partij en Cartils. Tussen kasteel Wittem en Cartils lagen aan elke kant van die weg vier langgerekte forellenvijvers en verder was er aan de noordoostkant van de weg pal tegenover het kasteel een rechthoekige visvijver. De vijvers, die gevoed werden door de Selzerbeek, staan aangegeven op de kaart van Tranchot (1803 e.v.). In 1733 wordt gewag gemaakt van ‘Reparation des grossen und gegenüberliegenden Fischteichs oberhalb denen Forellen weijeren’ en in 1775 wordt de jacht en visserij van Wittem ‘mit 8 weijeren in der allee und den Capucienersflügel’ aan geheimraad Strauch verpacht (Mosmans Wittem, blz. 13). Het kadastrale minuutplan van c. 1840 geeft op de plaats van de acht vijvers langs de Wittemer Allee zeven vijvers aan. Nu is er nog een aan de noordoostkant, die als molenvijver fungeert bij de Wittemer molen (uit 1836-'38).
Hoewel er in 1737 nog herstelwerkzaamheden aan een van de gevels van het kasteel werden uitgevoerd blijkt het verval in 1770 zo ver te zijn voortgeschreden dat er sprake is van ‘um das Schloss eingefallene Mauerwerk’; en in 1794 schrijft Feller in zijn Dictionnaire Géographique: ‘Le château est antique délabré et inhabitable’ (Mosmans Wittem, blz. 14).
Na de definitieve opheffing van de heerlijkheid in 1801 is het kasteel door de Fransen verkocht aan Simon Merckelbach; deze kocht in 1807 ook de slothoeve (die Adolf Merckelbach in 1764 in pacht had gekregen; vgl. Mosmans Wittem, blz. 14). Ingrijpende herstellingen in neogotische trant, uitgevoerd vóór 1882 (vgl. Craandijk, Wandelingen door Nederland vi, blz. 62), gaven aan het kasteel het uiterlijk dat op foto's uit 1888 te zien is (afb. 398, 412).
In 1957 verkocht mr. W.J.H.A. Merckelbach, burgemeester van Wittem, het kasteel aan J.F. Rooding die het gebouw als hotel ging exploiteren. Na verkoop aan P.C.H. Ritzen in 1968 is het kasteel onder leiding van ir. P.C.H. Satijn gerestaureerd. Bij die restauratie is onder meer aan de westkant een groot neogotisch spitsboogvenster ter verlichting van het trappehuis vervangen door een rechthoekig
| |
| |
Afb. 396. Kasteel Wittem (opm. 1969).
| |
| |
Afb. 397. Kasteel Wittem (opm. 1969).
venster van hetzelfde neogotische model als de overige.
| |
Plattegrond
Het kasteel en de slothoeve aan de zuidoostkant ervan liggen in het brede Geuldal met overblijfselen van twee omgrachtingen op enige afstand van het complex (afb. 396-397). Het binnenste grachtrestant bevindt zich aan de westkant en het buitenste aan de noordoost-, noord- en noordwestzijde, waar het in verbinding staat met de Geul die hier in 1824-'25 bij de aanleg van de nieuwe weg naar Vaals noordwaarts is verlegd. De binnenomgrachting is in vollediger vorm weergegeven op de kaart van Tranchot van 1803 e.v. en op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1840. Het water kwam toen nog grotendeels tot bij de buitengevels van kasteel en hoeve.
| |
Herenhuis
Het herenhuis (afb. 396-400) heeft twee vleugels haaks ten opzichte van elkaar met eindgevels aan de oost- en noordkant, een uitspringende ronde toren op de zuidwesthoek en een achtzijdig ingangspaviljoen in de binnenhoek.
| |
Materiaal
De gevels zijn grotendeels van Nivelsteiner zandsteen met uitzondering van de
| |
| |
Afb. 398. Kasteel Wittem, hoofdgebouw en hoeve met daarachter dak en toren van de kerk, uit het westen (opn. 1888).
oostelijke eindgevel en de daarbij aansluitende gevelgedeelten aan de lange zijden, die van baksteen zijn. Het zadeldak van de zuidvleugel, het lagere schilddak van de andere vleugel en de achtzijdige spitsen van de toren en het lagere ingangspaviljoen zijn met leien bedekt.
Bij de muren van zandsteen zijn globaal gezien twee soorten metselwerk te onderscheiden; het oudst, xiii, is het nogal onregelmatig gelaagde werk van tamelijk grote blokken bij de zuidvleugel, de toren en het geknikte gevelgedeelte aan de westzijde van de andere vleugel. De overige muren van dit gedeelte zijn opgemetseld uit kleine stenen in regelmatige lagen, xv; de eindgevel aan de noordkant van deze vleugel is onderaan beklampt na verwijdering van een aanbouw. De bredere zuidvleugel is ingekort en aan de oostkant afgesloten door een puntgevel, c. 1700 (?), van baksteen op een breukstenen onderbouw.
| |
Kappen
Op de zuidvleugel staat een eiken kap, c. 1600 (?), waarvan de vlakke schoten zijn gelegd over een weergang die oorspronkelijk open was. De openingen tussen de kantelen van deze weergang zijn dichtgemetseld met baksteen. De kap stond aan alle kanten vrij totdat de kap van de andere vleugel er tegenaan werd gezet. Deze jongere kap, c. 1700 (?), heeft spanten van denne- en grenehout en veel ribben en gordingen van opnieuw gebruikt eikehout.
| |
Uitwendig
De achtkantige torenspits, waarin nog een eiken makelaar, xvi, zit, heeft vlakkere schoten waarmee de oorspronkelijk open weergang is afgedekt. De muurplaat van de kap ligt hier op enkele baksteenlagen boven de kantelen waartussen de openingen met baksteen zijn dichtgezet. Een reeks kraagstenen aan de buitenkant van de ronde toren kan wijzen op de vroegere aanwezigheid van een mezekouw. Verder zit er in de hoek tussen de toren en de westgevel een geprofileerde uitmetseling als restant van een uitgebouwd gemak.
Op de noordelijke hoek van de smallere vleugel met schilddak zitten aan beide kanten geprofileerde uitmetselingen van een vroegere arkeltoren.
De meeste vensters hebben neogotische kozijnen van Naamse steen; op de hoofdverdieping en eerste verdieping van beide vleugels kruiskozijnen die
| |
| |
Afb. 399. Kasteel Wittem, hoofdgebouw uit het westen (opn. 1982).
Afb. 400. Kasteel Wittem, hoofdgebouw uit het oosten (opn. c. 1915).
| |
| |
corresponderen met tussendorpelkozijnen van de toren; de bovenste verdieping heeft oudere enkelvoudige vensters. Een groot neogotisch spitsboogvenster in de westelijke buitengevel dat zorgde voor daglicht in het trappehuis is bij de laatste restauratie vervangen door een kruisvenster naar model van de andere (afb. 398, 399). In de bakstenen eindgevel van de zuidvleugel is een ingangsomlijsting in neogotische trant bij deze restauratie veranderd in een venster.
De lagere ingangspartij (afb. 400) in de binnenhoek aan de oostkant van het herenhuis is neogotisch van stijl; zij heeft een spitsbogige ingangsomlijsting, kruisvensters, mergelstenen steunberen en een achtzijdige spits. Behalve schietspleten in de ronde toren - twee op kelderniveau en een dichtgemetseld op de hoofdverdieping - zijn er nog enige kleine venstertjes in omlijstingen van Naamse steen; onder meer bij de kelder en in de hoek tussen de toren en de westgevel. Een venstertje op kelderniveau in de binnenplaatsgevel van de noordvleugel onmiddellijk naast de ingangspartij heeft een ezelsruglatei, xiii.
Tussen de twee benedenvensters aan deze kant bevindt zich een dichtgemetselde ingang. Helemaal rechts in de lange buitengevel van de zuidvleugel zitten boven elkaar twee dichtgemetselde vensters; de kozijnen van Naamse steen met restanten van tussendorpels boven het midden. Oude dichtgemetselde vensters in Naamse steen zijn ook nog te zien in de bakstenen eindgevel van deze zuidvleugel aan weerskanten van het neogotische venster op de eerste verdieping.
| |
Interieur
In de zuidvleugel heeft de westelijke kelder een mergelstenen tongewelf en de oostelijke een vlak plafond. In de andere vleugel bevindt zich een kelder met een tongewelf van baksteen.
De ronde hoektoren heeft een kelder die overkluisd is met een bakstenen koepelgewelf, maar onder de aanzet daarvan is nog een uitmetseling zichtbaar voor een vroegere overdekking.
Neogotische houten trap in de noordvleugel. De grote zaal op de hoofdverdieping van deze vleugel heeft een stucplafond met als siermotief het monogram van Merckelbach.
| |
Hoeve
De gebouwen van de slothoeve, afgedekt met zadeldaken, omgeven een onregelmatig gevormde binnenplaats aan de zuidoostkant van het kasteel. De noordoostelijke vleugel was blijkens het kadastrale minuutplan van omstreeks 1840 vroeger langer. Het westelijke gedeelte, dat een flauwe knik maakte met het nog bestaande deel, liep door tot aan de noordelijke eindgevel van het herenhuis. De toegang lag toen net als tegenwoordig bij de oostelijke hoek naast het nog steeds aanwezige voormalige poortgebouw.
Het westelijke stuk van de noordoostelijke vleugel werd vóór 1888 (vgl. afb. 411) vervangen door een nieuwe vleugel haaks aansluitend op het oudere werk; tussen de nieuwe vleugel die uit baksteen is opgetrokken en de rechterhoek van de oostelijke eindgevel van het herenhuis kwam een breukstenen muur als afscheiding tussen het voorplein van het herenhuis en de binnenplaats van de hoeve.
Het restant van de noordoostelijke vleugel van de slothoeve heeft een buitengevel die grotendeels van breuksteen is, evenals het linkerdeel van de gevel aan de binnenplaatskant, xvii; het rechterdeel van de gevel aan de zijde van de binnenplaats is van baksteen; in dit gedeelte bevindt zich onder meer een ellipsboogpoort, xviii; verder zijn er aan de binnenplaatskant van deze vleugel ronde vensters en segmentboogingangen in baksteen. De overkapping van de noordoostelijke vleugel is nog voor een deel oud; westelijke deel, xvii, oostelijke deel iets jonger.
Aan de zuidoost- en zuidwestkant van de binnenplaats bevindt zich een haakvormig aangelegd gedeelte, xvi-xviii. De buitengevels zijn opgetrokken uit baksteen met speklagen en hoekblokken van mergel; de zuidoostelijke buitengevel heeft echter een bovenzone zonder speklagen en aan de binnenkant onderin metselwerk van mergel. De zuidoostelijke vleugel, een grote langsdeelschuur, met ellipsboogpoort aan de oostkant, heeft zijn huidige gedaante pas gekregen na aanbouw van de vleugel aan de zuidwestkant van de binnenplaats. Tegen de zuidoostelijke buitengevel van de langsdeelschuur staat een kleine bakstenen aanbouw overdwars met schilddak.
Op de zuidwestvleugel sluit met een flauwe knik een bakstenen vleugel aan met brede rondboogvensters. Dit gedeelte, aangebouwd omstreeks het midden van de
| |
| |
Afb. 401. Kasteel Wittem, voormalig poortgebouw, uit het zuidoosten (opn. 1961).
19de eeuw, loopt door tot aan de linkerhoek van de oostelijke eindgevel van het herenhuis.
In het verlengde van de schuur aan de zuidoostkant is omstreeks het midden van de 19de eeuw eveneens een smaller gedeelte van baksteen met ronde buitenvensters gebouwd. Tussen de eindgevel van dit gedeelte en de noordoostvleugel is een bakstenen muur opgetrokken met een ellipsboogpoort onder een zadeldakje; op de sluitsteen van deze poort staat het jaartal 1855.
| |
Voormalig poortgebouw
Het voormalig poortgebouw met pachterswoning ten oosten hiervan is na omstreeks 1840 sterk gewijzigd en in baksteen uitgebreid tot een haakvormig geheel, zodat de verlengde zuidoostelijke vleugel van de hoeve en de pachterswoning met twee hoeken tegen elkaar kwamen te staan. In het oudere uit natuursteenblokken opgetrokken gedeelte uit de jaren 1537-'38, zit aan de zuidoostkant nog een risaliet met een dichtgemetselde spitsboogpoort in een omlijsting van Naamse steen, waarboven zich een omrankte nis met een wapenschild bevindt (afb. 401). Ook in de gevel aan de noordwestkant is nog een dichtgemetselde spitsboogpoort zichtbaar.
| |
Klooster
Het voormalige Capucijnenklooster, sinds 1836 Redemptoristenklooster, toegewijd aan de H.H. Alfonsus van Liguori en Joannes Nepomuk, ligt aan de noordoostkant van de Wittemer Allee schuin tegenover het kasteel.
| |
Litteratuur
Mosmans Cap. Wittem, blz. 17-50. - Mosmans Red. Wittem, vooral blz. 46-65. - De Crassier, 1937, blz. 306-307. - Belonje, blz. 341-342. - Schoenen, blz. 20.
- Schlaunstudie, Bildteil, blz. 96-101, nr. 25.
| |
Ontwerptekeningen
Ontwerptekeningen van Johann Conrad Schlaun in het Landesmuseum te Munster: lm 77, plattegrond begane grond van kerk en klooster, 63 × 84,2 cm, 5 juni 1730 (afb. 403).
| |
| |
Afb. 402. Ontwerp voor kerk en klooster van J.C. Schlaun, 1730. Landesmuseum Munster.
Afb. 403. Ontwerp voor kerk en klooster van J.C. Schlaun, 1730. Landesmuseum Munster.
| |
| |
lm 78, westelijke gevel van kerk en klooster, 40 × 77,4 cm (afb. 402).
lm 79, plattegrond van het westportaal, en opstand van de ingang en het venster erboven (afb. 405).
lm 80, lengtedoorsnede van de kerk naar het noorden met opstand van de dakruiter (afb. 404).
lm 82, dwarsdoorsnede van de kerk naar het oosten (afb. 407).
lm 83, dwarsdoorsnede van het hoofdaltaar (afb. 406).
Ongesigneerde ontwerptekeningen (kopieën) van Schlaun in de verzameling Klausener, Aken (Schoenen, blz. 20).
| |
Afbeeldingen
‘Couvent des Redemptoristes et ancien Château des seigneurs de Wittem’ uit het noordwesten, en ‘Façade du Couvent de Wittem’; aquarellen (1836-'38) van Ph.G.J. van Gulpen, verz. Limb. Gesch. en Oudheidk. Gen., stadsarchief Maastricht (afb. 410). - Kasteel en klooster uit het zuiden, litho midden xix; zie E. Janssen, o.c., blz. 65. - ‘Gezicht op het klooster te Wittem’ uit het noorden na 1860, houtgravure van J. Walter naar tekening van E. Bogaerts; verz. Rijksbureau v. Kunsthist. Doc., Den Haag (afb. 412). - Klooster en gedeelte van de kerk uit het zuidwesten in de toestand tot 1892; in Mosmans Red. Wittem t.o. blz. 65 (afb. 413). - Foto van kasteel en klooster genomen vanaf de Gulperberg in 1888 (afb. 411); archief Monumentenzorg.
| |
Geschiedenis
Het kloostercomplex staat aan de noordoostkant van de Wittemer Allee, de ongeveer een kilometer lange weg tussen Partij en Cartils, die Ferdinand van Plettenberg in 1731 liet aanleggen samen met vier forellenvijvers aan elke zijde en een visvijver pal tegenover het kasteel. Schuin tegenover het kasteel en ten zuidoosten van de weg naar Eys liet Plettenberg in de jaren 1729-'33 op eigen kosten kerk en klooster bouwen naar ontwerp van Johann Conrad Schlaun onder toezicht van Johann Joseph Couven door aannemer Klausener (Schoenen, blz. 20). Aan de zuidoost- en noordkant van het complex werd op het oplopende terrein een tuin aangelegd omgeven door een muur, waarbinnen aan de noordkant van de kerk de begraafplaats kwam te liggen. Om het klooster en de vijvers aan de Allee van water te voorzien werd een aftakking van de Selzerbeek gegraven met een overkluizing achter een terras bij het klooster.
De eerste steenlegging had al op 16 juni 1729 plaatsgevonden toen het kapittel en de bisschop van Luik respectievelijk op 28 juli en 4 augustus 1730 toestemming verleenden voor de bouw. Een van de ontwerptekeningen van Schlaun is gedateerd op 5 juni 1730. Op 16 mei 1733 droeg Plettenberg het klooster met de door muren omgeven tuin en overige gebouwen over aan de Capucijnen van de Keulse kerkprovincie, die de schenking op 14 september 1733 officieel aanvaardden. De kerk, bedoeld als slotkapel (‘capella castralis’; vgl. Mosmans Cap. Wittem, blz. 23) zou toegewijd worden aan de H.H. Joannes Nepomuk en Franciscus en door de paters als kloosterkerk mogen worden gebruikt. Bij een andere gelegenheid verklaarde Plettenberg, dat de kerk met zijn rijke architectuur niet was ontworpen als Capucijnerkerk maar als slotkapel bij een nieuw te bouwen kasteel (‘qua arcis suae coedificanda capella’; Mosmans Cap. Wittem, blz. 25). Van het klooster uit 1732 (vgl. gedenksteen), dat drie zijden van een pandhof aan de zuidoostkant van de kerk omsloot, was de vleugel langs de Allee voor de grafelijke familie bestemd. De kerk werd op 16 mei 1733 in gebruik genomen, maar zij werd na een voorlopige inzegening pas op 16 juni 1770 - op dezelfde dag als de kerk in Eys - geconsacreerd door de wijbisschop van Luik Carolus Alexander graaf van Arlberg en Valengin. In de grafkelder onder het koor was in 1737 het hart van de bouwheer bijgezet. De concave kerkfaçade, die zo karakteristiek was voor de architectuur van Schlaun, was versierd met een beeldengroep van de H. Joannes Nepomuk, met engelen, uit 1731 van de hand van R. Rendeux uit Namen.
Binnen stonden drie altaren: het hoofdaltaar met een geschilderde voorstelling van de H. Joannes Nepomuk geflankeerd door de beelden van Jozef en Franciscus tussen kolommen (Mosmans Red. Wittem, blz. 51); de zijaltaren met de beelden van Maria en Antonius. Er waren zes biechtstoelen en een communiebank van eikehout, en een balkonachtige kansel die bereikbaar was vanuit de bovengang van het klooster.
| |
| |
Afb. 404. Ontwerp voor de kerk van J.C. Schlaun. Landesmuseum Munster.
Afb. 405. Ingangspartij van de façade
Afb. 406. Dwarsdoorsnede van het hoofdaltaar.
| |
| |
Afb. 407. Ontwerp voor de kerk van J.C. Schlaun. Landesmuseum Munster.
Een galerij achterin was de loge voor de grafelijke familie. Er was ook een schilderij van Rubens met een voorstelling van het sterfbed van de H. Jozef (verdwenen in de Franse tijd; vgl. Mosmans Red. Wittem, blz. 51).
Blijkens notities van de toenmalige gardiaan is de kerk in 1766 van binnen ‘geweiset und ernewert’ en in 1767 tweemaal ‘überstrichen’; de muren waren tegen inwatering behandeld en voorzien van lambrizeringen. Altaren, communiebank, kansel en kandelaars werden dubbel gevernist en de beelden met waterverf beschilderd; de hele kerk werd ‘oben und unten mit Oehlfarb in berlin-blau angestrichen’, en verder zijn toen tabernakel en kansel met ‘Scharlach pretiös’ bekleed (vgl. Mosmans Cap. Wittem, blz. 29-30).
De inlijving van Wittem bij het gebied van de Franse Republiek leidde tot opheffing van het klooster en het vertrek van de kloosterlingen op 31 januari 1797. Een verkoping van het complex moest in 1801 worden afgelast omdat kapel en voorvleugel als eigendom van de Plettenbergs niet konden worden verkocht en de rest van het complex bij aparte verkoop te weinig zou opbrengen. Na het concordaat van 15 juli 1801 werd de kerk in 1802 of 1803 een bijkerk van de parochie Mechelen. De Plettenbergs kregen na de vrede van Lunéville (1801) een schadeloosstelling voor hun vroegere goederen te Wittem, dus ook voor de kerk en voorvleugel van het voormalige Capucijnenklooster.
Op 22 oktober 1806 werd het hele complex met inbegrip van het vroegere eigendom van de Plettenbergs gekocht door de historicus S.P. Ernst, pastoor te Afden bij Aken en gewezen kloosterling van Rolduc; te weten ‘De 3 vleugels, de tuin, ongeveer 45 aren, van muren omgeven en in tweeën gedeeld door een terras, waarlangs een beek vloeit: het geheel groot ongeveer 90 aren’ (Mosmans Cap. Wittem, blz. 43). Als kerkelijk goed bleven uitdrukkelijk van de verkoop uitgesloten ‘l'église, la sacristie, deux petites places latérales, les chambres du premier étage de la dite sacristie et des places latérales, un petit jardin correspondant à l'église, un bâtiment situé dans un des angles de cet emplacement: le tout de la consistance d'environ 9 ares’ (vgl. Mosmans Cap. Wittem, blz. 42-43). Door geldgebrek
| |
| |
Afb. 408. Kerk uit het noordwesten; 1729-'33, architect J.C. Schlaun; façade 1894-'95, architect J. Kayser (opn. c. 1910).
Afb. 409. De wapens van Ferdinand von Plettenberg en Bernardina von Westerholt Lembeck, afkomstig van de oorspronkelijke kerkfaçade, nu in de zijgevel van de Gerarduskapel.
Afb. 410. Kerk en kasteel uit het noordwesten en façade van kerk en klooster. Tekening Ph.G.J. van Gulpen. Verz. Limb. Gesch. en Oudheidk. Genootsch., Stadsarchief Maastricht.
Afb. 411. Kasteel en kloostercomplex uit het zuidwesten, vanaf de Gulperberg; kort voor de afbraak van de kloostervleugels en de oorspronkelijke kerkfaçade van J.C. Schlaun (opn. 1888).
| |
| |
Afb. 412. Kerk en klooster uit het noorden, na 1860, houtgravure van J. Walter naar tekening van E. Bogaerts. Verz. Rijksbureau voor Kunsthist. Doc. Den Haag.
Afb. 413. Klooster uit het zuiden voor 1892. Uit H. Mosmans, Het Redemptoristenklooster Wittem.
gedwongen verkocht Ernst het klooster in 1807 aan de advocaat Visscher, waarbij voor twee ex-kloosterlingen voor persoonlijk gebruik bleven gereserveerd ‘L'aile du couvent (...) donnant sur le jardin, avec la moitié de la cave, (...) la porte d'entrée, (...) l'allée le long de l'église’ en nog een stuk tuin (Mosmans Cap. Wittem, blz. 43-44).
In 1816 verkocht de weduwe Thérèse Visscher-Dulvis het klooster aan George baron van Palant die in hetzelfde jaar een testament liet opmaken waarbij hij bepaalde dat het hele complex na zijn dood ter beschikking zou moeten worden gesteld aan een geestelijke instelling onder gezag van de vicaris-generaal van Luik; bij voorkeur de Capucijnerorde. Maar toen deze door gebrek aan fondsen niet in staat bleek het legaat te aanvaarden, werden de goederen geërfd door een nicht van de erflater, Theresia van Palant, die getrouwd was met Arnold van Velthoven, president bij de rechtbank in Eindhoven. Deze droeg het complex op 19 december over aan de kerkfabriek van Mechelen, die het op 30 juli 1836 ter beschikking
| |
| |
Afb. 414. Kerk (opm. 1976, 1982; op kleine schaal het complex voor 1892).
| |
| |
stelde van de paters Redemptoristen van Luik.
Het had sinds 1797 uiteenlopende bestemmingen gehad terwijl een gedeelte ongebruikt bleef met als gevolg verwaarlozing. Vanaf 1813 was er een aantal jaren lang een Latijnse school gevestigd, en sinds 1822 had het gemeentebestuur er een paar lokalen in gebruik voor vergaderingen en als archiefruimte.
De Redemptoristen zouden het complex, dat zij in 1836 betrokken en in 1839 onder bescherming stelden van de H. Alfonsus van Liguori, oprichter van de congregatie, pas in 1865 officieel in eigendom krijgen. In 1868 stond Rome toe, dat hij kerkpatroon kon blijven onder voorwaarde dat de H. Joannes Nepomuk mede-kerkpatroon zou worden (Mosmans Red. Wittem, blz. 52).
De Redemptoristen, die al in 1834 een missiekruis voor de hoofdingang van de kerk hadden laten opstellen, namen een aantal maatregelen om het complex geschikt te maken voor de nieuwe bestemming; de bouw van een kleine vleugel, ten zuidoosten van het voorgedeelte van het klooster, en veranderingen in de kerk: een nieuw orgel in 1838, een nieuw geschilderd altaarstuk op het hoofdaltaar met voorstelling van de H. Alfonsus van Liguori in 1839, een nieuwe bankenopstelling ten koste van twee grote familiebanken die in de westhoeken stonden in 1841.
In 1845 en volgende jaren zijn er ingrijpende verbouwingen uitgevoerd, waarbij pater Joannes Petrus Ritzinger als architect optrad voor de inwendig ronde O.L. Vrouwekapel en voor de wandgeledingen in schip en koor. J.P. Ritzinger (1813-'52) ontwierp ook de Redemptoristenkerk in Mons.
Het klooster kreeg in de jaren 1845-'48 een tweede binnenplaats door verlenging van de achtervleugel en aanbouw van een lage zuidoostvleugel.
In 1845 is het koor ten koste van de sacristie verlengd zodat een nieuw hoofdaltaar met gebeeldhouwde voorstelling van de H. Alfonsus van Liguori meer achterin kon komen te staan. De grafkelderingang bij de communiebank is toen vervangen door een ingang aan de tuinkant.
In het westen van de kerk werd de voormalige loge van de Plettenbergs uitgebouwd tot een galerij op twee kolommen om dienst te doen als oratorium voor de kloosterlingen. Er kwamen nieuwe vloeren van marmer in het schip en de ronde zijkapel (1848) en in het koor (1852). In 1854 werd het torentje op het koordak in gewijzigde vorm vernieuwd, waarna in 1855 nieuwe klokken gegoten door Petit en Fritsen werden opgehangen.
In 1845-'47 werd de kapel naast het koor voltooid en in 1864 werd de galerij achterin de kerk weer ingekort om te worden gebruikt voor het zangkoor.
In 1881 werd de kerk door br. Ferdinand en een aantal medewerkers van binnen beschilderd met voorstellingen van de kerkvaders in het koor, een heiligengroep op de triomfboog, een ‘gewelfbloem’, en de wapens van de congregatie, mgr. Paredis, bisschop van Roermond, en paus Leo xiii boven de zangersgalerij aan de westkant.
| |
Afbraak van het oude klooster en van de oorspronkelijke kerkfaçade
In de jaren 1892 tot 1895 zijn het klooster en de kerkfaçade van Schlaun (afb. 410-413) afgebroken voor een grootscheepse vernieuwing, uitgevoerd op initiatief van pater Willem Marinus van Rossum, de toekomstige kardinaal, (volgens aant. v. Mialaret bij Monumentenzorg) naar tekeningen van architect J. Kayser. Eerste aanbesteding 21 mei 1891, eerste steenlegging 27 april 1892. Op 19 april 1891 was men begonnen met het bakken van stenen op het terrein ten zuidoosten van het klooster. Inwijding van het klooster op 1 juni 1894.
Op 8 april 1894 was het besluit gevallen om de kerk een nieuwe façade te geven. Omdat het klooster ‘van de kerk te veel in stijl verschilt’, aldus het resolutieboek van de kerkfabriek is men wel genoodzaakt ‘ook de gevel van de kerk te vernieuwen, te meer daar van den voorraad gebakken steen nog genoeg overbleef’. ‘Omdat de kerkgevel zoo afsteekt bij het klooster en algemeen gewenscht wordt, dat hij daarmede in overeenstemming worde gebracht, wordt de verbouwing met algemeene stemmen goedgekeurd en toegejuicht’ (Mosmans Red. Wittem, blz. 47). En zo werd de kerk tussen 8 augustus 1894 en 15 mei 1895 iets naar het westen verlengd en voorzien van de neogotische façade. Het beeldhouwwerk, dat Rendeux in 1731 voor de oorspronkelijke façade had gemaakt, werd eerst in de tuin opgesteld en ten slotte opnieuw gebruikt in en aan de Gerarduskapel die in 1961-'62 naar ontwerp van architect J. Petit uit Heerlen aan de noordkant van de kerk grotendeels om de O.L. Vrouwekapel heen werd gebouwd.
| |
| |
Afb. 415. Kerk, 1729-'33, architect J.C. Schlaun; zijaltaren uit de bouwtijd; hoofdaltaar en wandgeleding onder de vensters, midden 19de eeuw, architect pater J.P. Ritzinger; het wijwatervat op de voorgrond nu als doopvont in de kapel naast het koor; schilderingen van Charles Eyck uit 1939-'40 (opn. 1953).
| |
| |
Afb. 416. Engeltjes en beeld van de H. Johannes Nepomuk van R. Rendeux uit 1731, afkomstig van de oorspronkelijke kerkfaçade, nu opgesteld in de Gerarduskapel (opn. 1982).
| |
Kerk exterieur
De kerk, die in 1902 werd voorzien van gebrandschilderd glas, is in 1939-'40 van binnen opnieuw beschilderd door Charles Eyck.
De kerk, opgetrokken uit baksteen, heeft een ongeveer vierkant schip, een smallere rechthoekige voorhal met galerij en een smaller koor met daarachter de sacristie (afb. 411, 414). De neogotische façade uit 1894-'95 komt iets verder naar voren dan de oorspronkelijke; deze neogotische façade, met de beelden van Alfonsus en Johannes Nepomuk onder baldakijns aan weerskanten van een groot venster, eindigt in een puntgevel. De overige gevels van de kerk zijn voorzien van geprofileerde kroonlijsten.
Het schip heeft twee grote halfronde zijvensters en een mansardetentdak met twee getoogde dakkapellen. Het koordak wordt - bij de vroegere nokhoek - bekroond door een, in 1854 vernieuwd houten torentje met afgeschuinde hoeken, wijzerplaten en een knobbelspits. De daken zijn met leien bedekt.
Aan de noordwestkant van het schip staat aan een korte dwarsgang de inwendig ronde O.L. Vrouwekapel uit 1845, die van buiten vierkant is met afgeschuinde hoeken. Van buiten is deze kapel voornamelijk herkenbaar aan het koepeldak met overkoepeld bovenlicht, afgedekt met leien. En verder ziet men boven het dak van de Gerarduskapel uit 1961 nog iets van de buitengeleding met Ionische pilasterparen. Aan de noordwest- en noordoostkant van het koor bevindt zich de neogotische aanbouw uit de jaren 1893-'94 met puntgevels aan de noordoostkant.
| |
Interieur
De kerk is van binnen overdekt met graatgewelven; het schip sluit met holle hoeken aan op het koor en op de voorhal met haar galerij; de holgeprofileerde overwelving boven die hoeken gaat op boven profiellijsten die doorlopen onder de muraal- en gordelbogen (afb. 415). In schip en koor liggen marmeren vloeren, respectievelijk uit 1848 en 1852. Onder de twee brede rondboogvensters van het schip bevinden zich wandgeledingen met vier Korintische pilasters en een hoofdgestel, aangebracht in 1848. In de zijwanden van het koor een rondboogdoorgang onder een rondboogopening met metalen rasterwerk; de doorgang omlijst door Korintische pilasters en een hoofdgestel; midden xix. In de grote schipvensters
| |
| |
Afb. 417. Hoofdaltaar met voorstelling van de H. Alfonsus van Liguori; midden 19de eeuw (opn. 1953).
gebrandschilderd glas uit 1902. Muur- en gewelfschilderingen uit 1939-'40 van Charles Eyck.
Langs de noordwestkant van de kerk loopt een gang die gekruist wordt door een korte dwarsgang tussen het schip en de ronde O.L. Vrouwekapel uit 1845 e.v. De dwarsgang heeft een tongewelf van stuc met cassetten en deuren met open bronswerk aan de kant van de gang in de lengterichting van de kerk. Twee bronzen hekken geven vanuit de dwarsgang toegang tot de ronde kapel, die een wandgeleding met Korintische pilasters heeft en een stucgewelf in de vorm van een koepel met cassetten (afb. 420). Vloer met stermotief van marmer, ingelegd met koper, uit 1848. Een beeld van ‘O.L. Vrouw van Wittem’, dat hier oorspronkelijk vereerd werd, is in 1889 vervangen door de bekende voorstelling van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand.
De gang langs de noordwestkant van het schip voert naar de neoclassicistische kapel uit 1845-'47 naast het koor (afb. 422). Deze vm. Theresiakapel, sinds 1860
| |
| |
Afb. 418. Linkerzijaltaar met Mariabeeld, 2de kwart 18de eeuw; communiebank uit 1892 (opn. 1977).
Afb. 419. Rechterzijaltaar met Jozefbeeld van het oorspronkelijke hoofdaltaar, 2de kwart 18de eeuw (opn. 1953).
‘Smartenkapel’, werd in 1893 opgenomen in de neogotische aanbouw met (inmiddels gemoderniseerd) oratorium op de verdieping boven de kapel.
| |
Klooster
Het neogotische klooster uit de jaren 1892-'94 beslaat een dubbel carré ten zuidoosten van de kerk. In de noordwestelijke gevel van de binnenste pandhof is rechts van de ingang de gedenksteen ingemetseld die vroeger boven de ingang van het oorspronkelijke klooster zat (afb. 413). De tekst luidt: d.o.m./sanctissimae dei genitrici/s. francisco + s. ioanni nepomuceno/templum et coenobium hoc extrui curarunt illmi conjuges/ferdinandus s.r.i. comes a plettenberg et wittem/electoratus coloniensis archicamerarius et principatus monasteriensis/marechallus haereditarius, aurei velleris eques/s.c. & c. majestatis a consiliis intimus/& bernardina comitissa a westerholt/in lembeck/m.d.c.c.xxx.ii. Erboven zit een kleine steen met de bouwjaren van het huidige klooster.
| |
Vm. Bibliotheek
In het klooster bevindt zich een grote, buiten gebruik gestelde bibliotheekruimte met twee galerijen boven elkaar en een houten tongewelf in neogotische stijl. Er zijn twee open gietijzeren spiltrappen naar de galerijen, die voorzien zijn van gietijzeren balustraden.
Ten noordwesten van de kerk staat aan de straatzijde nog een aanbouw uit 1845, opgetrokken uit baksteen in de stijl van het oorspronkelijke klooster, met rechthoekige kozijnen van Naamse steen en een schilddak met leien.
| |
Bouwfragmenten
In de zijgevel van de Gerarduskapel is een steen met het alliantiewapen van Ferdinand van Plettenberg en Bernardina van Westerholt Lembeck ingemetseld, die afkomstig is van de oorspronkelijke kerkfaçade (afb. 416). In de tuin liggen nog onderdelen van de oorspronkelijke ingangsomlijsting van de kerk.
| |
Tuinmuur
Van de ommuring van het kloosterterrein is een gedeelte langs de weg naar Eys, de Van Plettenbergweg, nog gedeeltelijk xviiib. Verder is er een molenrad op de aftakking van de Selzerbeek.
Van de inventaris zijn het vermelden waard:
| |
Hoofdaltaar
Hoofdaltaar met marmeren onderbouw en gemarmerde houten retabel, vervaardigd
| |
| |
Afb. 420. O.L. Vrouwekapel, 1845 e.v., architect pater J.P. Ritzinger; naar het noordwesten (opn. 1982).
tussen 1845 en 1851. De retabel (afb. 417) is voorzien van twee paren zuilen op hoge postamenten; de zuilen beneden met festoenen versierd en daarboven gecanneleerd. Tussen de zuilenparen een beeldengroep, voorstellende de H. Alfonsus van Liguori en engelen. De retabel wordt bekroond door beeldhouwwerk, voorstellende de duif als symbool van de H. Geest in stralen en wolken, geflankeerd door engelen. Tabernakelbekroning met crucifix in nis, pelikaan en allegorische figuren van later tijd.
Het vroegere hoofdaltaar was in 1839 voorzien van een geschilderde voorstelling van de H. Alfonsus van Liguori, Akens werk (afb. in kloosterarchief ha Lett. f nr. 34; vgl. Mosmans Red. Wittem, blz. 51). Het oorspronkelijke altaarstuk met geschilderde voorstelling van de H. Joannes Nepomuk, 1742, hangt nu in de benedengang van het klooster naast de kerk (afb. 424). Het werd geflankeerd door de beelden van de H.H. Franciscus en Jozef tussen zuilen; deze staan nu in de kerk, respectievelijk achterin en op het rechterzijaltaar (afb. 419; vgl. Mosmans
| |
| |
Afb. 421. Beeld van de H. Theresia, 1847, afkomstig uit de kapel naast het koor (opm. 1982).
Afb. 422. Voormalige Theresiakapel naast het koor 1845-'47, architect pater J.P. Ritzinger; naar het noordwesten. Biechtstoel 2de kwart 18de eeuw; het doopvont op de voorgrond stond oorspronkelijk als wijwatervat in de kerk, 18de eeuw (opn. 1982).
Cap. Wittem, blz. 29, en Mosmans Red. Wittem, blz. 51).
| |
Zijaltaren
Twee zijaltaren met marmeren onderbouw, 1851, en houten retabel, xviiib, in 1851 opnieuw gemarmerd. De retabels met schelpnis tussen gladde zuilen en hoekpilasters op hoge postamenten; de architraaf schuin naar voren springend boven composietkapitelen. Het linkeraltaar (afb. 418) met houten beeld van Maria op de maansikkel, en bekroond door een beeldengroep van God-de-Vader en engelen in stralen en wolken boven twee frontonaanzetten. Het rechteraltaar (afb. 419) met het houten beeld van de H. Jozef met het kind Jesus op de arm, en bekroond door een beeldengroep van het Lam Gods en engelen in stralen en wolken, eveneens op frontonaanzetten; het Jozefbeeld, afkomstig van het oorspronkelijke hoofdaltaar, is in de plaats gekomen van het Antoniusbeeld, dat nu achter in de kerk staat.
| |
Communiebank
Neogotische communiebank (afb. 418) van marmer met drie zandstenen reliëfs - in het midden het Laatste Avondmaal -, geflankeerd door gebogen hekwerk van ijzer met wapenschilden; in 1892 door P. Sterck geschonken ter vervanging van een 18de-eeuwse communiebank van gemarmerd eikehout.
| |
Wijwatervat
Rond wijwatervat met balusterstam van donker marmer, xviii, tegenwoordig als doopvont gebruikt in de kapel naast het koor (afb. 415 en 422).
| |
Orgel
Orgel uit 1901, vervaardigd door Franssen uit Roermond; kas gemaakt door br. Andreas. Het is in de plaats gekomen van een orgel uit 1849 van Caspar Rettler. Tot 1849 was er een Weens orgel uit 1837-'38. Balustrade van de galerij met tweemaal het wapen van Plettenberg, xviiib, middenpaneel met omrankte lier, vermoedelijk uit 1864.
| |
Preekstoel
Neobarokke preekstoel, in 1868 vervaardigd door br. Vincentius en de commensaal Köhler. De panelen in 1939-'40 door Charles Eyck beschilderd met voorstellingen van Jesus en de evangelisten. De vorige preekstoel, xviiib, aan de zuidkant in het schip, bereikbaar vanuit de bovengang van het klooster en in 1860 ter wille van de akoestiek verlaagd, heeft na 1868 nog lange tijd dienst gedaan als katheder in de studiezaal.
| |
Biechtstoel
Driecellige biechtstoel, xviiib, in de kapel naast het koor; rondboogdeuren,
| |
| |
Afb. 423. Portret van Ferdinand von Plettenberg, 1ste kwart 18de eeuw (opn. 1982).
Afb. 424. Voorstelling van de H. Johannes Nepomuk, 1742, afkomstig van het oorspronkelijke hoofdaltaar (opn. 1982).
pilasters met rankwerk en cherubijnenkopjes bovenin; afkomstig uit het schip van de kerk (afb. 422).
| |
Monument v. Kardinaal van Rossum
Marmeren tombe van kardinaal Willem Marinus van Rossum onder het zuidelijke schipvenster; beeld van de kardinaal in knielende houding; erachter een reliëfvoorstelling. Gemerkt [Enrico] quatrini roma 1939.
| |
Beelden
Houten beelden, xviiib, hoog c. 160 cm, witgeschilderd: Maria op maansikkel, op linkerzijaltaar (afb. 418); Jozef met het kind Jesus, op rechterzijaltaar (afb. 419), afkomstig van het vroegere hoofdaltaar; Franciscus van Assisi, achter in het schip, afkomstig van het vroegere hoofdaltaar; en Antonius achter in het schip, afkomstig van het rechterzijaltaar.
Houten beeld van de H. Antonius, xviii, geschilderd; in de ronde kapel.
Beelden van Naamse steen van de H. Joannes Nepomuk, engelen en cherubijnenkopjes, totaal acht stuks, afkomstig van de oorspronkelijke kerkfaçade, nu opnieuw toegepast in de Gerarduskapel.
| |
| |
Het grote beeld gemerkt: R. Rendeux sculpebat 1731 (afb. 416).
Houten beeld van de H. Theresia van Avila, 1847, hoog 180 cm, witgeschilderd; met boek in linkerhand en palmtak in rechter; naast haar een engeltje met in de handen een brandend hart en een pijl (afb. 421). Afkomstig uit de kapel aan de noordkant van het koor.
Houten beeld van de H. Alfonsus van Liguori, 1848, hoog 196 cm, witgeschilderd; met verguldsel; als bisschop met voor zich een engeltje met bisschopsstaf en boek. Houten Madonnabeeldje, xvii of xviii, hoog 40 cm, gepolychromeerd.
Palmhouten Madonnabeeldje, xviib, hoog 46,5 cm, geen polychromie.
Maria en Johannes van een Calvarie, hout, xvii, hoog 77 cm.
Groot eikehouten corpus, afkomstig van het missiekruis dat van 1834 tot 1967 voor de kerk stond. In 1978 gerestaureerd. Nu in de Gerarduskapel. Bij een zijpoort van het kloosterterrein ligt een steen met het chronogram thronUs DoMIno/IesU CruCIfIXo/ereCtUs/ 1834, die oorspronkelijk bij het missiekruis behoorde.
Piëta ‘O.L. Vrouw van Smarten’, houten beeld hoog 100 cm, voor een kruis, 1860; in de vm. Theresiakapel naast het koor.
| |
Schilderijen
De opwekking van Lazarus, doek 166 × 246, xvii, Italiaanse invloed; op de achtergrond Jerusalem.
Heilige Familie met de H. Catharina, xvii, paneel 74 × 89 cm.
Het kind Maria met Joachim en Anna, xvii, doek c. 209 × 157 cm.
H. Joannes Nepomuk (afb. 424), doek 317 × 178 cm; 1742, van het vroegere hoofdaltaar (vgl. Mosmans Red. Wittem, blz. 51).
Portret van Ferdinand van Plettenberg, xviiia, doek 87 × 69 cm; rechts boven zijn wapen (afb. 423).
Portret van Ferdinand van Plettenberg, xviiia, doek 104 × 81 cm; rechts onder een kroon; in 1954 geschonken door mevrouw Kesselkaul-Gudden.
Veertien kruiswegstaties, 1759, doek 131 × 87 cm, in getoogde lijsten (vgl. Mosmans Cap. Wittem, blz. 29; Red. Wittem, blz. 49).
H. Franciscus van Assisi, xviiib, doek 195 × 107 cm; staande met boek in de rechterhand en patriarchaalkruis in de linker.
Twee schilderijen, xviiib, doek 117 cm hoog en 84 cm breed in ovale lijsten; een, voorstellend de H. Felix van Cantalice met aan zijn voeten een lelie en links boven Maria met het kind Jesus; de ander, voorstellend de H. Felix van Valois met een engeltje dat een lauwerkrans boven zijn hoofd houdt en rechts een engel met een open boek, waarin de tekst Pro/Verae/Fidei/Prae/Dica/Tione.
Schilderij, xviii, doek 58 × 70 cm, blijkens het onderschrift B. Franciscus De Hieronimo voorstellend; de heilige afgebeeld in een medaillon met ernaast een knielende engel met crucifix.
H. Jozef, xviiid, doek 108 × 43 cm, in getoogde lijst.
Maria Onbevlekt Ontvangen, doek 108 × 55 cm, in getoogde lijst; onderschrift: VIrgo MarIa sIne Labe ConCepta aDsIs In VIta et In hora eXItUs nostrI (1784).
| |
Zilver- en ander metaalwerk
Gotische torenmonstrans (afb. 425) van verguld zilver, xvia, gedeeltelijk vernieuwd, hoog 63 cm (volgens Kalf, blz. 543, Luiks werk). Bovenin een madonnabeeldje; opzij beeldjes van de H. Laurentius en van een vrouwelijke heilige met zwaard en boek; twee afhangende penningen, waarvan een met portret.
Neoromaanse stralenmonstrans van verguld zilver met edelstenen, hoog 77 cm, Vogens, Aken 1885.
Neoromaans ostensorium, 1891, R. Voss, Roermond.
Zilveren ciborie in Lodewijk xiv-stijl met vergulde cuppa, xviiia, hoog 43 cm, op deksel een crucifix; merk op voetrand in barok schildje.
Ciborie van gedreven zilver, hoog 48,5 cm (afb. 428); op voet Mozes met de stenen tafelen, Elias, Alfonsus; om de cuppa medaillons met Jesus met wereldbol, Petrus en Paulus; op voetrand: MIssIonarIIs sanCtI aLphonsI renoVata spIrItU eInDhoVIa eX affeCtU pIetatIs pLena (1842); merk vermoedelijk in rechthoek; deksel met kroon van madonna van Wittem. Lunulahouder van verzilverd koper.
Neoclassicistische ciborie van zilver met vergulde cuppa, xixa, hoog 38 cm; deksel bekroond met Lam Gods.
Verguld zilveren kelk, hoog 22,5 cm (afb. 426); gebombeerde voet waarop gegraveerd een kruis en een gekroond gevierendeeld wapenschild; onder de voet 1638.
| |
| |
Afb. 425. Klooster, monstrans, 1ste helft 16de eeuw (opn. 1982).
Verguld zilveren kelk, hoog 30,5 cm (afb. 427), met gedreven ornamenten en passietaferelen; op de achtzijdige voet Laatste Avondmaal, Gethsemane, Gevangenneming en Bespotting en erboven de evangelistensymbolen; op de nodus Geseling en Doornenkroning; op cuppa Jesus weggevoerd van Pilatus, Kruisdraging, Kruisdood, Kruisafneming. In de voet ‘Ecclesiae Beatae Mariae Leffiensis 1680’ en ‘50 once’; merken Luik (vermoedelijk 1667, gebruikt tot 1688), meesterteken GJ (vermoedelijk Grégoire Jonca alias Jonneau), trembleersteek. Afkomstig van de abdij Leffe (Cat. der Nationale Tentoonstelling van oude kerkelijke kunst, 's-Hertogenbosch 1913, nr. 543.- P. Colman, l'Orfèvrerie religieuse Liégeoise, Luik 1966, nr. 816 en I, blz. 283.
Gouden kelk, xix, hoog 33 cm, met gedreven versiering; op voet en cuppa Passievoorstellingen; pateen met Laatste Avondmaal in reliëf. Merken: schildje met onduidelijk motief; pavier in ruit.
Neogotische kelk van verguld zilver, hoog 21 cm, zeslobbige voet, waarop gegraveerd
| |
| |
Afb. 426. Klooster, miskelk, 1638 (opn. 1982).
Afb. 427. Klooster, miskelk van G. Jonca alias Jonneau, Luik 1780; afkomstig uit de abdij van Leffe (opn. 1982).
Afb. 428. Klooster, ciborie, 1842; de kroon van de deksel afkomstig van een Mariabeeld dat oorspronkelijk in de O.L. Vrouwekapel naast het schip stond (opn. 1982).
de H. Victor, de H. Augusta, het wapen van Rosen, de H. Wilhelmina, de H. Georgius, en een kruis met het bijschrift In Cruce Salus. In de voet: In piam memoriam defuncti Guilelmi Baronis de Rosen conventui S. Redemptoris in Wittem, calicem hunc vidua mater obtulit a.d. 1874.
Zilveren kelk, hoog 21 cm; op de voet in niello kruis met Maria en Johannes, Hubertus, Maria en Cornelius; nodus met filigrain; in de voet: ‘Cornelius Wilhelmus Maria Hubertus Ernon 1889’, en: A. Witte Aachen,
Neoromaanse kelk met stenen en filigrain (Jorna 1904).
Twee zilveren ampullen met gegolfde voet, hoog 15 cm, op ovale schaal, grootste diameter 26 cm, xviii.
Twee neogotische ampullen van geslepen kristal gevat in zilver, hoog 20 cm, met zilveren blad in de vorm van twee elkaar oversnijdende cirkels, grootste diameter 28 cm, met wapen van de congregatie.
Zilveren godslamp, hoog 70 cm, met beeld van de H. Alfonsus, drie putti met de Symbolen van Geloof, Hoop en Liefde, en op de band de H.H. Johannes de evangelist, Petrus, Catharina en Jacobus, patroonheiligen van de vier parochies van 's-Hertogenbosch die de godslamp na de missie van 1843 in 1846 aan Wittem ten geschenke hebben gegeven (vgl. Mosmans Red. Wittem, blz. 301). Op cartouches staat de tekst: pIIs gratIsqUe sYLVae DUCIs MentIbUs UsqUe LUCebIt.
Koperen godslamp, 1847, uit Heer.
Twee neoclassicistische wierookvaten van zilver, xixa, hoog 35 cm, met scheepjes, hoog 13 cm.
Neobarok wierookvat van zilver, xix, hoog 28 cm. Zilveren wierookscheepje, hoog 13 cm.
Zilveren bekroning, hoog 26 cm, van een ceremoniestaf, met beeldje van Maria Onbevlekt Ontvangen; inscriptie: Congr. S.S. Redempt. 8 Dec. 1847 dd T.P.A. Verschuylen fecit Antwerpiae 1847.
Twee neogotische kruisbeelden van zilver, hoog 36,3 en 70,8 cm. Zes drievoetkandelaars van gedreven koper met cherubijnenkopjes, midden xviii, hoog 80 cm.
| |
| |
Afb. 429. Wittemer Allee 30, vm. rentmeesterswoning, 1ste helft 18de eeuw (opn. 1982).
Afb. 430. Rijksweg 2, de Posterij, gebouwd voor 1828 aan de zuidkant van de rijksweg die uit de jaren 1824-'25 dateert (opn. 1976).
| |
| |
Twee zilveren kandelaars, met zwellingen versierd, xviii, hoog 24 cm; onder de voet c.v.h.; merken onder de voet: 57 in barok schildje, gekroonde g in schildje, his in gekroonde rechthoek, bladmotief.
Zes zilveren drievoetkandelaars in eclectische trant, xixb, hoog 100 cm; met engelkopjes en afhangende lauwerkransen bovenaan en bij vijf van de kandelaars voluten bij de voet; een voet, met inscriptie Congr. / ss / Redempt; zonder voluten.
Twee zilveren kandelaars op ronde voet in eclectische trant, xixb, hoog 67 cm; inscriptie Congr. ss Redemptoris en wapen van de congregatie; merken jaarletter R (in rond veld, 1876?), onleesbaar rond merk, x boven een v in rechthoek.
Twee driearmige muurkandelaars van zilver in eclectische trant, uitspringend 30 cm, breed 26 cm.
| |
Uurwerk en wijzerplaten
Op de beneden- en op de bovengang naast de kerk een wijzerplaat, behorend bij het uurwerk dat in 1850 werd overgenomen van Créten in St. Truiden (vgl. Mosmans Red. Wittem, blz. 59) ten behoeve van de communiteitsklokken aan de pandhof. Beneden is de wijzerplaat opgenomen in de bekroning boven een kastdeur; op de wijzerplaat c. créten, fille et fils à s. trond.
| |
Klokken
Drie klokken gegoten in 1854 door Petit en Fritsen, zijn tijdens de tweede wereldoorlog weggehaald: Kleine klok, geschonken door Oscar graaf d'Ansembourg, met de wapens van Plettenberg en Ansembourg en het opschrift St. Maria sine Labe concepta. Middelste klok met het opschrift Deiparae integrae dt Josepho Sancto, Josepha Merckelbach, filia Christiani Josephi Claesse et Mariae Josephae Kamps; vidua Mathiae Merckelbach mater Elisabethae, Simonis, Mathiae, Catharinae et Antoniae. Grote klok met het opschrift Ex liberalitate fidelium 1854, St. Alphonse Maria o.p.n.
| |
Posterij
De Posterij, Rijksweg nr. 2, is een complex met ongeveer vierkante binnenplaats, gelegen aan de zuidkant van de weg tegenover het kasteelterrein. Op de Verzamelingskaart van het kadaster van 1828 staat de Posterij aangegeven met naar achteren open binnenplaats. Daaruit valt af te leiden dat het hoofdgebouw en de beide dwars staande zijvleugels kort na aanleg van de rijksweg in 1825 zijn opgetrokken. De gebouwen (afb. 430) zijn opgetrokken uit baksteen en afgedekt met zadeldaken. Het hoofdgebouw met zijn brede straatgevel van zeven traveeën heeft een segmentboogingang en segmentboogvensters in rechthoekige omlijstingen van Naamse steen. De aanbouw aan de oostkant langs de straat is van later tijd.
| |
Vm. rentmeesterswoning en vm. jachthuis
Wittemer Allee
Wittemer Allee nr. 30. Huis van baksteen met symmetrisch door spaarvelden gelede lijstgevel, xviiia, Schlaun?; schilddak. Op de kaart van Tranchot (1803 e.v.) ziet men achter het huis een formele tuin en ertegenover een langgerekt perceel. Voormalige rentmeesterswoning (afb. 429).
Wittemer Allee nr. 34 hoek Plettenbergweg. Bakstenen huis; voormalig jachthuis; zuidoostelijke deel met door twee spaarvelden gelede voorgevel, xviiia; Schlaun?
| |
Wittemer molen
Watermolen
De Wittemer Molen, Wittemer Allee nr. 38, is een watermolen op de Selzerbeek aan de noordoostkant van de weg (afb. 431-434); aan de zuidoostkant fungeert een voormalige forellenvijver uit 1731 als molenvijver. De molen staat al aangegeven op het kadastrale minuutplan van c. 1840; zij is in 1838 gebouwd nadat de gebroeders Merckelbach, eigenaars van het kasteel, in 1836 vergunning hadden gevraagd voor de vestiging van een slijpmolen, naalden- en speldenfabriek en graanmolen. De molen is gerestaureerd na aankoop door de Stichting Nieuwland in 1977 (Molens in Limburg, blz. 100-101, nr. 157.- H. Verviel, Eigen Weg, Geijsteren 1981, blz. 34-36).
Het molengebouw met lager woongedeelte aan de noordwestkant is opgetrokken
| |
| |
Afb. 431. Wittemer Molen, 1838; uit het zuiden (opn. 1966).
Afb. 432. Wittemer Molen (opm. 1976).
| |
| |
Afb. 433. Wittemer Molen (opm. 1976).
Afb. 434. Wittemer Molen (opm. 1976).
| |
| |
Afb. 435. Kaart 26: Partij c. 1840 naar het kadastrale minuutplan.
uit baksteen en afgedekt met zadeldaken in elkaars verlengde; zoldervenster in ellipsbogig spaarveld; onderdorpels en rechthoekige ingangsomlijsting van Naamse steen. Het ijzeren schoepenrad met middenslag bevindt zich binnenshuis boven de waterloop die via een mergelstenen kanaal over de volle lengte onder het huis is aangelegd. Vrijwel volledig houten maalwerk en drie steenkoppels. In de ruimte daarboven een rondbogige nisschouw. In het veld achter de stalvleugel een dwars staand bakhuis, opgetrokken uit baksteen.
| |
Partij
Partij, gelegen aan de oude heerbaan van Maastricht via Gulpen naar Aken, wordt in 1364 vermeld als ‘dae torteyde’ (Mosmans Mechelen, blz. 58), in 1466 als de Tyrtei (Mosmans Wittem, blz. 150), in 1668 als de Tortey (Maasgouw 44:1924, blz. 1) en omstreeks 1800 als Partey (kaart van Tranchot). De naam, vermoedelijk van Frankische oorsprong, kan zijn afgeleid van Tortata, samenhangend met het Latijnse woord tortus voor bocht (Tummers, blz. 72, 73-74).
| |
Wijnhuis
Hoeve Wijnhuis, Oude Heirbaan nr. 6, een gesloten complex aan de noordkant van de vroegere hoofdweg van Maastricht naar Aken bij de samenvloeiing van Selzerbeek en Geul, ten westen van het kruispunt met de wegen naar Wittem en Mechelen.
| |
Geschiedenis
Het was een herberg naast een tol waar de heren van Wittem weg- en slaggeld hadden. In rekeningen uit de jaren 1589-1604 (Brussel, Rijksarch., Chambre des Comptes nrs. 19433-19447) is sprake van ‘'t Wijnhuis opter Tey’, ‘'s Heeren Wijnhuis opter Tey’ en ‘den wijnweert opter Tey’ (H. Mosmans, in Maasgouw 42:1922, blz. 51-52). Verder was in Partij voor 1668 ook de gevangenis van de heren van Wittem. In 1608 gaf Floris ii van Pallant, heer van Wittem, het Wijnhuis samen met de Laterne in Wahlwiller en de pacht van de hof Schuylsburg te Nijswiller in onderpand aan de drost Adolf Bertholf van Belven.
| |
Ontwerptekening
‘Der Grundriss vom Weinhoff zu gehörig an den Graff Plettenberg bey Wittem’ van de hand van de Akense architect Laurenz Mefferdatis in het Stadsarchief te Aken; Handschr. 30, ‘Architectura Joh. Jos. Couven Aquensis’, fol. (82) 78 (afb. 438).
| |
Beschrijving
Gesloten hoeve van baksteen (afb. 437). De westvleugel links van de binnenplaats met woonhuis, xvii, en later stalgedeelte onder een flauw hellend zadeldak, xix, waarvan de puntgevel aan de straat verlaagd is. Huisingang aan de binnenplaats met uitgesneden bovendorpel; vensters gewijzigd. Aan de achterzijde een dwarsdeelschuur, xviiia, met een ellipsboogpoort voor de doorrit. Rechts een stalvleugel, xviiib, met flauw hellend zadeldak en een dichtgemetseld ellipsboogpoortje aan de kant van de straat; buitenwaartse uitbouw onder een doorgetrokken dakschild. Poortmuur met zadeldakje aan de kant van de straat; ongeveer in het midden de
| |
| |
Afb. 436. Wijnhuis, voetgangerspoortje (opn. 1976).
Afb. 437. Wijnhuis uit het zuiden (opn. 1976).
Afb. 438. Plattegrond- en situatietekening van de hoeve Wijnhuis van architect L. Mefferdatis. Stadsarchief Aken.
| |
| |
Afb. 439. Oude Heirbaan 11, uit het noordoosten (opn. 1975).
| |
| |
rondbogige inrijpoort met daarboven het alliantiewapen van Ferdinand von Plettenberg († 1737) en Bernardina von Westerholt Lembeck. Helemaal links in de muur zit een voetgangersingang (afb. 436) met een rechthoekige omlijsting van Naamse steen, waarin een geprofileerde ellipsboog is uitgehakt; voor deze ingang traptreden van Naamse steen. Aan de oostkant van het gesloten complex een bakhuis van baksteen.
| |
Overige gebouwen
Oude Heirbaan
Oude Heirbaan nr. 11, aan de zuidkant van de weg ten oosten van de zijweg naar Hommerig. Huis van vakwerk, xviii, met bakstenen vullingen, een geschoord dakoverstek aan de straatzijde en een gemetselde puntgevel aan de westkant. De segmentboogingang in het middenvak van de voorgevel bekroond door een houten beeldnisje met inscriptie. Daarboven een getoogd houten vensterkozijn. In beide zijvakken van de voorgevel zitten nog gekoppelde bovenvensters (afb. 439).
| |
Partijweg
Partijweg nr. 8. Aan de zuidkant van de weg naar Mechelen gelegen hoeve, bestaande uit een haakvormig aangelegd gedeelte met een dwars staand vakwerkhuis aan de westkant en een bakstenen schuur aan de zuidkant van de hof en verder aan de oostkant langs de weg een losse vakwerkschuur. Het woonhuis met daarop aansluitend stalgedeelte, opgetrokken uit vakwerk, met een geschoord dakoverstek aan de kant van de hof, xviii. De bakstenen schuur met het jaartal 1869 op de poortsluitsteen is door een ouder restant van vakwerk verbonden met de dwars staande westvleugel. De vakwerkschuur aan de weg, xviii, is ingekort.
Partijweg - hoek Oude Heirbaan. Klooster van de zusters Redemptoristen met neogotische kapel aan de kant van de Partijweg, richting Mechelen.
Partijweg nr. 29 - hoek Roderweg. Huis van baksteen met zadeldak, xviii; aan de Partijweg, richting Wittem, rechtafgedekte voorgevel, gepleisterd. |
|