| |
| |
| |
5
De volontair.
Toen Jan een jaar aan de redactie van de Nieuwsbode gewerkt had en zich zoo verdienstelijk had gemaakt, dat hem steeds belangrijker werk kon worden opgedragen, verscheen er een heer op het redactiebureau, die een lang gesprek met meneer Duif had.
Het resultaat daarvan was, dat er den volgenden morgen een keurig gekleed jongmensch kwam, die, nadat hij zich bij den heer Duif gemeld had, met een vuurroode kleur weer beneden kwam en zenuwachtig vertelde, dat hij de opdracht had gekregen om de stijfselpotten te vullen.
Van Doorn gaf Jan een knipoogje en nadat het jongemensch, dat een nieuwe volontair bleek te zijn, een half uur bij den gootsteen had staan morsen, werd hij ter beschikking van den jongsten verslaggever gesteld om onderricht in de eerste beginselen van de journalistiek te ontvangen.
Jan was blij van een paar vervelende karweitjes verlost te worden, maar de volontair, die zich eenigszins
| |
| |
afgemeten als Willem van Kampen voorgesteld had, scheen zich iets heel anders van het werken aan een dagblad voorgesteld te hebben en toonde zich allesbehalve leergierig.
Hij liet zien, dat hij op zijn eindexamenlijst van de H.B.S. een negen voor Nederlandsche taal had gekregen en hij sprak met een air van deskundigheid over het werk van de ‘tachtigers’.
Als meneer Duif dat hoorde, haalde hij altijd glimlachend zijn schouders op en dan volgde er onmiddellijk een opdracht waarvoor de nieuwe volontair zich eigenlijk veel te voornaam achtte, maar die hij toch altijd zoo vlug mogelijk opvolgde.
Hij was bang voor den hoofdredacteur en op de zetterij was iederen dat. Waar meneer Duif zich vertoonde, werden alle gesprekken afgebroken en werd met koortsachtige haast gewerkt.
Meneer Duif zag nooit anders dan mannen, die zóó ingespannen werkten, dat zij het in dat tempo geen halven dag zouden kunnen volhouden, maar hij hoorde nooit de zuchten van opluchting in elke afdeeling, die hij den rug toegekeerd had en waar onmiddellijk na zijn vertrek het werk in het normale tempo terugviel.
Op den tweeden dag na de komst van den nieuwen volontair vond Jan hem bij zijn binnenkomst 's morgens met Van Doorn aan het corrigeeren van advertenties. Dat is een der meest vervelende karweitjes, dat eigenlijk op de administratie of bij een specialen corrector thuis behoort, maar de bedienden van den boekhouder zijn in taalkundig opzicht in den regel niet zoo goed onderlegd als de leden van de redactie, en daaraan danken deze dan ook het twijfelachtige genoegen allerlei onbenulligheden te mogen lezen, vanaf nette meis- | |
| |
jes, die een betrekking voor halve dagen zoeken, tot notarissen, die voornemens zijn kapitale plaatsen met toebehooren te verkoopen.
‘Lees op,’ zei Van Doorn, met een verveeld gezicht. ‘Wat heb je het eerst?’
‘Een net meisje,’ las Van Kampen, ‘van den P.G. zoekt een betrekking bij een heer-alleen. Wat is dat: van den P.G.?’
‘Van de pokken geschonden,’ legde Van Doorn uit. ‘Onthoud dat, want het is een van de geestigheden, die je op vrijwel alle redactiebureaux te hooren krijgt. Wat heb je nog meer?’
‘Een heer,’ las Van Kampen, met een vies gezicht een beduimeld papiertje omhoog houdend, ‘Z.b.b.h.h.’ ‘Wat is dat nou weer?’
‘Zijn beenen buitenshuis hangende,’ zei Van Doorn.
‘Maar......’ vroeg Van Kampen verwonderd.
Jan stak zijn hoofd om den hoek van de deur. ‘'k Ga naar het middenstandscongres,’ zei hij. ‘Waar is meneer Wouters?’
‘Wat is er, Jan?’ vroeg meneer Wouters, van de zetterij komende.
‘Ik heb gehoord,’ zei Jan, ‘dat de redactie van de Banier vandaag eens extra werk van het middenstandscongres wil maken. Om half vier wordt de vergadering gesloten en gaan de afgevaardigden een autotocht maken. Als we nu vanmiddag precies om half vier klaar zijn, moet U tweehonderd couranten meer laten drukken. Dan zal ik ze dadelijk naar de zaal brengen en dan kunnen we onze courant daar nog uitdeelen vóór de autotocht aanvangt.’
‘Een prachtidee,’ zei meneer Wouters goedkeurend. ‘We zullen alle machines aan het werk zetten en als
| |
| |
het een beetje meeloopt, kunnen we nog vóór half vier op de pers zijn.’
Dien dag was de redactie bijzonder actief. Elk kwartier zond de meesterknecht van de zetterij een jongen naar de groote zaal van het gebouw ‘Concordia’, en telkens kwam die met drie of vier volgeschreven blocnoteblaadjes terug, die hij dadelijk naar Van Doorn op de redactie bracht.
Deze las ze vlug door, verbeterde de fouten, die een gevolg van het haastwerk waren, verduidelijkte hier en daar een paar slecht geschreven woorden en zond de copie daarna naar de zetterij waar ze onmiddellijk over verschillende zetmachines verdeeld werd.
Tien minuten later had de meesterknecht het zetsel reeds aaneengevoegd en was er een proef van gemaakt. Die ging naar de redactie, werd daar gelezen en gecorrigeerd en vervolgens weer naar de zetters gebracht, die elken regel, waarin een fout was aangeteekend, opnieuw moesten zetten.
Deze correctieregels gingen weer naar den meesterknecht, die met een pincet de foutieve regels uit het lood haalde en de verbeterde er voor in de plaats stelde.
Als er voldoende zetsel was om er een vorm mee te vullen, werd het in een stalen raam ter grootte van een courantenpagina bijeengebracht en aan alle kanten met schroeven vastgezet.
Dat was dan een metalen courantenbladzijde, vijf kolommen in spiegelschrift en zoodra de meesterknecht zoo'n vorm gereed had, drukte hij op een knop en een belletje waarschuwde den chef der stiepafdeeling.
Die haalde den vorm weg en bracht ze naar een soort ijzeren mangel. Hij bedekte het lood met een geprepareerde plaat, legde daarover een blad zink en dan
| |
| |
draaiden hij en een helper dat alles onder een zware ijzeren rol door.
Met groote kracht drukte die rol de plaat op het zetsel en weldra bleek elk lettertje een duidelijken afdruk te hebben nagelaten. Er was een zoogenaamde matrijs ontstaan, die in een gasoven gelegd werd en weldra voldoende hard was om gebruikt te kunnen worden.
Hier had men een courantenpagina, diep ingedrukt en duidelijk leesbaar, een vorm, die tot een halven cylinder werd gebogen en in een gietmachine gelegd werd.
De chef der stiepafdeeling maakte den gasoven open, die in een enormen ketel gesmolten metaal bevatte, hoofdzakelijk lood met wat antimoon, het zag er uit als vloeibaar zilver en met een reusachtigen lepel, aan een langen steel, schepte hij een ijzeren bak vol en goot deze met behulp van zijn helpers in de vormmachine leeg.
Hij zette een kraan open en het leidingwater stroomde door vele buizen langs het gesmolten metaal en koelde het af en na weinige minuten kon de machine weer open en vertoonde zich een prachtige gietvorm, een halve cylinder, die aan de eene zijde scherp alle letterteekens van de matrijs droeg.
Na verschillende bewerkingen ondergaan te hebben, die den druk konden verduidelijken, werd deze vorm naar de groote drukpers gebracht en vastgekneld op een van de cylinders. Elke vorm werd tweemaal gegoten, opdat het breede papierlint zóó door de machine gelegd kon worden, dat met dubbele vormen een dubbele snelheid van drukken werd verkregen.
Gaf de Nieuwsbode gewoonlijk twee bladen per dag, nu, met het oog op het groote middenstandscongres, was
| |
| |
het noodig twee en een half blad te drukken, waarvoor dus niet minder dan twee maal tien vormen moesten gegoten worden, waaronder vier voor de advertentiepagina's.
Het was kwart voor drie in den middag en de heer Wouters had de opmerking al gemaakt, dat het tijd werd, dat de vergadering werd beëindigd.
Een geheelen dag persklaar verslag maken is buitengewoon vermoeiend voor dengene, die al het gesprokene tijdens de redevoeringen zoo beknopt en duidelijk mogelijk moet weergeven. Het vereischt een zekere routine en het was het duidelijkste bewijs, dat Jan zijn leertijd niet ongebruikt voorbij had laten gaan, dat hij tot in den namiddag nog elk kwartier zijn drie of vier volgeschreven vellen aan den looper der zetterij kon meegeven.
Maar zijn schrift begon onduidelijk te worden en Van Doorn moest telkens meer foutjes verbeteren. Sommige zinnen ‘liepen’ niet goed meer en het was duidelijk, dat Jan vermoeid werd en last van schrijfkramp begon te krijgen. De heer Van der Werf keek dan ook al eens ongeduldig op zijn horloge en hoopte maar dat het weldra tijd zou zijn het werk voor dien dag te stoppen.
Vijf minuten over drie kreeg Jan op het congres bericht, dat de laatste copie gehaald werd en een paar minuten later hadden de machine-zetters die al onder handen.
Zij werd over een zestal machines verdeeld en drie minuten later was de proef weer op de zetterij. In een oogenblik waren de correctieregels gezet en tusschengevoegd en in koortsachtige haast begonnen de meesterknecht en zijn assistent den laatsten vorm op te maken.
Acht minuten voor half vier verscheen de heer Duif
| |
| |
op de zetterij. Hij zei niets, keek alleen maar en zag hoe gejaagd de laatste schroeven van den vorm aangedraaid werden.
De chef der stiepafdeeling stond al gereed, er werden matrijzen gemaakt en vormen gegoten, die op de cylinders van de groote drukpers vastgekneld werden en precies drie minuten voor half vier kon de chef het sein tot draaien geven.
Voor Van Kampen, die zich van den technischen kant van het bedrijf tot dusver geen voorstelling had kunnen maken, was dit alles bijzonder interessant.
Men had hem in den loop van den dag in een verloren hoekje van de zetterij een persje getoond, waarop dezelfde courant voor ruim zeventig jaren gedrukt werd.
De bediening daarvan was even eenvoudig als de machine zelf.
Men legde er een metalen vorm in, bestreek die met drukinkt, legde er een vel papier ter grootte van een toenmalige Nieuwsbode op en drukte dan met een hefboom vorm en papier stevig tegen elkaar. Daarna werd het papier er uit gehaald, later aan de achterzijde bedrukt en een exemplaar was gereed om afgeleverd te worden.
Dat was nog in den gemoedelijken ouden tijd toen men geen haast had. Toen drukte men 150 tot 200 couranten per uur en de abonné's waren ook toen al van meening, dat het courantenbedrijf bijzonder inspannend en ingewikkeld was.
Daarna kwam het tijdperk van de snelpersen, waarbij de inktrollen machinaal over het in vormen samengebrachte handzetsel werden bewogen en de drukkers legden telkens een nieuw vel papier in de pers, dat tegen
| |
| |
het zetsel gedrukt werd en aan de andere zijde van de machine weer te voorschijn kwam.
Als er zooveel vellen in de machine gelegd waren als er couranten te drukken waren, werden nieuwe vormen aangebracht om het papier ook aan de achterzijde te bedrukken. Ten slotte moest dan weer elk vel in een vouwmachine gelegd worden om in vieren te worden gevouwen en eerst dan was de vroegere Nieuwsbode gereed.
Dat was machinaal drukken, maar zoo kon het slechts bij een kleine oplage geschieden, omdat het met de hand inleggen van elk vel papier een tijdroovend werkje was.
Toen kwam de tijd, dat in dit bedrijf de snelpers door de zoogenaamde vlakdruk-rotatiepers opgevolgd werd. Handkracht was in den loop der jaren door heete lucht, deze door stoom en stoom ten slotte door electriciteit vervangen.
De vlakdrukpers ‘Heureka’ bracht belangrijke verbetering, omdat het met de hand inleggen van papiervellen overbodig werd en men daardoor een zoo groote snelheid kon bereiken, dat 8000 couranten per uur gedrukt werden.
Maar ook dit tijdperk was de Nieuwsbode al voorbij.
De steeds vermeerderende oplage was te groot om door de ‘Heureka’ verwerkt te kunnen worden, de zetterij werd uitgebreid met een oppervlakte ter grootte van een bioscoopzaal en daar verrees een machinezaal met een terrazzovloer, een hooge, lichte zaal, geheel in overeenstemming met de eischen van dezen tijd.
Toen de nieuwe rotatiepers in deze afdeeling opgesteld werd, hadden knappe monteurs een paar maanden noodig om alles in elkaar te zetten. Alle groote en kleine raderen moesten uiterst nauwkeurig in elkaar passen,
| |
| |
het gevaarte moest tot op een millimeter nauwkeurig worden ingesteld en ten slotte was dan alles gereed gekomen.
De pers waarover de Nieuwsbode thans beschikte, was 7.50 Meter lang, 4 Meter breed en 3.40 Meter hoog, men kon er aan alle zijden met ijzeren laddertjes tegenop klimmen en op de derde verdieping kon men een rondgang maken en het was daar net of men op de commandobrug van een stoomboot stond.
Een motor van 30 paardekracht bracht de machine in beweging en deze kon naar verkiezing van één tot zes bladen, elk van vier pagina's, drukken en zij leverde 24000 netjes in elkaar gevouwen couranten per uur af.
Achter de machinehal was een papierbergplaats waar de groote rollen courantenpapier voor het gebruik gereed lagen.
Het was vooral voor Van Kampen, die het bedrijf nog niet kende, buitengewoon interessant om te zien hoe de couranten ten slotte gemaakt werden.
Toen de chef-drukker den electrischen stroom inschakelde, kwam er beweging in het logge gevaarte en een oorverdoovend gedreun maakte het voeren van elk gesprek dadelijk onmogelijk.
Een oogenblik later zag Van Kampen niets dan ontelbare draaiende raderen. Overal staken de uiteinden van de gladde assen van inktrollen naar buiten, die onder het draaien heen en weer bewogen en zoo de toegevoerde inkt zoo fijn verdeelden, dat de laatste rol deze ten slotte op de letterteekens van de metalen courantenvormen kon afstrijken.
De breede papierlinten liepen door de machine en de snel draaiende cylinders drukten er aan de boven- en onderzijde hun lettervormen op af. Aan het andere
| |
| |
einde der machine kwamen de linten van alle verdiepingen bij elkaar, elk lint droeg den druk van een afzonderlijk blad en netjes op elkaar verdwenen zij in trechtervorm in de vouwmachine, die ze op courantenmaat afsneed en driemaal vouwde, zoodat ze geheel gereed uit de machine werden geschoven.
Elke vijftigste courant werd door de machine even opgewipt en de drukkers konden dus de bladen bij veelvouden van vijftig tegelijk uit de machine nemen en aan de expeditie-afdeeling geven.
Daar lagen de omslagen voor de verschillende buitengemeenten gereed, postzegels behoefden niet geplakt te worden, omdat de frankeering bij abonnement geschiedde en vliegensvlug werden de couranten voor de verschillende dorpen afgeteld, tot pakketten gemaakt en naar het postkantoor of den trein gebracht.
De posteditie moet op tijd gereed zijn, want de treinen wachten niet en het is zeer onaangenaam voor een abonné als hij 's avonds zijn courant niet krijgt.
Direct nadat de couranten voor de verste dorpen waren afgeleverd, gaf de chef der expeditie de eerstvolgende tweehonderd exemplaren aan een knecht, die met een groote mand op zijn fiets gereed stond, met het bevel ze dadelijk naar ‘Concordia’ te brengen.
Juist sloot daar de voorzitter voor dien dag het congres en deelde mede, dat de autobussen voor een tocht door de omgeving buiten het gebouw gereed stonden, toen Jan, die al ongeduldig op den uitkijk gestaan had, de couranten in ontvangst nam.
Met behulp van den knecht deelde hij ze dadelijk aan de afgevaardigden uit, die zich om hem verdrongen om een exemplaar te bemachtigen en na het openslaan van de courant tot hun groote verbazing constateerden, dat
| |
| |
deze een zeer uitvoerig verslag van de vergadering bevatte, waarin nog was opgenomen wat de voorlaatste spreker nog geen half uur geleden naar voren gebracht had.
Als zij straks in hun woonplaatsen teruggekeerd zouden zijn en in hun vereenigingen als afgevaardigden verslag moesten uitbrengen, hadden zij niets anders te doen dan een exemplaar van de Nieuwsbode over te leggen.
Jan kreeg menig complimentje te hooren en met voldoening zag hij op zijn werk terug. De Nieuwsbode had een prachtige reclame gemaakt en hij gevoelde dat hij in journalistiek opzicht een knap stuk werk had geleverd.
Dat was zijn eenige en beste belooning voor dezen afmattenden vergaderingsdag, want de grootste voldoening voor den journalist is te weten, dat men zijn werk op prijs stelt.
| |
| |
Het was een alleraardigst gezicht die onoverzienbare rij autobussen vol heeren, die allemaal een exemplaar van de Nieuwsbode in de hand hielden. ‘Een rijdende reclame’, dacht Jan onwillekeurig toen de stoet langs hem heen trok en weldra om den hoek van de straat was verdwenen.
Hoe het autotochtje door de streek zou verloopen, kon Jan zich wel voorstellen. Hij kon zijn tijd nuttiger besteden en had dus bedankt voor de invitatie den tocht mee te maken. Hij zou morgen direct naar het verloop van den tocht informeeren en hij liep nu op zijn gemak nog even naar de vergaderzaal om zijn papieren en potlooden, die hij daar had achtergelaten, bij elkaar te zoeken.
Juist toen hij weer naar buiten kwam, zag hij een man, die zich blijkbaar gehaast had en een reusachtig pak onder den arm droeg.
‘Mijnheer,’ zei deze nog een beetje hijgend tegen Jan, ‘weet U misschien ook waar de vergadering van de middenstanders wordt gehouden?’
‘In de groote zaal,’ zei Jan, wel een beetje nieuwsgierig naar den inhoud van dat pak. ‘Wat moet je daar bezorgen, man?’
‘Ziet U, mijnheer,’ zei de man, die Jan blijkbaar niet kende, ‘ik ben een looper van de Banier en om de Nieuwsbode te overtroeven is de redactie op de gedachte gekomen hier een paar honderd couranten naar toe te sturen. Die moet ik nou in de zaal uitdeelen.’
‘Zoo, zoo,’ zei Jan, onwillekeurig glimlachend, ‘maar dan zul je nog wel een kwartiertje moeten wachten, want de heeren hebben op 't oogenblik een vergadering met gesloten deuren, een comité-vergadering, zie je. Als ik jou was, dan ging ik hier maar vlak
| |
| |
bij de deur zitten, dan kun je direct naar binnen als de deuren weer geopend worden.’
De looper van de Banier zette zich geduldig met zijn couranten op een bank in de gang neer en Jan haastte zich naar het redactiebureau, waar hij een bijzonder complimentje voor zijn werk van den heer Wouters in ontvangst had te nemen.
Waar deze zijn leven lang verslaggever was geweest en als een der accuraatste en vlugste werkers bekend stond, was deze lof erg prettig voor Jan. Alle vermoeienis was verdwenen en slechts de prettige gedachte was gebleven, dat hij zijn dag goed besteed had.
Van Doorn en Van Kampen waren al naar huis en Jan kwam juist op tijd om nog een belangrijke telefonische mededeeling op te nemen.
Den volgenden morgen om negen uur was Jan al weer in de groote zaal van ‘Concordia’ en onwillekeurig keek hij even achter de deur, als verwachtte hij, dat de loopknecht van de Banier daar nog altijd zou zitten.
Nu begon de tweede congresdag, waarbij de Nieuwsbode haar concurrent des middags met een tijdsverschil van vijf minuten te vlug af was. En nauwelijks was dat congres weer ten einde of er waren weer andere belangrijke gebeurtenissen.
Hard werken doet den tijd korter schijnen en op een goeden dag constateerde Jan met verbazing, dat hij al bijna anderhalf jaar aan de Nieuwsbode werkte.
Toen gebeurde er iets, dat op het redactiebureau nog langen tijd stof tot geanimeerde gesprekken zou geven.
|
|