| |
| |
| |
Voor en tijdens de bezetting: 1938-1945
231 F. Bordewijk (1884-1965), omstreeks 1935.
232 F. Bordewijk aan H.T. Colenbrander, 19 oktober 1937. Hij biedt een roman aan die onder de titel Karakter in zes afleveringen van januari tot en met juni 1938 in De Gids verschijnt.
De laatste jaargangen van De Gids voor de oorlog maken een weinig geïnspireerde indruk. Handhaving van de traditionele degelijkheid en kwaliteit was voor de redactie, samengesteld uit druk bezette mannen die De Gids ‘ernaast’ deden, de voornaamste zorg. Letterkunde, geschiedenis, kunstgeschiedenis, een enkele beschouwing over onderwijs of een actuele kwestie vormden de inhoud.
Literatuur nam een vrij grote plaats in, maar onderscheidde zich niet door iets eigens. Veel bellettrie van bijzondere kwaliteit kreeg De Gids ook niet aangeboden. ‘Bruikbaar’ was het enige criterium dat de redactie hanteerde. Als er weer eens een roman nodig was voor de volgende nummers, werd Van Duinkerken gevraagd ‘een zijner Vlaamsche vrienden nog eens aan te porren’. Het meest opvallend aanwezig was in deze jaren Bordewijk, van wie in 1938 ‘Karakter’ werd opgenomen, in 1939 ‘Sumbo nv’, in 1940 ‘De korenharp’. Daarnaast was De Pillecyn vertegenwoordigd met de roman ‘De soldaat Johan’ (1938), Walschap met ‘Houtekiet’ (1939), Nijhoff met onder meer een gedicht bij gelegenheid van het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina (1938). Bijdragen in poëzie en proza leverden ook A. Helman, Theun de Vries, M. Mok - zijn epische ‘Kaas- en Broodspel’ -, de Zuidafrikaanse dichter Uys Krige, A.H. van der Feen, J.J. van Geuns, Van Duinkerken en Werumeus Buning. Deze laatste kwam
| |
| |
233 H.P. Schönfeld Wichers, schrijver onder de naam Belcampo, aan H.T. Colenbrander, 25 november 1938. Hij biedt zijn nieuwe boek De zwerftocht van Belcampo aan ter bespreking in De Gids. De ‘particuliere uitgave’ werd in maart 1939 lovend gesproken door F. Bordewijk.
zijn verzenreeks ‘Homenaje a Garcia Lorca’ (januari 1940) op een verontwaardigde brief van Jef Last te staan, die - zelf voormalig communistisch verzetsstrijder in Spanje - aan de hem als ‘rechts’ bekende Buning het recht ontzegde de vermoorde Lorca hulde te brengen.
De politieke en sociale opvattingen die in De Gids verdedigd werden, liepen uiteen. Terwijl toch in deze jaren het idee van de gemeenschap algemeen, ook door auteurs in De Gids, met vrome ijver werd gepropageerd, bepleitte C.K. Elout in juni 1939, geïnspireerd door het optreden van Gids-redacteur Telders als nieuwe voorzitter van de liberale partij, een compromisloze terugkeer van de Nederlandse liberalen tot hun oorspronkelijk beginsel: bevordering van de individuele vrijheid. ‘Het wordt benauwd in Nederland onder het Ministerie-Colijn. De Vrijheid wordt een phrase, het Gezag de overheersende realiteit.’ (1939, ii, 279)
Maar politiek redacteur A.N. Molenaar, bijzonder hoogleraar arbeidsrecht te Leiden en opvolger van de in december 1938 overleden Van Blom in de redactie, beschouwde het beleid van Colijn als het enig juiste en stelde hem op één lijn met Thorbecke, als nationale lei-
234 Belcampo (pseudoniem van H.P. Schönfeld Wichers, o1902) met de uitrusting waarin hij zijn zwerftocht maakte, omstreeks 1938.
| |
| |
235 Jef Last aan de redactie van De Gids, 9 januari 1940. Hij is ontstemd over de poëtische hommage van Werumeus Buning over Garcia Lorca die was verschenen in het januarinummer.
236 Jef Last (1898-1972), omstreeks 1940.
Foto door Cas Oorthuys.
der in bange dagen. Weinig vertrouwen had Molenaar in de sociaal-democraten, die in 1939 voor het eerst aan de regering gingen deelnemen. In De Gids van 1939 kon ook - strijdig met het door Elout gepropageerde liberalisme - de verplichte arbeidsdienst voor de gemeenschap, als middel tot opvoeding en disciplinering van jongeren en werklozen, verheerlijkt worden door de sociale ambtenaar A. Hollenberg. Dit was zeker niet hetzelfde als wat Molenaar bedoelde, maar deze liberaal, wiens sympathie vooral aan werkgeverszijde lag, drong wel in april 1940 aan op een veel strengere arbeidsplicht voor werklozen.
In de jaren voor de oorlog kreeg De Gids regelmatig bijdragen aangeboden van buitenlandse, vaak geïmmigreerde auteurs. In principe besloot de redactie tot afwijzing: De Gids was een tijdschrift voor de Nederlandse cultuur en moest voor Nederlandse bijdragen gereserveerd blijven. Er werd in deze periode een sterke nadruk gelegd op de nationale zelfstandigheid, en tevens op de Nederlandse neutraliteit. Dit streven naar onpartijdigheid en strenge objectiviteit maakt soms een naïeve en al te academische indruk.
Het kon leiden tot plaatsing van een artikel als ‘Het joodsche probleem als internationaal probleem’ (maart
| |
| |
237 Eerste pagina van het artikel over ‘het Joodsche probleem’ van A.F. Zwaardemaker, met een noot van de redactie. De Gids, maart 1939.
1939) door mr. A.F. Zwaardemaker, een auteur uit de kring van het rechts-autoritaire blad De Waag. Dat dit betoog controversieel was begreep de redactie wel, maar zij besloot tot opneming, zoals zij in een voetnoot verklaarde, om de ‘waardige, ernstige en objectieve wijze’ waarop de auteur de kwestie van de positie en de toekomst van het Europese jodendom behandelde. Zakelijk en schijnbaar geheel van feiten uitgaande betoogde Zwaardemaker dat er voor joden, die toch altijd en overal een ‘volksvreemd’ element vormden, op den duur in Europa geen toekomst meer zou zijn. De inspanningen moesten daarom niet gericht worden op het opnemen van vluchtelingen en emigranten, maar op de overbrenging van alle Europese joden naar een nieuwe joodse staat elders ter wereld, waarbij de auteur dacht aan Oceanië of Zuid-Amerika. Deze hervestiging was enkel tot bestwil van de joden zelf en moest, wilde de kolonisatie slagen, massaal en desnoods onder dwang worden doorgevoerd.
De kwalijke tendens en inspiratie van dit betoog bleven niet onopgemerkt. Ter Braak hield De Gids voor dat ‘antisemitisme “in het nette”’ evengoed antisemitisme bleef ( Het Vaderland, 14-3-1939). De redactie ontving brieven waarin treffend en volkomen juist het eigenlijke
238 Bespreking van het maartnummer van De Gids door Menno ter Braak in Het Vaderland, 14 maart 1939.
239 Menno ter Braak (1902-1940), 1939.
Foto door E. van Moerkerken.
racisme van het stuk en de misstap van De Gids werden aangetoond. De redactie bleef echter, blijkens het antwoord aan een van de briefschrijvers, achter haar besluit tot plaatsing staan. Maar latere inzendingen, van R. Abraham over ‘Marxisten en Joden’ (juli 1939), J.Z. Baruch over ‘het actueele rassenvraagstuk’ (augustus 1939) en B. Raptschinsky over de toestand van de joden onder het Sovjet-regime (februari 1940) werden afgewezen. Ook werden nieuwe bijdragen van Zwaardemaker (in oktober 1939 en juni 1940), overigens over andere onderwerpen, geweigerd: diens al te germano-fiele toon en terminologie bevielen vooral Telders en Plantenga allerminst.
| |
| |
In mineur
Nu mij niets aan dit alles meer bindt
ga ik ook maar liever heen.
Op het pad dat ik voor mij vind
zie ik enkel distels en steen.
Maar in haar liefde heb ik geloofd,
merg en bloed van mijn bestaan.
Heb ik die nu mijzelve ontroofd
of ontdeed ik mij van een waan?
Te erkennen te hebben gefaald,
niet eens meesleepend en groot,
is alle winst die ik heb behaald.
Wie weet slaag ik in den dood.
Feest
Ik ben uw vriend niet en niet uw lakei.
Een vijand ben ik van uw doen en laten.
Gij staat aan deze, ik aan gene zij.
Beginseltrouw gebiedt mij u te haten.
Maar ik haat niet. Ik zit graag bij u aan.
Als in uw tafelsier bokalen blaken,
dan groeit de geest van mijn gereed verstaan
en laat ik mij uw ambrozijnen smaken.
Dan eer ik ook uw vrouwen met mijn lof.
Ik prijs haar lach, haar spot, haar doen alsof,
haar edlen zwier, de diepzee van haar oogen.
In nood en vreugd staan menschen zij aan zij,
maar in de vreugde van het feestgetij
is pure lust. Geen dreiging en geen logen.
240 B.M. Telders (1903-1945), redacteur van 1934 tot en met 1945, omstreeks 1940.
B.M. Telders was langzamerhand de meest opvallende Gids-redacteur geworden. Sinds september 1938 becommentarieerde hij maandelijks de buitenlandse politiek. In september 1938 drong hij aan op een ruimhartig en barmhartig immigratiebeleid; maar in december - de Kristallnacht had juist plaatsgevonden - moest hij bitter constateren dat ‘[e]en positief-christelijk geheeten Regering [...] onder het devies, dat het hemd nader is dan de rok [...] de ongelukkigen, die het “afkeurenswaardige” voornemen hadden opgevat om, voordat de aller-christelijkste der heiligen, St. Bureaucratius, het oogenblik daartoe gekomen achtte, in Nederland asyl te zoeken, met de sterke arm der politie’ liet terugdrijven en uitzetten (Aanteekeningen en opmerkingen, 1938, iv, 351).
Fel was ook zijn commentaar op de Duitse bezetting van Tsjecho-Slowakije, al stelde het hem evenzeer teleur dat uit dat volk niemand was opgestaan die ‘door een daad’, hoe vruchteloos misschien ook, tenminste van verontwaardiging en verzet had blijk gegeven. En hij vroeg zich af: ‘Zullen er ook bij ons maar niet ál te velen worden gevonden, die eene overgave “zonder bloedvergieten” (en andere inconvenienten) zullen verkiezen boven een wellicht hopelooze tegenweer?’ (1939, ii, 136)
Zolang het echter nog niet zo ver was, bleef Telders streng principieel benadrukken dat Nederland het recht en de plicht had een volstrekte neutraliteit te handhaven en zich tegenover de democratische grootmachten niet anders op te stellen dan tegenover Duitsland. De omliggende mogendheden moesten inzien dat het in hun eigen belang was dat een neutraal Nederland de delta van Rijn, Maas en Schelde beheerde. Maar ook moesten de Nederlandse regering en zelfs elke burger zich deze verantwoordelijkheid bewust zijn en geen enkele aanlei-
| |
| |
241 J.W.F. Werumeus Buning aan E.J. Dijksterhuis, april 1940.
242 Begeleidend schrijven bij de toezending van een overdruk van een Gids-artikel dat nieuwe abonnees moest aanbrengen, oktober 1940.
243 Ontwerp voor een zomerzegel, uitgegeven in 1940, met een portret van Potgieter en een fragment uit het vignet van de eerste jaargangen van De Gids. Krijttekening door E. Reitsma-Valença.
| |
| |
De stroom fragment
Vier dagen al duurde de strijd.
werd van weerskanten om de stad gevochten.
Dan golfde de aanval aan over de brug,
en dan over het eiland weer terug,
heen en weer tusschen de oeverbochten.
Dat kostte op den duur te veel bloed.
Te lang zagen zich opgehouden,
die elken tegenstand doorstooten zouden:
de mariniers vochten te goed.
Toen zijn de vogelen des doods gekomen,
in wijde vluchten dicht opeen,
of drie aan drie, of een voor een,
en hebben, wat hun werk is, ondernomen.
't Waren de wijken van het binnenste kwartier,
die het vooral ontgelden moesten.
De wegen van het levendigst vertier
trok vliegensvlug het brandspoor af.
Huis aan huis viel en werd te vaak een graf.
Maar één ding was niet te verwoesten:
de in de zon stralende rivier.
ding geven tot de verdenking van partijdigheid: ‘Ons oordeel, onze sympathie kan niemand ons voorschrijven, doch bij het uiten daarvan en bij het handelen daarnaar past ons, terwille van Nederland's neutraliteit, eene terughoudendheid, die men in vredestijd terecht als overdreven zoude hebben beschouwd’ (1939, iv, 120). Tot in mei 1940 bleef hij aan een streng onpartijdige beoordeling van de internationale gebeurtenissen vasthouden.
Na mei 1940 veranderde er op het eerste gezicht niet zo veel in De Gids. Wel prezen meer dan anders allerlei inzenders hun werk aan als een actuele bijdrage tot het herstel van het ‘geestelijk evenwicht’ van de Nederlandse natie. Ook toonden zij zich al op voorhand bereid tot zelfcensuur. Uitingen van protest of verzet tegen de Duitse inval lijken De Gids niet te zijn aangeboden. Binnen de redactie schijnt vrij snel besloten te zijn dat tenminste voorlopig geen politieke bijdragen zouden worden geplaatst en dat men zich van uitspraken over en toespelingen op de actualiteit zou onthouden. Een gedicht van Jan Prins op de verwoesting van Rotterdam (‘De Stroom’, augustus 1940) werd wel opgenomen.
Telders schijnt in juni te hebben willen reageren op de inval en bezetting, maar trok zijn stuk in overleg met de collega-redacteuren terug. Deze briljante en veelzijdige man werd in de eerste maanden van de bezetting een be-
244 E.J. Dijksterhuis aan A.Th. Mooy, schrijver onder de naam A. Marja, 17 mei 1941. Wegens een maatregel van de Duitse overheid kan het gedicht ‘Heilssoldaten’ niet worden geplaatst in De Gids.
| |
| |
245 J.C. Bloem aan E.J. Dijksterhuis, 12 september 1941. Een paar gebroken vingers maken hem het schrijven onmogelijk.
langrijke stem van verzet in Nederland, doordat hij voortdurend in het openbaar de zaak van vrijheid, recht en tolerantie bleef verdedigen. In september kwam Telders op het stuk terug. De dichter Nijhoff, nog steeds nauw bij De Gids betrokken, had hem gezegd het stilzwijgen van het tijdschrift op politiek gebied te betreuren. Beiden waren het eens ‘dat het mogelijk was, ook op dit gebied eenige leiding te geven zonder dat men een verschijningsverbod zou risqueeren’.
De redactie besloot echter Telders’ artikel niet in De Gids af te drukken, maar als brochure te verspreiden onder personen van ‘goede gezindheid’ - elke redacteur maakte een lijstje - met de bedoeling hen te bewegen tot ondersteuning van De Gids. Want het ging slecht: leesportefeuilles werden opgeheven en de abonnees in Indië konden niet meer bereikt worden. Het aantal geabonneerden, in maart 1940 nog 624, daalde tot 490 aan het einde van dat jaar. In december 1940 werd Telders gearresteerd, om zijn houding van verzet en om zijn invloed. Hij is nooit meer vrijgekomen. Toch bleef hij tot het einde van de oorlog als redacteur op het omslag vermeld.
Een naam die in januari 1941 van het omslag verdween was die van Colenbrander, die na vijfendertig jaar terugtrad. Een jaar eerder al had hij het secretariaat overgedaan aan Dijksterhuis, nadat er kritiek was geweest op zijn functioneren. Colenbranders laatste jaren bij De Gids waren niet erg aangenaam. De zeventigjarige, door een leven van overmatige arbeid en financiële zorgen vroeg opgebrand, en bitter omdat hij zich miskend voelde, stond wat buiten de kring. Zijn oordeel over ingekomen stukken werd nog maar zelden door de andere redacteuren gedeeld. In 1940 moest hij zelfs nog meemaken dat een eigen bijdrage, een paar nieuwe gegevens betreffende Jan Pieterszoon Coen, door zijn collega's werd afgekeurd: zij vonden De Gids niet de plaats voor een bronnenuitgave. Colenbrander was woedend: nog nooit, voor zover hij zich herinnerde, was een redacteur het recht op plaatsing van een eigen stuk ontzegd. Zijn bijdrage werd uiteindelijk geplaatst. Maar Colenbranders afscheid, eind 1940, was weinig hartelijk. De redactie kwam, in wat een woord van hulde en vriendschap had moeten zijn, tot niet meer dan enkele regels met obligate beleefdheden (januari 1941). Op verzoek schreef oud-redacteur Huizinga vervolgens een korte, nostalgische herinnering aan de vroegere jaren met Colenbrander in de redactie. Martinus Nijhoff keerde terug naar De Gids om Colenbranders plaats in te nemen. De redactie en uitgever Van Kampen waren van mening dat een ‘vaderlandsch cultuurmonument’ als De Gids in stand moest worden gehouden, zolang als dat mogelijk was zonder het prijsgeven van de integriteit. Indirect sprak de redactie haar eigen bedoeling uit in een commentaar op het verdwijnen van Elsevier's Maandschrift: ‘Wij betreuren, behalve Elsevier's heengaan, de houding der uitgevers. Om juist op dit moment zich geen bijzondere offers te willen getroosten tot behoud van zulk een kostbaar bezit, stemt tot bittere gedachten. [...] Vijftig jaar legt een verplichting op, de verplichting alles te beproeven en tot het uiterste te volharden.’ (1941, i, 6)
Jaargang 1941 bevatte grotendeels bellettrie en letterkundige essays. De in 1940 begonnen ‘Don Quichot’-vertaling van C.F.A. van Dam en Werumeus Buning, fabels van De La Fontaine vertaald door Jan Prins en de historische roman ‘Sla de wolven, herder!’ van Theun de Vries werden maandelijks voortgezet. Dichters als Richard Minne, N.E.M. Pareau, A. Marja, G. Wijdeveld maakten hun Gids-debuut of -rentree. Proza was er van Bordewijk, A.H. Nijhoff en jongeren als F. Langen en Ab Visser. Vestdijk droeg het lange gedicht ‘De Vliegende Hollander’ en het essay ‘Over de
| |
| |
246 Ida G.M. Gerhardt (o1905), omstreeks 1940.
247 Handschrift van een gedicht van Ida G.M. Gerhardt dat verscheen in De Gids van augustus 1941.
248 J.W.F. Werumeus Buning, bezig met het corrigeren van drukproeven van de vertaling De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha, die hij samen met C.F.A. van Dam maakte, 1942. De vertaling verscheen in De Gids.
Foto door Van de Poll.
compositie van den roman’ bij. G.H. Blanken schreef een opstel over de Griekse dichter Kavafis, en vertaalde later (april 1942) twee van diens gedichten.
Een ondertoon van protest tegen de ‘nieuwe orde’ klonk door in enkele verzen van A. Roland Holst (‘En marge’, maart 1941) en Ida Gerhardt (‘Het Carillon’, augustus 1941), en in het opstel ‘Nederland's volkskarakter, eigen cultuur en nationale roeping’ van de filosoof F. Sassen. Wijzend op het wezenlijk tolerante en pluriforme karakter van de Nederlandse beschaving sprak hij zich uit tegen eventuele pogingen tot gelijkschakeling en ‘zuivering’. Het Nederlandse volk was in al zijn verscheidenheid toch een eenheid geworden en had zich ‘daardoor ook het recht verworven, zich zelf te blijven, en in zijn eigen aard en cultureel bezit te worden geëerbiedigd. Dit recht sluit ook de aanspraak in op de vervulling van die voorwaarden van maatschappelijken en staatkundigen aard, zonder welke het behoud
| |
| |
van volkskarakter en eigen cultuur niet kan worden verzekerd. Daarvoor dient ieder, die zich waarlijk Nederlander noemen kan, onwrikbaar pal te staan’ (1941, i, 186-187).
Einde 1941 leken andere bladen, als Groot Nederland, De Stem en Criterium, te moeten verdwijnen. De Gids kon blijven, maar moest de omvang met een derde terugbrengen tot vierenzestig bladzijden per nummer. Op 9 februari 1942 liet het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten weten dat De Gids ‘als volksvoorlichtend orgaan’ verplicht werd direct ‘een verantwoordelijk hoofdredacteur’ aan te stellen. Besloten werd dat Werumeus Buning deze functie pro forma zou gaan vervullen. Dijksterhuis behield als voorheen de administratieve leiding.
Uiterlijk in april 1942 moesten alle schrijvers zich als lid aanmelden bij het Letteren gilde van de Kultuurkamer. Al in 1941 had het Departement speciaal het oog laten vallen op de populaire dichter en journalist Buning: secretaris-generaal Goedewaagen bood hem het leiderschap van het gilde en een literaire prijs van tweeduizend gulden aan, maar Buning, betrokken bij de organisatie van het kunstenaarsverzet, hield de boot af. In het voorjaar van 1942 echter begon hij, sukkelend met een slecht genezende beenbreuk en teleurgesteld rakend over de onzakelijkheid van het schrijversverzet, te aarzelen. Hij had, mede door een scheiding, nogal wat financiële verplichtingen en vreesde nu zijn baan bij De Telegraaf te kunnen verliezen. Nijhoff bood hem vierhonderd gulden per maand uit het steunfonds van het kunstenaarsverzet, maar voor Buning was deze tegemoetkoming ontoereikend en te onzeker. In april tekende hij. Wel sprak hij met Nijhoff en Roland Holst af, geen gebruik te maken van zijn lidmaatschap en geen nieuw werk te zullen publiceren. Zijn aanmelding - evenals die van Boutens en van Van Deyssel - kwam bij zijn collega's hard aan: er viel een bres in het verzet, waardoor de weigeraars onder grotere druk kwamen te staan. Deze faux pas is Buning, ondanks zijn illegaliteitswerk in de volgende jaren, na de oorlog niet vergeven.
Binnen de redactie werd rond 1 april spoedoverleg gevoerd: Nijhoff en Van Duinkerken namelijk weigerden zich te melden en zouden dus hun literaire activiteiten moeten beëindigen. Hoewel Nijhoff er in eerste instantie weinig voor voelde nog langer in de redactie te zitten,
249 Ida G.M. Gerhardt aan de redactie van De Gids, 9 juni 1941. Ze zendt haar gedicht ‘Het carillon’.
250 Eerste nummer van de honderdzesde jaargang. De typografie werd veranderd en de omvang tot een derde van het in de voorgaande jaren gangbare teruggebracht.
| |
| |
besloten beiden toch als beoordelend redacteur aan te blijven. Van Duinkerken heeft na de oorlog eens (in een zitting van de Ereraad, november 1946) opgemerkt dat De Gids waarschijnlijk ‘juist door de toetreding van [Buning] tot de Kultuurkamer, uit handen van Goedewaagen en de Duitschers’ is kunnen blijven.
Het is niet onmogelijk. Het gedicht ‘Sociale Idealisten’ van A. Roland Holst, in De Gids van april 1942, werd door de nsb als een bespotting opgevat. Volk en Vaderland reageerde op 10 april met een scherpe aanval op Roland Holst, de onheilsdichter die de nieuwe orde niet wenste te begrijpen, en met het voorstel aan het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten ‘dezen gids of de lendenen te breken of een anderen kop te geven’. Het is echter bij dreigementen en intimidatie gebleven. Wel raakte De Gids voorlopig Van Duinkerken kwijt, die in mei 1942 als gijzelaar in Sint-Michielsgestel werd geïnterneerd.
Was er in de eerste vijf maanden van 1942 nog veel poëzie in De Gids, na de instelling van de Kultuurkamer verdwenen bijna alle bekende namen. Sommige auteurs mochten niet meer publiceren, andere waren niet gewenst. De Gids bevatte nu vooral opstellen over oudere letterkunde, staatkundige en wetenschapsgeschiedenis, bouwkunst, wijsbegeerte. Zo bleef het blad buiten de bemoeienis van de Kultuurkamer. De redactie kwam zo weinig mogelijk bijeen. Dijksterhuis zette de nummers in elkaar. Toen op 31 oktober 1942 onverwacht Plantenga overleed, die in de afgelopen negen jaar veel over bouwkunst en esthetiek had geschreven, werd snel een
251 Het hoofd van de afdeling Perswezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten aan E.J. Dijksterhuis, 9 februari 1942. Er moet een verantwoordelijk hoofdredacteur voor De Gids worden aangesteld.
| |
| |
252 Anoniem artikel in Volk en Vaderland van 10 april 1942, naar aanleiding van het gedicht ‘Sociale idealisten’ van A. Roland Holst, dat was gepubliceerd in De Gids van april. M. Opstro, de dichter van het toepasselijke ‘Het einde’, is Mien Proost (pseudoniem van H. Klomp).
betrouwbare opvolger gezocht om te voorkomen dat van hogerhand de redactie zou worden ‘aangevuld’: vanaf februari 1943 stond de naam van de kunsthistoricus F.W.S. van Thienen op het omslag.
1943 en 1944 waren donkere en magere jaren. Bellettrie verdween bijna geheel, op enkele bijdragen na van Leonard Huizinga, Nine van der Schaaf, A.H. van der Feen, Emmanuel de Bom, Jan Prins, Buning (1943), Van Deyssel en J.C. van Schagen (1944). Op het gebied van het wetenschappelijk essay was overigens veel lezenswaardigs. Een groot deel van de flinterdunne maandelijkse afleveringen werd ingenomen door de rubriek Bibliographie: korte boekbesprekingen. Het aantal abonnees daalde tot 410 in maart 1944, maar begon daarna weer toe te nemen. Over 1943 werd een aanzienlijk verlies geleden.
Over het principe en de manier van voortzetten van De Gids in de bezettingsjaren zijn de redacteuren het onderling nooit helemaal eens geweest. Dijksterhuis en Buning waren geneigd tot een wat ‘rekkelijk’ beleid, tot kleine concessies, met de bedoeling het blad onopvallend te doen voortbestaan in afwachting van betere dagen. Van Duinkerken en vooral Nijhoff kozen voor een principiëlere houding: voortbestaan van De Gids mocht geen doel op zich zijn. De opvatting van Molenaar is niet bekend.
| |
| |
253 V.l.n.r.: Anton van Duinkerken, H.J. Pos en C.J. van der Klaauw in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel, 1942.
254 J.H. Plantenga (1891-1942), redacteur van 1934 tot en met 1942, omstreeks 1935.
Foto door N.V. Vereenigde Fotobureaux.
Na september 1944 werden door de omstandigheden de verdere produktie en distributie van De Gids onmogelijk. De uitgave werd stopgezet. In juni had Dijksterhuis Nijhoff gevraagd zijn gedachten eens te laten gaan over een redactioneel stuk voor de eerste aflevering na de bevrijding. Nijhoff schreef hem terug (3 augustus 1944): ‘Ik kan me daartoe niet verbinden, ook beschik ik niet over Molenaar's moed om zoiets van tevoren te kunnen schrijven. [...] - Ik kan je inzicht niet deelen, dat De Gids in den bezettingstijd “haar bestaan heeft kunnen voortzetten zonder eenige inmenging van overheidswege”. De politieke redacteur heeft - zonder eenig vonnis - vier jaar gevangen gezeten. Aan Asselbergs en mij werd het publiceren verboden. Er werd een hoofdredacteur benoemd en de omvang werd aanzienlijk teruggebracht. Aan vrijwel alle belletristische medewerkers mochten wij geen ruimte meer afstaan. Er heerscht een constante moreele druk. - Dat het tijdschrift niettemin bleef voortbestaan, dankt het aan de rubriek “wetenschappen”, door welke rubriek het zich van de andere tijdschriften aan letteren gewijd onderscheidt. Op deze rubriek heeft De Gids gedreven, en hierin heb jij je, zoowel tegenover het tijdschrift als tegenover de Nederlandsche cultuur, bijzonder verdienstelijk gedragen. Ik maak van de gelegenheid gaarne gebruik om aan je persoonlijk te verklaren, hoezeer ik bewondering koester voor de wijze waarop je in deze tijden het tijdschrift in stand houdt.’
remieg aerts
| |
| |
255 F.C. Gerretson aan E.J. Dijksterhuis, 26 februari 1944. Hij is dankbaar dat De Gids zijn artikel ‘Coens eerherstel’ heeft willen plaatsen. Het was in drie delen verschenen van oktober tot december 1943.
|
|