heerlijkheid Wittem als Limburgs leen in handen van het geslacht Scavedries (van Julémont), daarna van het geslacht Cosselaer.
Bij Epen lag keizerlijk domeingoed dat in de 11de eeuw kerkelijk grootgrondbezit werd. Epen wordt namelijk voor het eerst vermeld in 1041 als keizer Hendrik iii domeingoederen in Herve, Vaals, Epen en Valkenburg aan zijn nicht Irmgard schenkt (Lacomblet i, nr. 175). Irmgard gaf de goederen in Epen aan de Keulse bisschop en diens opvolger schonk ze in 1076 aan de kerk Maria ad Gradum in Keulen. Verder schonk keizer Hendrik iii in 1056 een landgoed ‘in villa Appinis’ aan de abdij van Burtscheid (Lacomblet i nr. 191) die later het patronaatsrecht van de kerk in Epen zal hebben. Na de slag van Woeringen (1288), toen het hertogdom Limburg aan de hertog van Brabant was toegevallen, werd Epen bij Wittem gevoegd, blijkens een verklaring uit 1350 samen met de schepenbank; acht leenmannen, die uitgezonderd waren, volgden in 1356.
Mechelen wordt voor het eerst vermeld in 1133 als hof van Walram ii van Limburg, hertog van Lotharingen (Mosmans Mechelen, blz. 19 en bijlage i); en nogmaals in 1215 als hertog Hendrik iii van Limburg deze hof samen met de patronaatsrechten van de kerken van Mechelen en Wahlwiller aan de Johannieterorde schenkt (Mosmans Mechelen, blz. 19 en bijlage 2): oorsprong van de afzonderlijke heerlijkheid Herren-Mechelen met haar eigen laathof, de Commandeursbank, die tot de Franse tijd zou blijven bestaan.
In 1354 en 1356 werden Mechelen - met zijn schepenbank - en Wahlwiller eerst ten dele en ten slotte helemaal gevoegd bij de heerlijkheid Wittem, die in 1365 verder werd uitgebreid met een deel van Nijswiller en een deel van Eys. Sinds die jaren hadden de heren van Wittem de hoge, lage en middelbare jurisdictie van Wittem, Epen, Mechelen en Wahlwiller. De heerlijkheid, sinds 1466 van de familie van Pallant en sinds 1639 van de familie van Waldeck Pyrmont, was sinds 1520 een vrije rijksbaronie, waarvan de allodiale status in 1689 door de hertog van Brabant werd erkend. De schepenbanken van Mechelen en Epen kozen de schepenen voor de hoofdbank die zijn zittingen in Mechelen hield, vermoedelijk in het Panhuis. In 1717 werd Wittem overgedaan aan Jan Rudolf van Pretlack, bij wie de heerlijkheid onder hypotheek stond, en deze verkocht haar door aan Karel Godfried graaf van Giech.
Ferdinand Adolph graaf van Plettenberg kocht in 1722 Wittem samen met het rijksheerlijke deel van Eys, en in 1728 ook de vrije rijksheerlijkheid Slenaken met haar schepenbank. In 1732 werden Wittem, Eys en Slenaken verenigd in het vrije rijksgraafschap Wittem, van de Westfaalse Kreis, dat tot in de Franse tijd zou blijven bestaan met dien verstande dat Slenaken in 1771 weer werd afgesplitst. De vrije rijksheerlijkheid Eys had tot aan de samenvoeging haar eigen schepenbank gehad, evenals Slenaken, dat van 1728 tot 1771 twee zetels had in de hoofdbank te Mechelen.
Slenaken, in de 13de en 14de eeuw in handen van een geslacht van Slenaken, daarna van het geslacht van Bronckhorst Gronsveld en sinds 1728 van de Plettenbergs, werd in 1771 gekocht door Jan Lodewijk Frans graaf van Goltstein Breyll. Als lenen van Wittem zijn te vermelden Horpusch (Hurpesch) ten zuiden van Mechelen en Holland bij Eys; als lenen van Eys Goedenraad met Vogelzang en Trintelen; verder was er een goed Horpusch genaamd Hof Groeneweg, dat gedeeltelijk onder de leenhof van Wittem in Mechelen ressorteerde en gedeeltelijk onder de Commandeurbank van de Johannieters.
In 1801 werden uit het gebied van het rijksgraafschap Wittem en van de rijksheerlijkheid Slenaken de gemeenten Wittem en Slenaken gevormd binnen het Franse departement de la Meuse Inférieure. Na splitsing van de provincie Limburg in een Nederlandse en een Belgische provincie zijn in 1843-'44 enkele gedeelten van Wittem bij de Belgische gemeente Sippenaeken gevoegd. In 1982 is Slenaken geannexeerd door de gemeente Wittem, dat zelf haar deel van het gehucht Baneheide afstond aan de gemeente Simpelveld, die werd uitgebreid met het gebied van de voormalige gemeente Bocholz.
litteratuur: Mosmans Mechelen. - Mosmans Wittem. - De Crassier 1935. - Janssen de Limpens 1965.