| |
| |
| |
Afb. 194. Kaart 7: Vijlen c. 1830-'40 naar het kadastrale minuutplan.
| |
| |
| |
Vijlen
Geschiedenis
Vijlen was in de vroege middeleeuwen een nederzetting van horigen bij een herenhoeve. Dat blijkt al uit de naam, afgeleid van een vroegmiddeleeuwse plaatsnaam Villas, die samenhangt met het woord villa in de betekenis van herenhoeve (Tummers, blz. 46-47). Goederen in Vaals, Gemmenich, Moresnet en Vijlen (‘Vilaris’) werden in 1041 door keizer Hendrik iii geschonken aan het Sint-Adalbertstift in Aken (Lacomblet i, nr. 174) en in 1179 is er ‘in villa Vile’ een allodium van de abdij van Burtscheid (Lacomblet i, nr. 470).
Vijlen was een van de zes Vijlener ‘rotten’ of buurschappen waarvan de ingezetenen gebruiksrechten hadden op het Vijlenerbos, dat Arnold van Gemmenich in 1319 als allodium aan de abdij van Burtscheid had geschonken (Jansen de Limpens 1973, blz. 197 e.v.).
De nederzetting is ontstaan aan een oude hoofdweg naar Aken die hier bovenover een heuvelrug loopt. De bebouwing heeft zich uitgebreid langs die hoofdweg, hier Vijlenberg genaamd, en langs de zijwegen Groenenweg en Vijlenstraat in het dal ten westen daarvan. In de wijde omtrek is de neogotische parochiekerk te zien door haar hoge ligging vlak bij de hoofdweg. Deze kerk staat op de plaats van een vroegere romaanse kerk. Op enige afstand ten westen daarvan liggen betrekkelijk dicht bij elkaar in het dal aan de Vijlenstraat de Munnikshof (nr. 51), eens herenhoeve van de abdij van Burtscheid, en de hoeve Panhuis (nr. 57), waar de schepenbank van Vijlen vroeger haar zittingen hield. De schepenbank bestond al in 1323 (Reg. Aachen ii, nr. 328). De naam Munnikshof herinnert aan de tijd dat de abdij van Burtscheid nog een monnikenklooster was. In 1222 werd het een abdij van Cisterciënsernonnen (Lacomblet ii, nr. 98), waarvan de schepenbank van Vijlen al in 1325 afhankelijk blijkt te zijn (Quix 1834, nr. 122).
| |
Kerk
De rooms-katholieke kerk van de H. Martinus staat aan de westkant van de hoofdweg in het hoge gedeelte van het dorp, zodat zij van verre te zien is.
| |
Litteratuur
Kalf, blz. 533. - Nedermaas 3: 1925/26, blz. 64-66. - De Crassier, 1935, blz. 326. - Maasgouw 69:1950, blz. 14. - Belonje, blz. 328. - H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, Den Haag 1972, blz. 156.
| |
Afbeelding
Pentekening ‘Die Kirche zu Vijlen’, dat wil zeggen de vroegere romaanse kerk met haar toren uit het zuiden, van de hand van Chr. Quix. Stadsarchief Aken h 588 (afb. 195).
| |
Geschiedenis
Met de kerken in ‘Breotio et Littemala’, gesticht in de 7de eeuw en vermeld in een akte uit 947, waren niet die van Burtscheid en Vijlen bedoeld, zoals Quix (1834, blz. 199) en velen na hem veronderstelden, maar hoogstwaarschijnlijk die van Rutten (bij Tongeren) en misschien een kerk in een plaatsje Lude bij Hamal (Lacomblet i, nr. 100, n. 2 en 3). Gysselink (blz. 618) identificeert Littemala met Limal (arr. Nivelles).
De kerk van Vijlen, ressorterend onder het aartsdiaconaat Haspengouw, concilie
| |
| |
Afb. 195. Middeleeuwse kerk, afgebroken in 1860. Tekening van Chr. Quix. Stadsarchief Aken.
Afb. 196. Kerk, 1860-'62, architect Ch. Weber (opn. 1971).
van Maastricht, werd in 1232 door de bisschop van Luik geïncorporeerd bij de abdij van Burtscheid.
In het parochie-archief bevindt zich het bestek met voorwaarden uit 1859 voor het afbreken der oude en het opbouwen der nieuwe kerk. De tegenwoordige kerk is in de jaren 1860-'62 opgetrokken naar ontwerp van Ch. Weber.
| |
Beschrijving
De kerk is gebouwd van baksteen in de gedaante van een neogotische hallekerk met westtoren. Het gebouw, waarvan de architectuur is geïnspireerd op de Nederrijnse gotiek, heeft kruisribgewelven van stuc tegen hout op ronde kolommen (afb. 196).
In de oostelijke buitenmuur zit boven een ingang een steen xviiib met het wapen van Anna Carolina Margaretha van Renesse van Elderen, abdis van Burtscheid.
Van de inventaris kunnen worden vermeld:
| |
Hoofdaltaar
Neogotisch hoofdaltaar (Raemakers?); eiken retabel met reliëfs, xixd.
| |
Zijaltaren
Twee neogotische zijaltaren; eiken retabels xixd, respectievelijk met beeld van Maria en Jozef (zie hierna).
| |
Biechtstoel
Neoclassicistische driecellige biechtstoel met snijwerk; in een uitgestoken waaiermotief op de deur 18pmm43.
| |
Preekstoel
Neogotische eiken preekstoel; op deurtje naar de trap: P.M. Munix Coelebs donavit anno obitus sui 1868. Nieuwe reliëfs op de kuip (Sj. Eymaal).
| |
Doopvont
Doopvont van hardsteen en hout met koperen deksel, xixa.
| |
Banken
Drie eiken kerkbanken, xviiib.
| |
Beelden
Houten triomfkruis, xixb, corpus hoog 150 cm.
Houten kruisbeeld, xixa, corpus hoog 100 cm, gepolychromeerd.
Houten kruisbeeld, midden xix, hoog 45 cm, corpus hoog 20 cm.
Houten neogotisch kruisbeeld, xixd, hoog 68,5 cm, corpus hoog 25 cm.
Houten beelden van Maria en Jozef op de zijaltaren, c. 1900, hoog c. 140 cm;
Bayerische Kunstanstalt München.
| |
Zilver- en ander metaalwerk
Stralenmonstrans van verguld koper en zilver (?), midden xix, hoog 62,5 cm; met
| |
| |
wijnrankenkrans en reliëfs: onder Lam Gods, boven God-de-Vader en symbool van de H. Geest.
Verguld koperen cilindermonstrans, hoog 64,5 cm, met beeldjes van twee aanbiddende engelen onder, en de madonna en de H. Martinus boven; onder de bodem van de lantaarn: DonatIo IoannIs sChIns et CatharIna WIertz ConIVgIVM 1830 fait par Conrad Hupperts d'Aix.
Neogotisch ostensorium van verguld koper, xixd, hoog 30 cm.
Neoromaanse kruisvormige reliekhouder van hout en verguld koper, c. 1900, hoog 21 cm.
Zilveren ciborie met vergulde cuppa, xixa, hoog 40 cm, met gedreven bladornament. Neoclassicistische ciborie van verguld koper en verguld zilver, hoog 38 cm;
merken op voet en cuppa: bs onder ster, leeuw en 2, onleesbaar merk in zespuntige ster in contour; op cuppa ook k (1844).
Neogotische ciborie van verguld koper en verguld zilver, c. 1900, hoog 33,5 cm.
Kelk van verguld koper en verguld zilver, xviii, tegencuppa nieuw, hoog 18,5 cm; pateen ouder (?); merken k/ach/adelaar in contour (Aken), mh gelinieerd. Ronde voet met gedreven vruchtfestoenen; nodus met gedreven engelkopjes.
Neoclassicistische kelk van zilver met vergulde cuppa, c. 1830, hoog 28 cm; merken op cuppa: j, s (?), Minervakop (naar rechts), Januskop en 2.
Neoromaanse kelk van verguld koper met cuppa van verguld zilver, c. 1900, hoog 19,5 cm; merken op cuppa: kopje, everzwijn in driehoek, Aken (?).
Custode van messing in tabernakelvorm, c. 1900, 16 × 10 cm.
Zilveren pyxis met oliebusje op deksel, hoog 10,2 cm. Op de pyxis: J.W. Lankohr - Kirchmeister - 1807. Merken: haan (naar links), 2 als gehalternerk, takje in ruit, mannekop tussen l en b.
Ciborievormige pyxis met oliebusje op deksel, verguld koper, xixc, hoog 10,2 cm.
Gekoppelde oliebusjes van zilver, xixa, hoog 5,8 cm.
Twee ampullen hoog 12 cm, met blad, grootste diameter 16,8 cm, van zilver, midden xix; merken: jk in ruit en 13.
Wierookscheepje van gedreven messing, xix, hoog 7,5 cm.
Wierookvat, hoog 26,5 cm, en scheepje, hoog 6,5 cm, van gedreven messing, c. 1900.
Neogotisch wierookvat van gedreven messing, na 1900, hoog 27 cm.
Zilveren wierookvat, xixc, hoog 28,5 cm; merken: ib in liggende ruit (Johannes A. Boermans, Venlo 1830-'86).
Zilveren wierookvat, midden xix, hoog 24,5 cm; merken: gekroonde v, lauwertak en 2, onleesbaar merk.
Wijwateremmertje van messing, xvi, hoog zonder hengsel 12,5 cm, met hengsel 20 cm.
Kruisbeeld van messing, hoog 60 cm, op voet: Año 1763.
Vier drievoetkandelaars van messing, xviid, hoog 34,7 cm.
Drie neoclassicistische drievoetkandelaars van messing met meandervormige vleugelstukken aan de voet, midden xix, hoog 56 cm.
| |
Munnikshof
De Munnikshof, Vijlenstraat nr. 51, in het dal ten westen van de heuvelrug met de parochiekerk, was oorspronkelijk herenhoeve van de abdij van Burtscheid. De abdij, gesticht als klooster voor Benedictijnermonniken, werd in 1222 een Cisterciënsernonnenabdij. In 1334 is Simon van Holset genaamd In den Brucke namens de abdis voogd van de hof in Vijlen (Quix 1834, 389. - Mosmans Wittem, blz. 106). Blijkens kadastrale gegevens was de Munnikhof in 1841 eigendom van Jozef Ruland, die toen de volgende percelen bezat: sectie C nr. 446 het huis; 444 het bakhuis; 447 poel als tuin; 442 tuin en 445-448 boomgaarden.
De gebouwen, opgetrokken uit baksteen, liggen aan twee kanten van een onregelmatig gevormde open plaats (afb. 197-198). Aan de noordzijde staat langs de straat een schuur die na een brand is gemoderniseerd met behoud van de binnenplaatsgevel, xviii of xix. Aan de zuidzijde staat het sterk gewijzigde woonhuis, xvii, met in een flauwe hoek daarop aansluitend aan de westkant een grotendeels gemoderniseerde
| |
| |
Afb. 197. Situatietekening van Munnikshof en Panhuis. (opm. 1978).
Afb. 198. Munnikshof, plattegrond (schaal 1:600), doorsnede en details (opm. 1978).
| |
| |
Afb. 199. Munnikshof en Vijlenstraat 53 uit het noordwesten. De naam Munnikshof herinnert aan de abdij van Burtscheid, aanvankelijk een klooster voor monniken dat later een nonnenklooster werd. De abdis was grondvrouwe van de heerlijkheid Vijlen (opn. 1964).
bedrijfsvleugel. Onder het middelste venster aan de binnenplaatskant van dit bedrijfsgedeelte zit een wapensteen van Henrica Raitz von Frentz, abdis van Burtscheid, met het jaartal 1643. Het woonhuis, onder een zadeldak met geschoorde overstekken aan voor- en achterzijde, heeft aan de kant van de binnenplaats een uitbouw onder een steekkap (afb. 199). De ingang rechts van deze uitbouw heeft een omlijsting van Naamse steen. In de kelder zijn nog middeleeuwse resten bewaard. En bij de westgevel is nog een oude dakmoet te zien boven het huidige dak van de bedrijfsvleugel.
Ten oosten van de binnenplaats ligt een poel.
| |
Panhuis
Het Panhuis, Vijlenstraat nr. 57, gelegen onder aan de helling aan de zuidkant van een bocht in de weg tussen de Munnikshof en de hooggelegen parochiekerk. De schepenbank van Vijlen, die onder jurisdictie stond van de abdis van Burtscheid, hield hier haar zittingen. Blijkens kadastrale gegevens was het complex in 1841 eigendom van Jan Lankohr.
Het complex (afb. 200, 201, 202), grotendeels opgetrokken uit vakwerk op een breukstenen onderbouw, heeft een open binnenplaats met aan de noord- en oostkant een l-vormig bedrijfsgedeelte en aan de zuidkant het woonhuis met dezelfde nokrichting als de oostvleugel; iets meer naar het zuiden staat een los bakhuis.
Het woonhuis (afb. 202), afgedekt met een zadeldak, heeft vakwerkgevels met enkele schuine schoren en Andreaskruisen in de oorspronkelijke oostgevel, xvii, die bij een achterwaartse verbreding ingebouwd is geraakt. Bij die verbreding, xviii, is het huis aan de zuidkant voorzien van een kalkstenen puntgevel die naderhand met baksteen is gerepareerd. In de westgevel van het woonhuis zitten nog restanten van benedenvensters met tussendorpels, terwijl boven kleine venstertjes - enkelvoudig en tweelichts - bewaard zijn. Onder het zuidelijke vak zit
| |
| |
Afb. 200. Panhuis (opm. 1978).
Afb. 201. Panhuis (opm. 1978).
| |
| |
Afb. 202. Panhuis uit het zuiden (opn. 1962).
een kelder met tongewelf. De kamers zijn overdekt met troggewelfjes. Het noordelijke vak bij de binnenplaats is in 1962 ingekort.
Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een gedeelte met stallen ten oosten van de binnenplaats en een langsdeelschuur aan de noordzijde bij de straat, xviii. De schuur is afgedekt met een schilddak en het stalgedeelte met een zadeldak van dezelfde hoogte. Dat zadeldak heeft een groot overstek op schoren aan de kant van de binnenplaats waar de gevel onderaan van baksteen is en op de verdieping van vakwerk met lemen vullingen; de eindgevel aan de zuidkant is van mergel. De overige gevels van het bedrijfsgedeelte zijn van vakwerk met latere vullingen van baksteen, behalve in de bovenste zone aan de straatkant, waar de lemen vullingen zijn blijven zitten.
| |
Overige hoeven en huizen
Groenenweg
Aan de Groenenweg van oost naar west liggen ten noorden van de straat:
Groenenweg nr. 1-3. Bakstenen huis met zadeldak; aan de straatkant schoren van een vroeger dakoverstek; xviii, zeer sterk gewijzigd.
Groenenweg nr. 5 voor de hoek van de Vijlenstraat. Huis, grotendeels van vakwerk, onder een zadeldak; xviii, sterk gewijzigd.
Aan de zuidkant van de straat:
Groenenweg nr. 10, tegenover de Vijlenstraat. Huis en dwarsdeelschuur van vakwerk met vullingen van baksteen, xix. Ze vormen met elkaar een flauwe hoek in de bocht van de weg; het geheel onder een doorlopend dak.
Groenenweg nr. 12-16. Dwars staand dubbel woonhuis van vakwerk onder een zadeldak, met lage aanbouwen onder lessenaardaken tegen de bakstenen eindgevels (afb. 203-204). Het vakwerk verstevigd met enkele schuine schoren. Aan de westkant schoren onder het dakoverstek. De ingang rechts in de westgevel (nr. 16) heeft een eenvoudig versierde bovendorpel met m.a.1744. ihs.d.17. ivnivs, boven ihs een kruis en eronder een hart.
| |
| |
Afb. 203. Groenenweg 12-16, 18 en 20-22 (opm. 1978).
Onder beide buitenste vakken van het huis een kelder met tongewelf.
Groenenweg nr. 18. Tot woning verbouwde dwarsdeelschuur van vakwerk met zadeldak, gelegen aan een open binnenplaats achter nr. 20-22 (afb. 203, 205). Het vakwerk met enkele schuine schoren. Bovendorpel van de voormalige deeldeuren in de binnenplaatsgevel met anno 1727. Het westelijke deel met stal in baksteen vernieuwd.
Groenenweg nr. 20-22. Huis van vakwerk, xvii, drie lagen en zolder onder een zadeldak (afb. 203, 205, 206). Vakwerk met enkele schuine schoren; tweelichtvensters, tot een kruisvenster gekoppelde tussendorpelvensters en gekoppelde enkelvoudige vensters uit de bouwtijd. Vullingen van baksteen. Beganegrondverdieping bij de stal - in het oostelijke vak - ommetseld met breuksteen, en verder ten dele in baksteen vernieuwd. Geschoord dakoverstek aan de straatkant.
| |
Hilleshagerweg
Hilleshagerweg nr. 1. Dwars staand vakwerkhuis rechts van de weg naar Hilleshagen; xviii, met jonger achtergedeelte (afb. 207). Vakwerk met schuine schoren, lemen
| |
| |
Afb. 204. Groenenweg 12-16 (opm. 1978).
Afb. 205. Groenenweg 18, noord- en oostgevel, en Groenenweg 20-22, zuid- en oostgevel (opm. 1978).
vullingen en kleine, deels gekoppelde vensters. Nu schuur met verlaagde kap, bouwvallig.
| |
Vijlenberg
Vijlenberg nr. 79-83 (Hopschet). Hoeve van vakwerk en mergel aan de noordkant van een zijweggetje naar Harles, niet ver van de splitsing (afb. 208-209). Ten westen van de naar achteren open hof staat het woonhuis, xvi, dat naar achteren is verlengd, xix, en aan de oostkant het l-vormige bedrijfsgedeelte, xviii, bestaande uit een dwarsdeelschuur en een lage vleugel langs de straat. Het woonhuis is afgedekt met een mansardedak, eigenlijk een zadeldak waarvan de bovenhelling verlaagd is. Kalkstenen topgevel aan de straatzijde van het woonhuis. De lage gevel van de uitbouw aan de binnenplaatskant - eertijds een schooltje - heeft een vensterzone van vakwerk met lemen vullingen op een breukstenen onderbouw (afb. 209). Het dakoverstek rust aan deze kant op schoren waarvan de zijkanten zijn afgebiljoeneerd, evenals de binnenkanten van de tussendorpelvensters en het kruisvenster helemaal rechts naast de ingang.
| |
| |
Afb. 206. Groenenweg 20-22 uit het noordoosten (opn. 1978).
Afb. 207. Hilleshagerweg i (opm. 1960 en 1976).
| |
| |
Afb. 208. Vijlenberg 79-83 (opm. 1966).
Afb. 209. Vijlenberg 79-83, woonhuis uit het zuidoosten voor restauratie (opn. 1964).
| |
| |
Afb. 210. Vijlenstraat 18 (opm. 1978).
De luiken voor de benedenlichten van de vensters zijn voorzien van smeedijzeren gehengen, net als de dubbel beklampte deur. De tweelichtvensters hebben nog diefijzers in de bovenlichten; bij het kruisvenster zijn deze verdwenen. De oude eindgevel aan de noordkant met het restant van een oud venster is ingebouwd geraakt toen het huis naar achteren in vakwerk werd verlengd. De lange gevel aan de westkant is met baksteen beklampt, xixa. Het bedrijfsgedeelte heeft gevels van vakwerk - met gekoppelde venstertjes aan de oostkant, een grotendeels vernieuwde gevel van mergel langs de straat en een kopgevel van mergel met baksteenreparaties bij de lage straatvleugel.
Vijlenberg nr. 123. Voormalige kapelanie, gelegen aan de zuidoostkant van een pleintje bij de kerk. Rechthoekig woonhuis van vakwerk met vullingen van baksteen. Bakstenen rechtafgedekte voorgevel, waarvan de gevelsteen met het chronogram DoMVs VICarIo hVIVs paroChIae eXstrVCta (1839) is verplaatst naar de achtergevel.
Vijlenberg nr. 131. Enigszins l-vormig vakwerkhuis met bakstenen topgevel aan de voorzijde, xixa; gelegen aan de oostzijde van de weg vlak bij de kerk.
| |
Vijlenstraat
Vijlenstraat. Van zuid naar noord liggen aan de oostkant van de weg:
Vijlenstraat nr. 11. Langgerekt dwars staand huis van baksteen onder een zadeldak; in de lange noordgevel nog twee gekoppelde vensteromlijstingen van Naamse steen met segmentbogen, xviii. Verder grotendeels vernieuwd.
Vijlenstraat nr. 17. Hoeve met vernieuwd dwars staand woonhuis en haaks hierop achter de open plaats rechts een dwarsdeelschuur, xviii.
Vijlenstraat nr. 21. Grotendeels vernieuwde hoeve, waarvan de gesloten binnenplaats van de straat is gescheiden door een muur met poort en voetgangersingang in vakwerk onder een zadeldakje; de voetgangersingang met een versierde bovendorpel, xviii.
Ten zuiden van de Kerkbergsweg:
Vijlenstraat nr. 51. Munnikshof, zie blz. 159-161.
Vijlenstraat nr. 53-55. Bakstenen huis met zadeldak (afb. 199); de rechtafgedekte
| |
| |
Afb. 211. Vijlenstraat 18 (opm. 1978).
voorgevel met ankers anno 1834, rechthoekige keldervensters, middeningang en benedenvensters in omlijstingen van Naamse steen; bovenvensters met onderdorpels van Naamse steen en segmentbogen. Rechts hiervan de inrit naar de binnenplaats achter het huis. Aan de westkant van de binnenplaats een bakstenen langsdeelschuur met zadeldak; een tweede schuur van baksteen aan de achterkant van de binnenplaats heeft een zadeldak met dezelfde nokrichting; beide xixb. Blijkens kadastrale gegevens was het complex in 1842 eigendom van Jan Willem Lankohr.
Vijlenstraat nr. 57. Panhuis, zie blz. 161-163.
Aan de westkant van de Vijlenstraat van zuid naar noord:
Vijlenstraat nr. 8. Dwars staand vakwerkhuis met kopgevel van mergelblokken, xviii.
Vijlenstraat nr. 18 (t.o. nr. 21). Hoeve met losse bebouwing (afb. 210-211), bestaande uit een dwars staand huis, xvii, naar de straat toe verlengd met een lagere aanbouw, xviii; en een dwarsdeelschuur langs de weg, xviii.
Het woonhuis is opgetrokken van vakwerk op een breukstenen onderbouw.
Vakwerk met schuine schoren; een aantal benedenvensters met tussendorpels en enkelvoudige bovenvenstertjes zijn nog uit de bouwtijd; lemen vullingen. Het zadeldak had oorspronkelijk aan de noordkant een overstek, waarvan de schoorconstructie is blijven zitten. Onder het oostelijke vak van het 17de-eeuwse gedeelte bevindt zich een kelder met tongewelf. Verder zit er binnen bij de ingang een koperen pomp. De schuur, afgedekt met een zadeldak, heeft een voorgevel en een achtergevel van mergel.
| |
| |
Afb. 212. Kaart 8: Cottessen en het zuidelijke gedeelte van Camerig c. 1830-'40 naar het kadastrale minuutplan.
| |
| |
| |
Camerig en Cottessen
Camerig wordt in 1323 voor het eerst vermeld als Caudenberg in de zin van kaleberg (Reg. Aachen ii, nr. 328; Tummers, blz. 24, 25) en Cottessen in 1325 als Qoidthusen d.w.z. kwaadhuizen (Quix 1834, nr. 122; Tummers, blz. 59). In deze gehuchten liggen de vakwerkhuizen en -hoeven in groepen verspreid langs wegen in het naar de Geul afhellende gebied aan de zuid- en westkant van het Vijlenerbos. De meeste hoeven bestaan hier nog uit losse gebouwen. Camerig en Cottessen zullen ontstaan zijn als ontginningsnederzettingen in bebost gebied.
Centrum van de middeleeuwse ontginning kan de Bellethoeve (Cottessen) zijn geweest, nu een sterk verbouwde herenhoeve uit de 18de eeuw, opgetrokken uit kolenzandsteen. De naam van deze hoeve, in 1323 vermeld als Betlyt (Reg. Aachen ii, nr. 328. - Quix 1834, nr. 121), is van oorsprong romaans en afgeleid van betuletum, berkenbos (Tummers, blz. 34).
Beide gehuchten ressorteerden al in de 14de eeuw onder de schepenbank van Vijlen. Camerig en Cottessen behoorden tot de zes ‘rotten’ (buurschappen) in de heerlijkheid Vijlen, die samen met de abdis van Burtscheid als grondvrouwe van de heerlijkheid het collectieve gebruiksrecht hadden op het Vijlenerbos.
Het zuidelijke deel van Cottessen staat aangegeven op de kaart van Ferraris (1771 e.v.). De oudst betrouwbare plattegrond van beide gehuchten is die op de kaart van Tranchot (1803 e.v.). Blijkens een telling uit 1807 waren er toen in deze beide gehuchten 43 huizen en 234 inwoners (Vaessen, par. 65).
| |
Camerig
Het best bewaarde deel van Camerig met zijn open lintbebouwing begint in het zuiden waar de zuidwestwaarts lopende weg van Cottessen naar Epen afbuigt naar het noordwesten. Het einde bij een driesprong wordt gemarkeerd door een wegkruis in een groep lindebomen. De groepen vakwerkhuizen stammen uit de 17de, 18de en 19de eeuw.
In het noordelijke door de toeristenweg aangetaste gedeelte van Camerig staat op betrekkelijk korte afstand van de Geul de hoeve Winneberg, waarvan het woonhuis van vakwerk nog uit de late middeleeuwen kan stammen. (Van dit gedeelte ontbreekt het kadastrale minuutplan).
| |
Hoeven en huizen
Camerig
Camerig nr. 1-2. Hoeve aan de zuidoostkant van de straat vlak voor de afbuiging van de Lingbergweg naar het noordwesten (afb. 213). De gebouwen met zadeldaken haaks op de weg aan weerskanten van een langwerpige hof, aan de overkant pal tegenover de hof een bakhuis. Aan de zuidwestkant van de binnenplaats het woonhuis, xvii, dat betrekkelijk kort na de bouw in zuidoostelijke richting is verlengd en later gesplitst. Het oudste gedeelte van dit woonhuis met een binnenplaatsgevel van vakwerk en een uitbouw aan de veldzijde is aan de straatzijde voorzien van een puntgevel van kolenzandsteen met in ankers het jaartal 1749. De lange achtergevel van dit gedeelte is naderhand in baksteen vernieuwd. In de vakwerkgevel aan de hofkant van het woonhuis zijn de vensters door grotere vervangen, maar in het gedeelte links van de ingang bevatten de schoren aan weerskanten van een stijl vlak boven beide benedenvensters nog sporen van kleinere. Het jongere deel van het woonhuis is aan de kant van de hof in baksteen vernieuwd, maar de lange gevel aan de veldzijde is nog van vakwerk. Daar rust het dakoverstek op korbelen met overdwarse profiellijsten. In het oudste deel van het woonhuis twee kamers aan weerskanten van gang en trap; troggewelfjes in de linkerkamer en de gang. In het uitgebouwde gedeelte onder het doorgetrokken dakvlak daarachter aan de noordkant de keuken en ten zuiden daarvan een klein vertrek met toegang tot de kelder. Blijkens sporen (slachthaken) bevond de schouw van de keuken zich in de zuidwesthoek. Het bedrijfsgedeelte aan de noordoostkant van de hof, nog niet aangegeven op het kadastrale minuutplan van omstreeks
| |
| |
Afb. 213. Camerig 2, woongedeelte uit het noorden (opn. 1976).
Afb. 214. Camerig 3, uit het westen (opn. 1976).
1830-40, bestaat uit een dwarsdeelschuur van vakwerk met in het verlengde naar de kant van de straat een bakstenen koestal, en tegen de puntgevel aan de veldzijde een varkensstal van breuksteen onder een aanleunend lessenaardak. Het voormalige bakhuis, dat evenmin voorkomt op het kadastrale minuutplan, is van vakwerk met aan de noordoostkant een smallere ovenuitbouw van breuksteen met een bovenbouw van vakwerk, met zadeldaken evenwijdig aan de straat. Straatgevel met ingang vroeger blauw met geteerd plint (Hekker, 1961, afb. 13).
Camerig, ongenummerd ten zuiden van 1-2. Vakwerkhuis met overdwarse stalvleugel tegen de korte noordkant en aan de westzijde van de stal een wagenschop. De zuidelijke topgevel van het huis bekleed met verticale planken en daarboven blauwe pannen; de zuidgevel van de stal met verticale planken en die van het wagenschop met blauwe bekleed. Keuken in de zuidelijke helft met schouw van mergelblokken tegen de tussenmuur; schoorsteen boven het dak afgebroken. Kelder met tongewelf overdwars onder de kamer achter de keuken. Keldertoegang
| |
| |
links en deur naar de kamer rechts van de keukenschouw. Zolderluik in de keuken. Lemen vloeren, blauw gesauste wanden en troggewelfjes. Was tot omstreeks 1920 bekend als het schoenmakershuisje. Men gebruikte toen een paard beladen met twee manden om over de veelal nog onverharde wegen naar Aken te gaan. Voor dit paard was plaats in de zuidwesthoek van de stal achter de koeien.
Camerig nr. 3. Aan de oostkant van de Lingbergweg gelegen huis met woon- en bedrijfsgedeelte onder een zadeldak evenwijdig met de straat (afb. 214). Noordelijke kopgevel nog met vakwerk, ten dele xviii; lange straatgevel en zuidelijke kopgevel in baksteen vernieuwd. Achterwaartse verbreding onder een verhoogd dakschild, met gevels van vakwerk op bakstenen onderbouw. Keuken aan de noordkant met schouw tegen tussenmuur. Kelder onder het aangrenzende vertrek. Aan de overkant evenwijdig met de weg een gebouwtje van vakwerk op een breukstenen onderbouw, met zadeldak. Ingang in de noordgevel. Beneden een stookplaats en in de ruimte daarachter de trap naar boven.
Camerig nr. 4-5. Hoeve met open hof aan de westkant van de Lingbergweg, afgedekt met zadeldaken. Aan de achterkant van de binnenplaats het woonhuis, ongeveer haaks daarop aan de noordkant de koestal met in het verlengde daarvan aan de straat een nieuwe paardestal, en aan de zuidkant een vernieuwde schuur met in het verlengde daarachter een huis (nr. 4) dat weliswaar van vakwerk is, maar nog niet voorkomt op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830-40. Aan die kant van het complex staat in het veld een voormalig bakhuis, eveneens van vakwerk en evenmin aangegeven op het kadastrale minuutplan. Op dit minuutplan is de boerderij (ten onrechte?) aangeduid als gesloten hoeve. Het woonhuis aan de achterkant van de binnenplaats is van kolenzandsteen met vakwerk in de bovenste zone van de lange gevels en in de zuidelijke kopgevel.
Ingang ongeveer in het midden met bespijkerde deur en een sober versierde bovendorpel met ingesneden kruis. Tussen de keuken aan de noordkant en een kamer aan de zuidkant de ingangshal evenwijdig met de voorgevel en daarachter een middenkamer. Gang, keuken en middenkamer vormden misschien oorspronkelijk een ongedeelde ruimte. In de keuken een schouw tegen de noordelijke kopwand en een plavuizenvloer; achter een houten schot aan de westkant hiervan kelderluik en slachthaken. Koestal van vakwerk met uitzondering van de lange gevel aan de veldzijde die opgemetseld is uit kolenzandsteen; eenvoudig versierde korbelen onder het dakoverstek aan de binnenplaatskant; ingangslatei aan deze kant met gesneden opschrift anno 1613. (Hekker, 1961, blz. 55 en fig. 11). Tegen de oostgevel de nieuwe paardestal van mergel. Het voormalige bakhuis is van vakwerk op een onderbouw van kolenzandsteen, met een ovenuitbouw die eveneens van kolenzandsteen is.
Camerig nr. 6. Voormalige hoeve aan de westkant van de Lingbergweg, bestaande uit twee ten opzichte van de straat dwars geplaatste gebouwen met zadeldaken: aan de noordkant een langgerekt vakwerkhuis van grotendeels herbezigd materiaal, het voorste deel met een uitbouw onder een doorgetrokken dakschild voor ingang en trappen aan de kant van de open plaats. Keuken oorspronkelijk aan de straatzijde met schouw tegen de tussenmuur. Aan de zuidkant van de open hof, iets terugliggend, een voormalige schuur van vakwerk, waarvan een deurkalf in de lange noordgevel het ingesneden jaartal 1762 draagt. Deze schuur werd naderhand westwaarts vergroot en ingericht tot dubbelrijige dwarsstal voor koeien met ruimte voor paarden in het noordwestelijke gedeelte.
Camerig nr. 7-8-9-10-11. Schilderachtige huizengroep met zadeldaken, xviii-xix, dwars staand aan de westkant van de Lingbergweg, bij de driesprong met de Klopdriescherweg, die van de Toeristenweg naar de Geul loopt (afb. 215). De nummers 7-8-9 in elkaars verlengde gelegen vormen een aaneengesloten groep met daarachter iets verspringend naar het zuiden de nummers 10-11. Ten zuiden daarvan, dus terugliggend ten opzichte van de straat, een losse schuur. Allemaal van vakwerk behalve nummer 9 aan de westkant van de eerstgenoemde groep, dat van baksteen is.
| |
Wegkruis
Op de driesprong van de Lingbergweg en de Klopdriescherweg een houten wegkruis met ervoor een kruis van steen voorzien van een Christuskop in profiel. Er omheen linden.
| |
| |
Afb. 215. Camerig 7-11, uit het noordoosten (opn. 1976).
Camerig nr. 20. Eenvoudig vakwerkhuis met zadeldak, dwars staand aan de noordkant van de Epenerweg; in 1965 verminkt bij ‘restauratie’.
| |
Winneberg
Winneberg, Camerig nr. 22. Herenhoeve in het noordelijke gedeelte van Camerig dicht bij de Geul ten zuiden van de Epenerweg (afb. 216-217). Misschien is de naam afgeleid van Windenberg. In een akte van 1369 wordt namelijk als leenman van de heren van Wittem een zekere Goeiswin van Windenbergh vermeld (Mosmans Wittem, blz. 147). Het woonhuis, dat nog laatmiddeleeuws is, staat op een eertijds omgracht terrein (vgl. de kaart van Tranchot). Hiervoor een erf dat aan de zuid- en oostkant omsloten is door een l-vormig bedrijfsgebouw met zadeldaken, waarvan de oostelijke vleugel nog ten dele van vakwerk is (namelijk de kopgevel en het grootste deel van de lange gevel aan de veldzijde) en de rest van baksteen. Aan de westkant van dit erf een latere bakstenen schuur met zadeldak. Het woonhuis, opgetrokken uit vakwerk en afgedekt met een zadeldak dat aan de oostzijde een wolfeind heeft, is nog voor een belangrijk deel laatmiddeleeuws. Het oudste gedeelte, xvi, met verdieping en dakoverstek op korbelen aan oost- en noordkant, is in twee ongeveer gelijke stukken verdeeld door een dwarsmuur met stookplaatsen aan de westkant ervan. In het oudste gedeelte bevindt zich verder nog een spiltrap. Het huis met zijn zuidelijke uitbouw onder doorgetrokken dakschild is later westwaarts verlengd met een lager onderkelderd gedeelte met een afschuining op het zuidwesten.
| |
| |
Afb. 216. Hoeve Winneberg (opm. 1968).
Afb. 217. Hoeve Winneberg, het laatmiddeleeuwse woonhuis uit het zuidoosten (opn. 1957).
| |
| |
Afb. 218. Hoeve Bellet (opm. Stichting Hist. Boerderij-onderz., 1973).
| |
| |
| |
Cottessen
Dit gehucht bevat een aantal verspreid gelegen hoeven langs wegen die aan weerskanten van een beekdal van het Vijlenerbos zuidwaarts afdalen in de richting van het Geuldal. De meeste zijn te vinden links van het beekdal aan de Cottesserstraat. Rechts van het beekdal ligt aan de Belliterweg de Bellethoeve. De middeleeuwse voorgangster van deze hoeve wordt beschouwd als centrum van het ontginningsgebied, waarbij in de middeleeuwen zowel Camerig als Cottessen behoord zullen hebben. De naam Bellet van Romaanse oorsprong is afgeleid van betuletum, berkenbos (Tummers, blz. 34).
| |
Hoeve Bellet
De hoeve Bellet, Cottessen nr. 10-11, gelegen aan de westkant van de Belliterweg bij de noordwaartse afbuiging naar het Vijlenerbos, wordt in 1323 voor het eerst vermeld als eigendom van de abdij van Burtscheid die sinds 1319 als allodium het Vijlenerbos bezat. In 1323 verklaart de abdis van Burtscheid dat de twist tussen ‘Johannes Capud de Betlyt’ en de ‘fratres’ te Vijlen is bijgelegd. Johannes zal aan de abdij voor een bepaalde tijd renten, pacht of tienden betalen van al zijn goederen ‘domicilia cum domistadio de Betlyt’, bouwland, weiland, bossen, beken en vijvers, voor zover deze liggen binnen het parochiegebied en het vrij eigen kloosterbezit (allodium nostrum) te Vijlen. Anders vervallen de goederen weer aan het klooster als vrij eigen erfgoed (tamquam hereditatem nostram perpetuam) (Quix, 1834, nr. 121.-Reg. Aachen ii, nr. 328). In 1357 bekrachtigt keizer Karel iv de eigendomsrechten van de abdij op de ‘Curie Wylen, Bedelich, Epen et ad stum Andream’ (Quix, 1839, nr. 146). De hoeve moet het centrum zijn geweest van een middeleeuwse bosontginning waaraan de gehuchten Camerig (Caudenberg) en Cottessen (Qoidthusen) hun ontstaan te danken hebben (Hekker 1981). Dat blijkt ook uit de naam die volgens Tummers (blz. 34) afgeleid is van het Latijnse betuletum, berkenbos.
De Bellethoeve, de enige gesloten hoeve ter plaatse (afb. 218-220), is hoofdzakelijk opgetrokken uit kwartsietachtige kolenzandsteen met toepassing van baksteen en houten kozijnen en afgedekt met zadeldaken, xviii, maar op veel plaatsen ingrijpend gewijzigd. Links in de noordoostelijke vleugel bevindt zich de grotendeels bakstenen poort met ellipsboog en flankerende pilasters; boven de poort een steen met het wapen van Anna Carolina Margaretha de Renesse van Elderen, abdis van Burtscheid, twee schildhoudende leeuwen, de wapenspreuk dominus providebit eronder en anno 1732 of '42 erboven. Links van de poort woonkamers, rechts stallen en verder naar rechts een hoger hoekgedeelte als woning met vensters in baksteen en een schilddak, xix. De overige ruimten zijn tegenwoordig hoofdzakelijk in gebruik als stallen voor paarden en rundvee. Aan de binnenplaats is de schuurpoort van de noorwestelijke vleugel dichtgemetseld voor het maken van een staldeur; aan de veldzijde is tegen deze vleugel een nieuwe koestal aangebouwd. Verder zijn bijna alle ingangen in baksteen vernieuwd. Bij de zuidhoek van het complex bevindt zich een rechtafgedekte poort als deel van de achtervleugel. In de boomgaard aan de oostkant staat een bakhuis dat grotendeels uit kwartsietachtige kolenzandsteen is opgetrokken en voorzien is van een sieranker met het jaartal 1743 in de westelijke topgevel; de bakstenen ovenaanbouw rechts tegen de oostgevel is nog niet aangegeven op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1840.
| |
Overige hoeven
Bosweg
Cottessen nr. 12-13. Vakwerkhoeve, xvii-xix, aan de noordkant van de Bosweg vlak bij de Belliterweg, bestaande uit vier losse gebouwen om een rechthoekige binnenplaats (afb. 221). Aan de achterzijde een langgerekt huis van vakwerk op breukstenen plinten en afgedekt met een zadeldak; links (west) het stalgedeelte en rechts (oost) het later oostwaarts verlengde woongedeelte dat een eindgevel van kolenzandsteen heeft. Bij het oudste stuk is het vakwerk aan de binnenplaatskant grotendeels met verticale planken bekleed.
| |
| |
Afb. 219. Hoeve Bellet (opm. Stichting Hist. Boerderij-onderz., 1973).
| |
| |
Afb. 220. Hoeve Bellet uit het noorden (opn. c. 1950).
Afb. 221. Cottessen 12-13 uit het zuidwesten (opn. 1977).
| |
| |
Afb. 222. Cottessen 2-3 (opm. 1975).
| |
| |
Afb. 223. Cottessen 2-3 (opm. 1975).
Achtergevel deels in baksteen vernieuwd. Bij het jongste stuk ziet men beneden metselwerk van kolenzandsteen en boven vakwerk. Tegen de oostelijke eindgevel, die helemaal uit kolenzandsteen bestaat, stond vroeger een ovenaanbouw die correspondeerde met de schouw binnen in de keuken. Het huis heeft zowel voor als achter een dakoverstek op korbelen; bij de twee oostelijke vakken van het oudste stuk zijn die korbelen dwarsgeprofileerd. Haaks op dit lange gebouw staat rechts (ten oosten) van de hof een kleiner gebouw van vakwerk op plinten van breuksteen, bekleed met verticale planken en afgedekt met een zadeldak. Haaks daarvoor dus weer evenwijdig met het woonhuis staat een lager gebouwtje dat grotendeels van vakwerk is met plinten van breuksteen en vullingen van baksteen; voor de westelijke eindgevel - aan de kant van de inrit - en het aansluitende stuk van de voorgevel is breuksteen gebruikt, met toepassing van baksteen aan de westkant voor de omlijsting van een venster en de geveldriehoek die het zadeldak afsluit. Links (ten westen) van de hof een vakwerkschuur met een schilddak, een onderbouw van breuksteen en nieuwe bakstenen vullingen.
| |
Belliterweg
Cottessen nr. 14. Vakwerkhoeve, c. 1800, aan de westkant van de Belliterweg bovenaan bij de rand van het Vijlenerbos, op enige afstand van de weg en evenwijdig ermee. Woonhuis en lager stalgedeelte in het verlengde aan de zuidkant. Zadeldaken. Het zuidelijke stuk van het stalgedeelte met oostelijke verbreding onder een doorgetrokken dakschild.
| |
Cottesserstraat
Aan de Cottesserstraat liggen van oost naar west de volgende hoeven:
Cottessen nr. 1. Links van de weg ten zuidwesten van een bocht gelegen hoeve, waarvan het woonhuis van kolenzandsteen met een bovenzone van vakwerk is afgedekt door een zadeldak. Tegen de korte noordoostgevel van het woonhuis staat een uitbouw van kolenzandsteen onder een aanleunend lessenaardak. In het verlengde aan de andere kant een bedrijfsgedeelte met een lagere aanbouw aan de veldzijde; vakwerk en zadeldaken. Het vakwerk aan de straatzijde met een strobedekking in de bovenzone.
Cottessen nr. 2-3. Hoeve met vrij gesitueerde losse bebouwing aan de zuidoostkant
| |
| |
Afb. 224. Cottessen 2-3, uit het noordoosten (opn. 1977).
Afb. 225. Cottessen 5-7 (opm. 1977).
| |
| |
Afb. 226. Cottessen 5-7 (opm. 1977).
| |
| |
Afb. 227. Cottessen 5-7 (opm. 1977).
van de Cottesserstraat, die hier een holle weg vormt (afb. 222-224). Woonhuis en schuur met stal respectievelijk aan de noordwest- en zuidwestkant van de open mesthof; een voormalig bakhuis ten zuidoosten van de schuur en aan de westkant een schuur die nog niet staat aangegeven op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830-'40. Opgetrokken uit vakwerk op breukstenen plinten en afgedekt met zadeldaken. Het huis, xviii, heeft aan de zuidwestkant een kopgevel van kolenzandsteen met een ovenaanbouw die correspondeert met de schouw binnen in de keuken. Onder het doorgetrokken dakschild aan de noordwestkant een uitbouw met ingangshal, trappen en wagenschop. De schuur aan de zuidwestkant van het erf heeft in de noordoostgevel een dichtgezette dwarsdeelpoort met op het kalf ingesneden het opschrift anno 1736 den 21 mai ik ib. Deze schuur naar het noordwesten verlengd en in aansluiting daarop grotendeels verbreed langs de zuidwestkant, is later volledig tot koestal ingericht. Het bakhuis, later varkenshok, had vroeger een ovenaanbouw aan de zuidoostkant waar de kopgevel evenals de zuidwestelijke gevel gedeeltelijk van kolenzandsteen is. Binnen is boven het vroegere ovengat nog een schouwkap op geprofileerde consoles blijven zitten. Cottessen nr. 4. Aan de noordwestkant van de weg tegenover nr. 5. Dwars staand vakwerkhuis met zadeldak dat nog niet staat aangegeven op het kadastrale minuutplan (c. 1830-'40).
Cottessen nr. 5-7. Aan de zuidoostkant van de weg gelegen voormalige hoeve, waarvan het woonhuis ten zuidwesten van de open hof een schilddak heeft en het haakvormig aangelegde vroegere bedrijfsgedeelte aan de zuidoost- en noordoostkant van de hof afgedekt is met zadeldaken (afb. 225-228). Het woonhuis van vakwerk op breukstenen plinten, xvid of xviia, is naar twee kanten verlengd, xviii. Het oorspronkelijke gedeelte is aan de hofzijde als zodanig herkenbaar aan grote Andreaskruisen. Benedenzone van deze gevel xviii. De korte gevels en buitenste traveeën zijn het resultaat van uitbreidingen. Benedenzone van beide korte gevels
| |
| |
Afb. 228. Cottessen 5-7, woonhuis uit het noordoosten (opn. 1977).
Afb. 229. Cottessen 6, woonhuis uit het westen (opn. c. 1960).
en lange achtergevel met kolenzandsteen op plaatsen waar vroeger vakwerk heeft gezeten. De ingang aan de hofkant van het voorste gedeelte is, waarschijnlijk na splitsing, voorzien van een snijraam, xix. Tegen de gevel aan de lange achterzijde is bij de straat een gedeelte - vroeger varkenshok - van kolenzandsteen en vakwerk met lessenaardak aangebouwd. Het oorspronkelijke gedeelte van het woonhuis is in tweeën gedeeld door een dwarsmuur met op beide verdiepingen stookplaatsen rug aan rug voor telkens twee kamers. Er zijn zolderingen met moer- en kinderbalken, en op de bovenste verdieping trekbalken met dwarsprofielen bij de korbelen; in het achterste gedeelte van de bovenverdieping zit nog een gotisch aandoende schouw met links ervan een spitsboognis met profiellijst. Beneden zijn de twee schouwen, elk met een nis aan de linkerkant, vervangen door andere, xviii-xix. De dwarsdeelschuur, xviii, vroeger met koestal aan de zuidoostkant van de hof en de langgerekte voormalige stalvleugel aan de noordoostkant die daarop aansluit, zijn opgetrokken uit vakwerk met breukstenen onderbouw en afgedekt met zadeldaken. De schuur
| |
| |
Afb. 230. Kaart 9: Mamelis c. 1830-'40 naar het kadastrale minuutplan.
Daaronder situatie van de Hof Mamelis, vm. watermolen en overige gebouwen c. 1970.
| |
| |
heeft aan de veldzijde een uitbouw onder een doorgetrokken dakschild. Aan de korte noordoostkant van de schuur bevindt zich een wagenschop.
Cottessen nr. 6. Hoeve met losse bebouwing ten noorden van de weg (afb. 229). Ten oosten van de open mesthof een dwars staand huis met in het verlengde aan de straatkant een aanbouw voor bakoven en wagenschop. Het huis, c. 1700, opgetrokken van kolenzandsteen en kwartsiet met een bovenverdieping van vakwerk, heeft een zadeldak met een geschoord overstek aan de kant van de open plaats. Ingangen en benedenvensters in baksteen vernieuwd. Tussen het woongedeelte en de vroegere paardestal bevindt zich een gang met trappen. Aan de zuidkant van de gang een keuken en daarnaast een kamer; een tweede gang daarachter geeft tevens toegang tot beide kelders. Aan de noordkant van de open plaats staat een haakvormig in baksteen vernieuwd bedrijfsgebouw. Aan de westkant een dwars staande langsdeelschuur van vakwerk, xviii, later gedeeltelijk tot koestal ingericht, met aan de veldzijde een verbreding onder een doorgetrokken dakschild.
Cottessen nr. 8. Haakvormig aangelegde hoeve van vakwerk aan de noordkant van de weg. Het woonhuis, xviii, met in baksteen vernieuwde gevel aan de lange straatzijde, en tegen de korte oostgevel een wagenschop. Achtervleugel xix. Cottessen nr. 9. Hoeve van vakwerk, xix, aan de oostkant voorbij de bocht in de weg bij de Geul. Dwars staand woonhuis met haaks daartegenaan een lagere bedrijfsvleugel langs de straat, en in het verlengde aan de veldzijde een breder bedrijfsgedeelte van kolenzandsteen en baksteen. Tegen de korte zuidgevel van de vleugel langs de straat een aanbouw van kolenzandsteen met bakstenen ingangsomlijsting onder een lessenaardak.
| |
Mamelis
Dit gehucht moet ontstaan zijn als nederzetting van een vroeg-middeleeuws ontginningsbedrijf, waarvan de herenhoeve gestaan zal hebben op de plaats van de huidige Hof Mamelis. De naam kan zijn afgeleid van Mamilo, van de Germaanse naam van een Romaanstalige eigenaar Mamo (Tummers, blz. 31). Een molen Mamelmes wordt al in 1243 vermeld (Quix 1834, 235) en de Hof van Maemlois in 1392 (P. Limb., 17: 1880, 167).
De nederzetting ligt samen met de hof Mamelis en de molen in het dal van de Selzerbeek bij een oude wegkruising. De oudste betrouwbare plattegrond van de nederzetting is te vinden op de kaart van Tranchot (1803 e.v.); het zuidelijke deel daarvan met een bebouwing van enkele boerderijen verspreid langs de weg naar Vijlen is in 1824 afgesneden van de oude kern door aanleg van de straatweg van Vaals naar Maastricht. Volgens een telling uit 1807 waren er toen in (Vijlen) Berg en Mamelis in totaal 74 huizen en 335 inwoners (Vaessen pag. 65).
Mamelis was een van de zes ‘rotten’ of buurschappen in de heerlijkheid Vijlen onder de abdis van Burtscheid als grondvrouwe. De collectieve gebruiksrechten op het Vijlenerbos bleven tot 1940 verbonden met de hoeven en huizen in die buurschappen (Janssen de Limpens 1973, 197-122).
| |
Hof Mamelis
De Hof Mamelis, Mamelis 21-23, is een monumentale herenhoeve met vier vleugels om een gesloten binnenplaats, gelegen aan de oostkant van de weg naar Orsbach naast de Rijksweg.
| |
Geschiedenis
De hoff te Maemlois wordt in 1392 vermeld in de huwelijkse voorwaarden van Goswin Baghin van Eijsden en Jutta van der Vürde (P. Limb., 17: 1880, blz. 167), ridder Goswijn Begijn en Jutta van de Vurde, zoals ze in een akte van 1396 worden genoemd (ibidem 171). In de 17de eeuw was de Hof Mamelis eigendom van de adellijke familie Meerssen (De Crassier, 1935, blz. 330) en in 1841 wordt Willem A. Pillera te Haarlem als eigenaar genoemd (oudste aanwijzende tafel van het kadaster). De Hof is in 1923 aangekocht door de Benedictijnerabdij Sint Benedictusberg
| |
| |
Afb. 231. Hof Mamelis (opm. 1968, vakwerk naar de toestand in 1955).
| |
| |
en in de jaren 1956-'57 gerestaureerd onder leiding van architect H.J. Palmen.
| |
Beschrijving
Een poortvleugel aan de noordwestkant geeft toegang tot de binnenplaats waarvan de noordoostelijke zijde in beslag wordt genomen door het woonhuis en een lagere aanbouw ten oosten ervan, de zuidoostkant door een grote schuur, en de zuidwestkant door een langgerekte vleugel met stallen (afb. 230-235).
De gebouwen zijn opgetrokken uit baksteen met uitzondering van enkele muurgedeelten van kalksteen: de twee meest rechtse traveeën van de woonhuisgevel aan de binnenplaats, tot halverwege de bovenvensters en de lage aanbouw in het verlengde van het woonhuis; bij de schuur is aan de binnenplaatskant onderaan kalksteenwerk te zien. Buiten aan de frontzijde van het complex loopt een lage strook van kalksteen door langs de eindgevel van het woonhuis tot ongeveer drie meter van de noordelijke hoek. Verder ziet met aan de veldzijde van de stallen kalksteenwerk tot een hoogte van ongeveer twee meter.
Het complex is in de 17de eeuw uit baksteen opgetrokken met gebruikmaking van ouder muurwerk van kalksteen. De oudste 17de-eeuwse gedeelten worden gevormd door de schuur met het jaartal 1617 in de noordelijke topgevel, het woonhuis en het even oude benedendeel van de gevel met de poort, waarvan de bouwtijd wordt aangegeven door het jaartal 1623 (afb. 232). Oorspronkelijk was er aan de noordwestkant een lagere poortvleugel of slechts een sluitmuur met de poort, met een rondboogomlijsting van Naamse steen en het jaartal 1623 in een schildje op de sluitsteen.
Het woonhuis heeft aan de kant van de binnenplaats een ingang met bovenlicht, benedenvensters met tussendorpels en enkelvoudige bovenvensters die alle geblokte penanten bezitten net als de poortomlijsting aan de frontzijde (afb. 234). In de achtergevel (afb. 233) van het woonhuis zitten kruis- en tussendorpelkozijnen van Naamse steen, aangebracht bij een verbouwing die blijkens het jaartal in de eindgevel van de oostelijke aanbouw kan hebben plaatsgevonden in 1709. Misschien is toen de westelijke topgevel afgebroken.
Uit die tijd moet ook de bovenbouw van de poortvleugel dateren: te weten het baksteenwerk van de frontgevel boven de waterlijst (afb. 232), en het vakwerk aan de kant van de binnenplaats, waar een samenstel van balken en twee houten standvinken als draagconstructie fungeert (afb. 234).
Een steen met het jaartal 1709 naast een rond venstertje rechts boven in de frontgevel (afb. 232) heeft te maken met de bouw ook in deze tijd van de stalvleugel, die sindsdien ingrijpende vernieuwingen heeft ondergaan. Haaks op deze gevel staat rechts van de inrijpoort een apart rondboogpoortje van baksteen en kalksteen met een zadeldakje als muurafdekking.
De schuur aan de zuidoostkant heeft vernieuwingen ondergaan. Vroeger waren er aan de binnenplaatskant twee ellipsboogpoorten, xviii, (afb. 235). Bij de restauratie in de jaren 1956-'57 heeft de linkerpoort een rondboog gekregen terwijl links daarvan een lagere rondboogpoort werd aangebracht bij een ruimte met een tongewelf.
Onder het open gedeelte van de poortvleugel aan de kant van de binnenplaats bevindt zich naast het woonhuis een kelder met tongewelf. Daarboven zit een eikehouten buitentrap met een leuning, waarvan de balusters op hun kop staan.
| |
Hoeven
Mamelis
Mamelis nr. 31-33-35. Tegenover de Hof Mamelis gelegen hoeve met aaneengesloten gebouwen aan drie zijden van een binnenplaats, waarvan de toegang aan de zuidwestkant ligt bij het restant van de oude Mameliserweg (vgl. Verzamelingskaart v.h. kadaster 1829). Rechts het woonhuis, waarvan het voorste gedeelte van vakwerk onder een zadeldak uit 1740 dateert en het achterste gedeelte van baksteen met zadeldak van vrij recente datum is. De linkervleugel en de achtervleugel zijn overdekt met op elkaar aansluitende schilddaken. De linkervleugel bestaat uit twee vakwerkschuren in elkaars verlengde, waarvan de voorste gevels van baksteen heeft aan de kant van de straat en van de binnenplaats. De achtervleugel, aan de kant van de binnenplaats in baksteen vernieuwd, heeft aan de buitenzijde nog een
| |
| |
Afb. 232. Hof Mamelis uit het westen (opn. 1982).
Afb. 233. Hof Mamelis uit het noorden (opn. 1952).
| |
| |
Afb. 234. Hof Mamelis, binnenplaats naar het noordwesten (opn. 1959).
Afb. 235. Hof Mamelis, noordoosthoek van de binnenplaats voor de restauratie (opn. 1952).
| |
| |
Afb. 236. Mamelis 37 (opm. 1976).
Afb. 237. Mamelis 37 (opm. 1976).
| |
| |
Afb. 238. Mamelis 37, woongedeelte uit het zuidoosten (opn. 1976).
Afb. 239. Mamelis 37, ingang van het woongedeelte, 1735 (opn. 1976).
| |
| |
Afb. 240. Mamelis 37a (opm. 1976).
gevelgedeelte van vakwerk dat aansluit bij vakwerk van de linkervleugel.
Het oude woongedeelte rechts heeft twee gevels van vakwerk en een vernieuwde kopgevel van baksteen aan de kant van de straat. Vakwerkgevel aan de kant van de binnenplaats met bakstenen vullingen en een bakstenen onderbouw. Vernieuwde vakwerkgevel aan de buitenkant met vullingen van baksteen en een onderbouw van kalksteen.
Mamelis nr. 37-37a. Hoeve van vakwerk met gebouwen aan weerskanten van een open plaats, waarvan de toegang aan de zuidwestkant ligt (afb. 236-240). Aan de zuidwestzijde het woonhuis en aan de noordwestkant daarop aansluitend een dwarsdeelschuur, onder zadeldaken; aan de andere kant een dwarsdeelschuur met schilddak, en daarop aansluitend een smal gedeelte met bakhuis onder een zadeldak. Het woonhuis met de achtergevel aan de kant van de vroegere ‘Mameliserweg’ naar Nijswiller (vgl. kadastrale verzamelkaart van 1829) heeft aan de hofzijde een dakoverstek op korbelen. Rechts in de hofgevel zit een ingang met het inschrift anno 1735 mk bg (Mathias Krutzen, Barbara Gemmenich) op de bovendorpel (afb. 239); de deur heeft visgraatpanelen. In huis een slaapkamer achter een hal, woonkeuken en onderkelderde kamer overdekt met troggewelfjes (Hekker 1961, blz. 54 en fig 7, 7a). Bij een recente opknapbeurt is het glas-in-lood verwijderd uit de bovenlichten van de benedenvensters. De latere dwarsdeelschuur met koestal naast het huis is aan de achterzijde bekleed met verticale planken. De dwarsdeelschuur aan de andere kant van de open plaats bevat stallen; in het bakhuis bevindt zich een dubbele schouw. Ook deze gebouwen met dakoverstek op schoren aan de kant van de hof.
| |
Oude molen
De Oude Molen, Mamelis nr. 25-27-29, ten oosten van de nummers 31-33-35 en 33-37a bestaat uit drie vleugels van vakwerk en baksteen aan de rechterkant van een, nu grotendeels overkluisde aftakking van de Selzerbeek. Een molen Mamelmes
| |
| |
wordt al vermeld in een akte van 1243 (Quix, 1834, blz. 31). Aangegeven op de kaart van Tranchot (1803-'13). In een lijst van molens, opgemaakt op 6 mei 1807, wordt vermeld ‘le moulin à bled de mamlis’ voor het malen van ‘froment, seigle, orge’, ‘deux machines, deux paires’ (Rijksarchief Maastricht, Frans Archief 2520). Op de Gemeente-atlas van Kuyper aangeduid als graanmolen. Een spaarbekken, nog aangegeven op de kaart van Tranchot (1803 e.v.) wordt in de kadastrale gegevens van 1841 genoemd als poel met boomgaard in het bezit van de heer W.A. Pillera, eigenaar van de Hof Mamelis.
Het overzicht van de Provinciale Waterstaat uit 1957 (Molens in Limburg blz. 84-85, nr. 123) vermeldt twee steenkoppels en ijzeren maalwerk, een haverpletter, en een electromotor als krachtbron. De molen had in 1953 voor het laatst op waterkracht gewerkt.
De sterk vernieuwde gebouwengroep bestaat uit een langwerpige zuidvleugel van vakwerk met bakstenen vullingen en gewijzigde vensters onder een zadeldak; een middenvleugel overdwars van vakwerk met bakstenen vullingen onder een wolfdak, xixa, en een vrij recente noordvleugel van baksteen met zadeldak. Schoepenrad verdwenen.
| |
Klooster
Benedictijnerabdij Sint-Benedictusberg, Mamelis nr. 33. Gesloten complex met twee ronde hoektorens, hoog gelegen ten noorden van het gehucht en van verre te zien. Klooster, oorspronkelijk bestemd voor Duitse monniken, in 1922-'23 gebouwd naar ontwerp van Dominicus Böhm en Martin Weber. Kerk uit 1961-'62 ontworpen door Dom H. van der Laan (C. Hofkamp, in: Het land van Herle 31: 1981, blz. 17-19).
| |
Rott
Rott was een van de zes Vijlener ‘rotten’, buurschappen in de heerlijkheid Vijlen met gebruiksrechten op het Vijlenerbos. De oudst betrouwbare weergave van de nederzetting is te vinden op de kaart van Tranchot uit de jaren 1803 e.v. Blijkens een bevolkingslijst van de gemeente Vaals uit 1807 werden er toen in Rott en Melleschet 41 huizen en 171 inwoners geteld (Vaessen, par. 65).
| |
Rott
Rott nr. 14. Vakwerkhuis met zadeldak xviii; met woongedeelte en dwarsdeelschuur; tweelichtvensters; in 1981 ingrijpend vernieuwd.
Rott nr. 36. Vakwerkhuis met zadeldak en ten oosten ervan een bakhuis, beide dwars staand aan de zuidkant van de weg.
Rott nr. 48. Vakwerkhuis onder een zadeldak met geschoord overstek xviii. Haaks ten opzichte hiervan een los dwars staand gebouw van vakwerk met zadeldak xix waarop bij de straat een modern huis van baksteen aansluit. |
|